soorten argumenten, drogredenen en stijlmiddelen

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 335 woorden
  • 20 februari 2016
  • 205 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
205 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Soorten argumenten, Drogredenen, Stijlfiguren en Alineaverbanden

Soorten argumenten:

  • Voorbeeld als argument =  voorbeelden noemen
  • Feit als argument = een feit noemen
  • Empirisch argument = ervaringsfeit
  • Beroep op autoriteit = beroep op iemand met veel verstand van de desbetreffende zaak
  • Vergelijking als argument = verwijzen naar hoe het ook kan/ging/etc.
  • Moreel argument = ontleend aan idealen of religie
  • Emotioneel argument = intuïtief, iets vinden, iets erbij voelen, etc.

Drogredenen:

  • Persoonlijke aanval of op de man spelen = persoonlijke kritiek
  • Meelopermotief = “iedereen doet dat zo, dus dan wij ook”
  • Overhaaste generalisatie = alles over één kam scheren
  • Dreigement = machtsmisbruik om zin door te drammen
  • Ontduiking van de bewijslast = “iedereen met een beetje goed verstand…”
  • Cirkelredenering = “dat is gewoon zo. Waarom dan? Omdat het zo is”
  • Vertekenen standpunt of stromanredenering = een stukje van een ander zijn mening weg laten, om de ander belachelijk te laten lijken
  • Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie = een oorzaak in een discussie naar voren laten komen maar daar een verkeerd/onjuist gevolg bij concluderen
  • Verkeerde beroep op autoriteit = een slechte ervaringsdeskundige in je standpunt betrekken
  • Valse vergelijking = je vergelijk 2 totaal verschillende onderwerpen met elkaar
  • Hellend vlak = “als we dit toestaan moeten we dit ook toestaan”
  • Vals dilemma = er wordt gesuggereerd dat er maar 2 oplossingen zijn (maar en zijn toch meer)

Stijlmiddelen:

  • Tautologie =  “vast en zeker, nooit en te nimmer”
  • Pleonasme = eigenschap word twee keer genoemd
  • Antithese = tegenstelling (“meer smaak, minder nodig”)
  • Paradox = schijnbare tegenstrijdigheid (“Dreft, kleine verpakking 2 keer zo lang mee”)
  • Hyperbool = overdrijving (“ik moest uren in de rij staan”)
  • Understatement = iets minder voorstellen dan het is (“verstappen kan een aardig rondje rijden”)
  • Eufemisme = verzachtende omschrijving (“hij is heen gegaan”)
  • Woordspeling = “de roker is steeds vaker de sigaar”
  • Spelen met klanken = rijmen
  • Retorische vraag = vraag waarop je het antwoord al weet (“wie wil er nou niet slagen”)
  • Jargon = vaktaal
  • Ironie  = licht spottend/sarcastisch(“die jas is zeker voor jou ontworpen”)

REACTIES

H.

H.

hoi ik ben ame

6 jaar geleden

A.

A.

hoi, amé hier! ik heb het een 1 gegeven... ik vond er niet genoeg informatie over in staan.. dit is zeer teleurstellend.. groetjes.

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.