Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Spellen en formuleren

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 938 woorden
  • 23 april 2004
  • 71 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
71 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
De ultieme examengids voor mensen die echt niet willen slagen

Eindexamens. Die periode waar je al tijden naar uitkijkt (not) en waar je je super goed op hebt voorbereid (ook not). Geen paniek: wij hebben de ultieme survivalgids voor je samengesteld. Met deze tips ga je het (waarschijnlijk niet) redden. Maar ze zijn wel leuk. 

Bekijk de tips
Nederlands: Spellen en Formuleren (blz 354 t/m 397)

Formuleren:
Verschillen in spreek en schrijf taal:
1) In geschreven taal meer moeilijke woorden
2) Spreektaal = korte zinnen.
3) Spreektaal heeft een eenvoudige zins opbouw.

Tips voor woord gebruik:
1) Gebruik niet te lange woorden.
2) Gebruik geen “moeilijke” woorden, zoek een synoniem.
3) Gebruik geen deftige en formele woorden.
4) Gebruik alleen afkortingen van woorden die je ook zegt als een afkorting anders werkt het verwarrend.
5) Gebruik niet te veel persoonlijke voornaamwoorden om te verwijzen zoals: hij, hem, ze enz.

Tips voor zinsbouw:
1) Formuleer korte zinnen (max 13 woorden)
2) Gebruik zo veel mogelijk hoofdzinnen (= onderwerp naast de persoonsvorm.)
3) Zet het lidwoord en het zelfstandig naamwoord dicht bij elkaar (verwarring)
4) Gebruik zo veel mogelijk de bedrijvende vorm (= duidelijker)
5) Herhaal het onderwerp als je 2 zinnen met “en” of “maar” aan elkaar plakt.
6) Knip een zin met veel voorzetsels in stukken dat is duidelijker.

Formuleren en zinnen, aanpak!
1) Formuleer de deelonderwerpen van de tekst die je gaat schrijven als vraag.
2) Stel je iemand voor die jou deze vraag stelt.
3) Denk na formuleer het antwoord op de vraag “hardop in gedachten”.
4) Noteer je antwoord in spreektaal let op: woordkeus en zinsbouw.
5) Controleer je zin me de standaard foutenlijst.

Dubbel op is fout als:
 Herhaling: Tweemaal het zelfde woord in 1 zin.
Bv: Ook had hij ook nog strafwerk.
 Tautologie: 2 Maal het zelfde zeggen in 1 zin door middel van een synoniem.
Bv: Je bent verplicht te moeten komen.
 Pleonasme: In de vorm van een bijvoeglijk naamwoord een al bekend kenmerk van een zelfstandig naamwoord geven.
Bv: Groen gras, Witte sneeuw.
 Contaminatie: Twee woord groepen die het zelfde betekenen door elkaar halen.
Bv: Het kost veel / het is duur.
Het kost duur.
 Dubbele ontkenning:Tweemaal “nee” zeggen in 1 zin in de voor van: geen, nooit, nimmer, ont
Bv: Ik heb nooit geen prijs.

Let op storende woord herhaling.

Fouten met verwijswoorden:
 Onjuiste verwijswoorden:
In veel zinnen komen verwijswoorden voor deze verwijzen naar eerder genoemd woord of wijzen vooruit naar een woord dat verderop in de zin staat. Meestal slaan verwijswoorden terug op zelfstandige naamwoorden. Die vallen uiteen in twee groepen: de-woorden en het-woorden.
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk, alle het-woorden zijn onzijdig.

 Onzijdige woorden (het-woorden):
Naar onzijdige woorden verwijs je met het persoonlijk voornaamwoord het,
Het bezittelijk voornaamwoord zijn,
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat,
En het betrekkelijk voornaamwoord dat.
Namen, steden en clubs en alle verkleinwoord zijn ook het woorden.

