Spanning
Je hebt verschillende soorten manieren om spanning in een verhaal te krijgen:
1. Open plekken: Als je naar een foto kijkt, krijg je er direct een compleet beeld van. Bij verhalen is dat anders. Je maakt stap voor stap kennis met de personages en gebeurtenissen. Schrijvers maken daar ook gebruik van; ze vertellen niet meteen alles, maar maken je nieuwsgierig door iets weg te laten of nog niet helemaal te verklappen. Hoe slimmer de manier is waarop schrijvers informatie achterhouden, hoe spannender het verhaal.
2. Globale spanning: De soort spanning die de lezer door het hele boek heen trekt, de vraag die de lezer het hele boek bezighoudt.
- Op het verleden gericht: Er is iets in het verleden gebeurt en het hele boek gaat over de vraag wat is voorgevallen.
- Op de toekomst gericht: Het gaat hierbij niet om wat gebeurd is, maar wat gaat gebeuren. Er dreigt iets, lezer voelt dat en wordt nieuwsgierig.
3. Lokale spanning: De spanning op een bepaalde plaats in het boek en op korte afstand, dat wil zeggen dat een beschreven situatie spannend is en dat die spanning vrij snel wordt opgelost. Meestal is lokale spanning op de toekomst gerichte spanning.
4. Spanningsboog: De periode tussen het begin en het einde van de spanning.
5. Uitstel/Vertraging/Cliffhanger/Terugblik/Herinnering/Andere Verhaallijn: Spanning ontstaat door informatie niet meteen te geven, maar dit uit te stellen. De schrijver laat de lezer nog even in het onzekere. Om de aandacht van de lezer vast te houden geeft hij af en toe wel een stukje informatie, maar niet alles. Spanning is dus een spel van informatie geven en achterhouden.
6. Dwaalsporen/Verkeerde vermoedens: De lezer wordt op het verkeerde been gezet. De schrijver doet dat bewust.
7. Vooruitwijzingen: Een vooruitwijzende zin zorgt voor nieuwsgierigheid en bepaalde verwachtingen en dus spanning.
8. Informatiesprong: Je weet als lezer meer dan de personen in de verhalen. Deze situatie is spannend omdat je weet dat er misschien iets ergs gaat gebeuren en je leest verder om erachter te komen of dit ook zo is.
Stijlfiguren
Je hebt verschillende soorten stijlfiguren:
1. Herhaling: Hetzelfde wordt nog eens met dezelfde woorden gezegd.
2. Parallellisme: Dezelfde woordvolgorde komt telkens terug, in dezelfde grammaticale volgorde.
3. Tautologie: Twee keer wordt hetzelfde gezegd met andere woorden. Deze woorden behoren tot dezelfde woordsoort. Een tautologie heeft een versterkend effect.
4. Pleonasme: Met behulp van een bvn wordt een eigenschap genoemd die het zelfst.nw. al bezit.
5. Cliché: Een veelgebruikt en daardoor versleten uitdrukking, zegswijze, vergelijking of beeldspraak.
Je hebt verschillende soorten manieren om spanning in een verhaal te krijgen:
1. Open plekken: Als je naar een foto kijkt, krijg je er direct een compleet beeld van. Bij verhalen is dat anders. Je maakt stap voor stap kennis met de personages en gebeurtenissen. Schrijvers maken daar ook gebruik van; ze vertellen niet meteen alles, maar maken je nieuwsgierig door iets weg te laten of nog niet helemaal te verklappen. Hoe slimmer de manier is waarop schrijvers informatie achterhouden, hoe spannender het verhaal.
2. Globale spanning: De soort spanning die de lezer door het hele boek heen trekt, de vraag die de lezer het hele boek bezighoudt.
- Op de toekomst gericht: Het gaat hierbij niet om wat gebeurd is, maar wat gaat gebeuren. Er dreigt iets, lezer voelt dat en wordt nieuwsgierig.
3. Lokale spanning: De spanning op een bepaalde plaats in het boek en op korte afstand, dat wil zeggen dat een beschreven situatie spannend is en dat die spanning vrij snel wordt opgelost. Meestal is lokale spanning op de toekomst gerichte spanning.
4. Spanningsboog: De periode tussen het begin en het einde van de spanning.
5. Uitstel/Vertraging/Cliffhanger/Terugblik/Herinnering/Andere Verhaallijn: Spanning ontstaat door informatie niet meteen te geven, maar dit uit te stellen. De schrijver laat de lezer nog even in het onzekere. Om de aandacht van de lezer vast te houden geeft hij af en toe wel een stukje informatie, maar niet alles. Spanning is dus een spel van informatie geven en achterhouden.
6. Dwaalsporen/Verkeerde vermoedens: De lezer wordt op het verkeerde been gezet. De schrijver doet dat bewust.
7. Vooruitwijzingen: Een vooruitwijzende zin zorgt voor nieuwsgierigheid en bepaalde verwachtingen en dus spanning.
8. Informatiesprong: Je weet als lezer meer dan de personen in de verhalen. Deze situatie is spannend omdat je weet dat er misschien iets ergs gaat gebeuren en je leest verder om erachter te komen of dit ook zo is.
Stijlfiguren
Je hebt verschillende soorten stijlfiguren:
1. Herhaling: Hetzelfde wordt nog eens met dezelfde woorden gezegd.
2. Parallellisme: Dezelfde woordvolgorde komt telkens terug, in dezelfde grammaticale volgorde.
3. Tautologie: Twee keer wordt hetzelfde gezegd met andere woorden. Deze woorden behoren tot dezelfde woordsoort. Een tautologie heeft een versterkend effect.
5. Cliché: Een veelgebruikt en daardoor versleten uitdrukking, zegswijze, vergelijking of beeldspraak.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
S.
S.
heel erg bedankt voor de informatie.
13 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Uhm, ik vind het niet goed gemaakt daarom heb ik het een 1 gegeven het spijt me doei.
10 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Je hebt daar zeker geen argumenten bij?
9 jaar geleden
F.
F.
Ik vind hem erg goed. dank je wel had hem nodig voor een opdracht.
8 jaar geleden
AntwoordenK.
K.
je hebt dit zeer kut gemaakt
mijn argument is dat je dom bent......................................................``
6 jaar geleden
AntwoordenT.
T.
omg jou samenvatting is gewoon barslecht. het kan direct in de prullenbak
6 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
Prima site! Gebruik hem vaak.
6 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
FK KUT
6 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Misschien kun je ook voorbeelden geven de volgende keer? Nu vraag je je af hoe je iets bedoeld, dus anders moet je nog duidelijker uitleggen. Verder wel een leuk stuk, veel verschillende manieren.
6 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
woorden beter uitleggen, maar verder prima!
groetjessssssss
4 jaar geleden
Antwoorden