Poëzieanalyse
- Inhoud à parafraseren à vers voor vers
à strofe voor strofe
- Thema
- Techniek - Vorm
- Rijm
- Metrum
- Beeldspraak
- Stijlfiguren
- Eigen mening
Vorm
- Regel in een gedicht = vers
- Alinea in een gedicht = strofe
- 2 regelige strofe = distichon
- 3 regelige strofe = terzet/terzine
- 4 regelige strofe = kwatrijn
- 5 regelige strofe = kwintet
- 6 regelige strofe = sextet
- 7 regelige strofe = septet
- 8 regelige strofe = octaaf
- 9 regelige strofe = novet
- Vrij vers of strakke vorm
↓
Sonnet
4 kwatrijn
octaaf
4 kwatrijn
14 verzen wending/ommekeer/chute/volta (inhoud)
3 terzet
sextet
3 terzet
Rijm
Eindrijm lijd tot een rijmschema
op strofe niveau à rijmschema (eindschema)
Rijm
op woordniveau
abab
cdcd gekruist rijm
efef
aabb
ccdd gepaard rijm
eeff
abba
cddc omarmend rijm
effe
abcabc
cdecde verspringend rijm
fdafda
Rijm op woordniveau:
- Volrijm à denken – schenken
à jas – tas
Alliteratie à woorden beginnen met dezelfde letter (liesje leerde lotje lopen…)
- Halfrijm
Assonantie à zelfde klinkers in een woord (spoken – sporen, goed – hoef)
↓
Woorden moeten dicht bij elkaar staan.
- Rijkrijm à woorden precies hetzelfde zijn/klinken (jou – jouw, cadeau – cadeau, hard – hart)
Metrum (afwisseling klemtonen)
Stappenplan:
- Schrijf het vers over en verdeel in lettergrepen.
- Plurisyllabische woorden benoemen.
- Woorden met meer lettergrepen
- Klemtoon = -
Onbeklemtoond = v
- Alle ‘en’-en en ‘uh’-en à onbeklemtoond.
- Rest invullen.
- Doe bovenstaande bij meer verzen.
- Benoem het metrum.
Wie|Ne|erlands|bloed|in|de a|ders|vloeit|
v - v - v v v -
Van|vreem|de|smet|ten|vrij|
V - v - v -
v - = jambe
U|ren|da|gen|maan|den|ja|ren|
- v - v - v - v
vlie|gen|als|een|scha|duw|heen|
- v - v - v -
- v = trochee
NOOIT 2 STREEPJES NA ELKAAR!
In|het|diepst|van|het|woud|
v v - v v -
‘t was|cu|herfst|en|erg|koud|
v v - v v -
v v - = anepest
Grauw|is|uw|he|mel|en|stor|mig|uw|strand|
- v v - v v - v v -
naakt|zijn|uw|dui|nen|en|ef|fen|uw|vel|den|
- v v - v v - v v - v
- v v = dactylus
O|krink|len|de|wink|len|de|wa|ter|ding|
v v - v v - v v - v
met|’t zwar|te|ka|bot|se|ke|aan|
v - v v - v v -
v v - = amfibrachus
- Elisie = weglaten van een lettergreep omwille van het metrum.
Neerlands, de aders, ’t was, ‘t zwarte
- Cesuur = liggend streepje om rust aan te duiden.
- Enjambement = het afbreken van een vers op een (grammaticaal) onlogische plek.
Beeldspraak (wat je zegt)
Met als à je kamer ziet eruit als een zwijnenstal.
- Vergelijking
Zonder als à je kamer is een zwijnenstal.
↓
Beeld + bedoelde worden genoemd.
- Metafoor wat een zwijnenstal.
- Alleen het bedoelde wordt genoemd.
- Personificatie : het toekennen van menselijke eigenschappen aan levenloze dingen.
- De muren fluisteren.
- De lucht huilt.
- Synthesie : vermenging van kleuren en zintuigen.
- De rode smaak van de dood.
- De witte klank van sneeuw.
- Metonymia
pars pro toto à deel voor geheel
- Wil jij ook een kopje?
- Om de hand van een meisje vragen.
Totem pro parte à geheel voor deel
- Er hangt een Picasso aan de muur.
- Nederland wint goud!
Stijlfiguren (hoe je iets zegt)
Herhaling: het ongewijzigd herhalen van een woord of delen van een zin.
‘Ga weg, ga weg,’’ riep ze woedend.
Parallellisme: het op dezelfde wijze beginnen en laten verlopen van zinnen of zinswendingen.
Ik zie je, ik hoor je, ik ruik je.
Zelfcorrectie: met opzet een ‘fout’ maken en die dan zelf corrigeren.
Je bent te laat, nee, veel te laat.
Tegenstelling: twee woorden of zinnen die een tegenstrijdigheid vormen worden bewust zwart-wit tegenover elkaar geplaatst om (beide meer) nadruk te geven.
De zwarte ruiter op het witte paard.
Paradox: (of schijnbare tegenstelling): een stelling of uitspraak die een tegenstelling lijkt te zijn maar die bij nader onderzoek toch waar blijkt te zijn.
Wie zijn kinderen wil vasthouden, moet ze loslaten.
Retorische vraag: een mededeling in de vorm van een vraag; een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht.
Ben je nou helemaal gek geworden?
Hyperbool: een (onmogelijke) overdrijving.
Wachten tot je een ons weegt.
Understatement: een ‘’onderdrijving’’.
Dat vond ik minder prettig. (als er zich een ramp in iemands leven heeft voltrokken.)
Neologisme: een nog niet bestaand woord gevormd uit reeds bestaande woorden of woorddelen.
Pedagogum-verhalen Neo = nieuw, logo = woord (staat niet in het woordenboek)
Archaïsme: het gebruik van een verouderd woord of uitdrukking. (staat in het woordenboek)
Duit of musket
Onomatopee: klanknabootsing.
Sissen, ploffen, koekoek.
Ironie: op licht spottende toon het tegenovergestelde zeggen van wat men bedoelt zonder dat er een misverstand over ontstaat.
Sarcasme: een harde vorm van spot waarbij er sprake is van een slachtoffer.
Cynisme: harde, bijtende spot.
Eufemisme: verzachtende uitdrukking.
Heengaan i.p.v. sterven.
REACTIES
1 seconde geleden