 Mannelijke een vrouwelijke woorden (de-woorden):
Met de aanwijzende voornaamwoorden deze en die en het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar alle de-woorden. Het maakt niet uit of ze mannelijk of vrouwelijk zijn.
Bij verwijzing met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden is er wel verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. Veel vrouwelijke woorden mag je ook mannelijk gebruiken. Een rijtje om vrouwelijke woorden te herkennen:
1) Vrouwelijke personen en dieren.
2) de-woorden met de volgende uitgang
-heid (tederheid)
-nis (ergernis)
-ing (vereniging)
-st (kunst, winst)
-schap (wetenschap)
-te (belofte)
-de (liefde)
-ie (familie)
-ij (tovenarij)
-iek (muzien)
-theek (discotheek)
-teit (elektriciteit)
-uur (cultuur)
Naar vrouwelijke woorden verwijs je met de persoonlijke voornaamwoorden zij, ze en haar en met het bezittelijk voornaamwoord haar. Maar bij vrouwelijke woorden die niet naar een levend wezen maar naar een zaak verwijzen, gebruik ze en NIET zij.
Mannelijke woorden worden aangeduide met de persoonlijke voornaamwoorden hij en hem en met het bezittelijk voornaamwoord zijn.

 Meervoudige zelfstandige naamwoorden:
Bij meervoudige zelfstandige naamwoorden gebruik je de persoonlijke voornaamwoorden ze, zij, hen en hun, het bezittelijke voornaamwoord hun, de aanwijzende voornaamwoorden deze en die en het betrekkelijke voornaamwoord die.
Het persoonlijke voornaamwoord hen gebruik je als het lijdend voorwerp is en na een voorzetsel
Het persoonlijk voornaamwoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp.
Met meervoudige verwijzingen worden nogal eens fouten gemaakt:
- Soms wordt hun ten onrechte gebruikt als onderwerp.
- Vaak wordt er naar een enkelvoudig begrip dat een verzameling personen omvat (de politie, de jeugd) ten onrechte met een meervoudig persoonlijk voornaamwoord (ze) verwezen.

 Het betrekkelijk voornaamwoord ‘wat’:
In enkele gevallen gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord wat:
- Na een onbepaald voornaamwoord: alles, iets, niets, het enige.
- Na een overtreffende trap: het grootste, het beste, het leukste.
- Als je terugwijst naar een hele zin.

 Aan wie, op wie ../ waaraan, waarop ..:
Wanneer je verwijst naar personen, gebruik je aan wie, op wie, met wie enz. als je naar dieren of dingen verwijst schrijf je waaraan, waarop, waarmee enz.

 Let op voor slordig verwijzen!

Geen congruentie:
Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm. Een probleem kan zich voordoen als een onderwerp meervoudig lijkt maar enkelvoudig is.

Woorden of zinsdelen op de verkeerde plaats zetten:
Het is van belang dat woorden en woordgroepen die bij elkaar horen ook bij elkaar in de buurt staan. Daardoor is de zin beter te begrijpen.

Foutieve samentrekking:
Als je 2 zinnen met en of maar aan elkaar plakt, mag je de delen die hetzelfde zijn in één van de zinnen weglaten. Een voorwarde daarvoor is dat de betekenis, de vorm (bijvoorbeeld enkelvoud, of meervoud) en de grammaticale functie (onderwerp, lijdend voorwerp) van het weg te laten deel hetzelfde zijn als van het deel dat je laat staan.

Onjuiste beknopte bijzinnen:
Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen:
- met een onvoltooid deelwoord.
- Met een voltooid deelwoord
- Met om te + infinitief
In een beknopte bijzin staat geen onderwerp, dat is weggelaten, daarom noem je de bijzin “beknopt”. In gedachten kun je dat onderwerp dat er zou moeten staan wel invullen. Dat “denkbeeldige” onderwerp van de beknopte bijzin moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dat niet zo is, klopt de zin niet.

Te lange zinnen:
Lezen niet prettig maak ze dus niet. Knip ze in stukjes.

REACTIES

G.

G.

6756fghfyhfjh

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.