Samenvatting Verhaal Analyse Nederlands

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 726 woorden
  • 30 januari 2019
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 8
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Drie hoofdgenres
Epiek. (De term proza)
Dit zijn alle teksten waar een verhaal wordt verteld. (verhalende literatuur) Het woord Epiek komt van het Griekse ‘epos’, dat verhaal betekent.

Lyriek
Dit is de verzamelnaam voor die teksten waarin rechtstreeks gevoelens worden uitgedrukt. Dit gebeurt vaak in dichtvorm. Dus meestal poëzie. Het woord Lyriek is afgeleid van het Griekse ‘lyra’ dat lier betekent.

Dramatiek
Is de overkoepelende term voor alle toneelstukken. Het woord is afgeleid van het Griekse ‘drama’ dat oorspronkelijk ‘handeling’ betekende, maar later de betekenis kreeg van toneelstuk.

De fabel
Is het verhaal in zijn logische en chronologische volgorde en samenhang. De fabel is dus een zeer korte weergave weergaven van het hoofdgebeuren, in chronologische volgorde.

Het sujet
Is de volgorde waarin de fabel (het verhaal), in de tekst weergeven is. Het sujet is dus de uiteindelijke vorm die het verhaal (de fabel) gekregen heeft.

Een begin ab ovo
Een verhaal of roman dat van af het begin tot einde verteld wordt. In het begin van dit soort verhalen krijgt de lezer allerlei achtergrondinformatie. Bijvoorbeeld sprookjes.

Een begin in media res
Bij dit soort verhalen kan de lezer bij het begin van het verhaal ook middenin een gebeurtenis vallen. Door zo’n opening wordt de lezer direct midden in het verhaal gebeuren geplaats. Het opbouwen van spanning is de belangrijkste reden voor zo’n begin. Bijvoorbeeld in thrillers.

Personages
Personages is een gebruikelijk woord voor verhaalfiguren of romanfiguren. Naar hun rol of functie in het verhaal onderscheiden we hoofdfiguren en bijfiguren. Als het gaat om personages gebruiken we soms ook de termen held of antiheld. Daarnaast komen er zijn er veel personages die slechts aanwezig zijn, deze zijn in wel steeds aanwezig maar hebben niet echt een functie in het verhaal. Bijvoorbeeld: de taxichauffeur, de buurman, een postbode. Deze personages worden achtergrondfiguren genoemd.

Flat character
Deze komt op een geven moment in het verhaal en krijgt dan in een korte tijd zijn volledige presentatie. Later komen er geen noemenswaardige nieuwe trekken (eigenschappen) bij. Als figuur hoeft hij alleen maar herkend te worden. Zo’n flat character toont over het algemeen maar weinig kenmerken. Een flat character maakt niet/nauwelijks een psychische/innerlijke ontwikkelingen door. Het personage aan het einde van het verhaal is vrijwel dezelfde die hij aan het begin was.

Round character
Dit personage wordt in de loop van het verhaal geleidelijk ingevuld. (Er komen steeds meer nieuwe karakter eigenschappen bij). Langzamerhand kom je steeds meer van dit persoon te weten en begrijp je waarom hij iets op die manier doet. Dit personage maakt een psychische ontwikkeling door onder invloed van de verlopen tijd en handelingen. Een roud character kan zich: ontplooien, veranderen, te gronde gaan.

Type
Een type is een verhaal figuur die kan worden beschouwd als een vertegenwoordiger van een bepaalde groep. Dit figuur wordt slecht door enkele stereotiepe kenmerken getypeerd.

Thema
In een verhaal staan de personages centraal. Wat ze doen, waar ze zich mee bezig houden of wat hen bepaalt noemen we het thema. (Meestal aan te duiden in 1 woord). Er kunnen ook meerdere thema’s centraal staan. De zogenoemde sub thema’s. Motieven zijn terugkerende elementen in een verhaal. Dat kunnen bijzondere voorwerpen, situaties of personen zijn.

Vormen perspectief.

Het ik-perspectief. Een ik-verteller vertelt het verhaal.
Het personele-perspectief. Een hij/zij verteller vertelt het verhaal.
Het auctoriale-perspectief. Een alwetende verteller vertelt het verhaal. (Een verteller die niet in het verhaal vorm komt)
Het meervoudige-perspectief. Het verhaal vertelt door meerdere personages.

Tijdsopbouw.

Een chronologische tijdsopbouw. De gebeurtenissen worden opeenvolgend in de tijd weergegeven.
Een niet-chronologische tijdsopbouw. De gebeurtenissen worden verspringend in de tijd weergegeven.
De vertelde tijd. Dat is de tijdsduur waarin de verhaalgebeurtenissen zich afspelen. De vertelde tijd wordt bepaald door de verhaalgebeurtenissen in het verhaalheden.
Flashback. Is een terugblik of terug verwijzing in de tijd.
Flashforward. Is een vooruitblik of vooruit wijzing in de tijd.
Tijdsverdichting. Door middel van de lay-out, bijvoorbeeld een witregel, of door bepaalde woordgroepen te gebruiken. Bijvoorbeeld twee maanden later. Kan de schrijver een sprong in de tijd maken.
Tijd verlenging/vertraging. Een korte gebeurtenis wordt breed (uitgemeten) verteld.

Ruimte.

Geografische ruimte. De plaats waar een verhaal, of gedeelte daarvan zich afspeelt.
De weersomstandigheden. Het weer in het verhaal.
De historische tijd. Het historisch kader waarin het verhaal zich afspeelt.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Geografische ruimte. De plaats waar een verhaal, of gedeelte daarvan zich afspeelt.
De weersomstandigheden. Het weer in het verhaal.
De historische tijd. Het historisch kader waarin het verhaal zich afspeelt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.