Grammatica- woordsoorten
- (on)bepaald lidwoord (OLW en BLW)
Lidwoorden: de / het / een
Bepaald: de / het
Onbepaald: een
Het woord het is geen lidwoord: als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort / als je het uitspreekt als 1, één
- Zelfstandig naamwoord (ZN)
Een zn is een: mens,dier, ding, plant of gevoel
Concreet zelfstandig naamwoord: iets wat je kunt aanraken
Abstract zelfstandig naamwoord: Iets wat je niet kunt aanraken of niet bestaat.
- Bijvoegelijk naamwoord (BN)
Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Stoffelijk bijvoegelijk naamwoord: zegt van welke stof een zelfstandig naamwoord is gemaakt.
- Persoonlijk voornaamwoord (PERS.VNW)
Duidt een persoon of ding aan.
PERS.VNWen: Ik, jij, je, u, hij, zij, het, wij, we, jullie, zij, ze
- Bezittelijk voornaamwoord (BEZ.VNW)
Geeft aan van wie iets is.
BEZ.VNwen: mijn, m’n, jouw, je, uw, zijn, z’n, haar, d’r, ons, onze, jullie, uw, hun
- Zelfstandig werkwoord (ZWW)
Het zww geeft aan wat het onderwerp doet.
Het zww staat meestal aan het einde van de zin
- Hulpwerkwoord (HWW)
De werkwoorden die niet het zelfstandig werkwoord zijn hulpwerkwoorden.
De persoonsvorm is meestal een hulpwerkwoord
- Koppelwerkwoord (KWW)
Het kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp
dit zijn de kww’s: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
Er staat altijd en kww in een naamwoordelijk gezegde.
- Aanwijzend voornaamwoord (AANW.VNW)
Wijst iets aan, met o.a. deze woorden: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde
- Vragend voornaamwoord (VR.VNW)
Stelt een vraag zoal: wie, wat, welke, wat voor
woorden als waar, wanneer en hoe zijn geen vragend voornaamwoord.
- Onbepaald voornaamwoord (ONBEP.VNW)
Duidt persoon of zaak aan, maar je weet niet precies wie of wat.
voorbeelden: iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e)
- Voorzetsel (VZ)
Geeft plaats / tijd / reden / oorzaak aan.
Staat vaak (niet altijd) voor lidwoord met zelfstandig naamwoord
voorbeeld: aan / te / bij / op / na / tijdens / gedurende / onder / vanwege / dankzij / door / op / in / met
- Bijwoord (BW)
delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken, uitzwaaien) zijn geen voorzetsel, maar bijwoord.
REACTIES
1 seconde geleden