Poëzieanalyse

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3078 woorden
  • 12 februari 2016
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Poëzieanalyse

  1. Inhoud à parafraseren à vers voor vers

     à strofe voor strofe

  2. Thema
  3. Techniek            -      Vorm
  • Rijm
  • Metrum
  • Beeldspraak
  • Stijlfiguren
  1. Eigen mening

    Vorm

    - Regel in een gedicht = vers

    - Alinea in een gedicht = strofe

                                               - 2 regelige strofe = distichon

                                               - 3 regelige strofe = terzet/terzine

                                               - 4 regelige strofe = kwatrijn

                                               - 5 regelige strofe = kwintet

                                               - 6 regelige strofe = sextet

                                               - 7 regelige strofe = septet

                                               - 8 regelige strofe = octaaf

                                               - 9 regelige strofe = novet

    - Vrij vers of strakke vorm

                                    ↓

    Sonnet

                                                         4                kwatrijn

                                                                                                                 octaaf

                                                         4                kwatrijn

                                                                           14 verzen                                    wending/ommekeer/chute/volta (inhoud)

                                                          3                terzet

                                                                                                                  sextet

                                                         3                terzet

Rijm

Eindrijm lijd tot een rijmschema

                            op strofe niveau à rijmschema (eindschema)

Rijm

                            op woordniveau

abab

cdcd           gekruist rijm

efef

aabb

ccdd            gepaard rijm

eeff

abba

cddc            omarmend rijm

effe

abcabc

cdecde          verspringend rijm

fdafda

Rijm op woordniveau:

  • Volrijm à denken – schenken

    à jas – tas

                                Alliteratie à woorden beginnen met dezelfde letter (liesje leerde lotje lopen…)

  • Halfrijm

    Assonantie à zelfde klinkers in een woord (spoken – sporen, goed – hoef)

                      ↓

                  Woorden moeten dicht bij elkaar staan.

  • Rijkrijm à woorden precies hetzelfde zijn/klinken (jou – jouw, cadeau – cadeau, hard – hart)

Metrum (afwisseling klemtonen)

Stappenplan:

  1. Schrijf het vers over en verdeel in lettergrepen.
  2. Plurisyllabische woorden benoemen.
  • Woorden met meer lettergrepen
  • Klemtoon = -

    Onbeklemtoond = v

  1. Alle ‘en’-en en ‘uh’-en à onbeklemtoond.
  2. Rest invullen.
  3. Doe bovenstaande bij meer verzen.
  4. Benoem het metrum.

    Wie|Ne|erlands|bloed|in|de a|ders|vloeit|

      v       -          v           -        v     v        v         -

    Van|vreem|de|smet|ten|vrij|

      V         -         v       -        v      -

    v - = jambe

    U|ren|da|gen|maan|den|ja|ren|

    -     v     -       v        -         v     -      v  

    vlie|gen|als|een|scha|duw|heen|

       -       v     -       v       -         v        -

    - v = trochee

    NOOIT 2 STREEPJES NA ELKAAR!

    In|het|diepst|van|het|woud|

     v    v          -         v      v         -

    ‘t was|cu|herfst|en|erg|koud|

         v       v        -        v     v       -

    v v - = anepest

    Grauw|is|uw|he|mel|en|stor|mig|uw|strand|

          -       v    v      -      v     v       -       v      v        -

    naakt|zijn|uw|dui|nen|en|ef|fen|uw|vel|den|

        -         v      v      -       v     v    -      v      v     -      v

    - v v = dactylus

    O|krink|len|de|wink|len|de|wa|ter|ding|

    v      v        -      v      v        -     v     v     -       v

    met|’t zwar|te|ka|bot|se|ke|aan|

       v          -        v    v     -      v    v     -

    v v - = amfibrachus

  • Elisie = weglaten van een lettergreep omwille van het metrum.

    Neerlands, de aders, ’t was, ‘t zwarte

  • Cesuur = liggend streepje om rust aan te duiden.
  • Enjambement = het afbreken van een vers op een (grammaticaal) onlogische plek.

    Beeldspraak (wat je zegt)

                                               Met als à je kamer ziet eruit als een zwijnenstal.

  • Vergelijking

    Zonder als à je kamer is een zwijnenstal.

                            ↓ 

        Beeld + bedoelde worden genoemd.

  • Metafoor           wat een zwijnenstal.
  • Alleen het bedoelde wordt genoemd.
  • Personificatie : het toekennen van menselijke eigenschappen aan levenloze dingen.
  • De muren fluisteren.
  • De lucht huilt.
  • Synthesie : vermenging van kleuren en zintuigen.
  • De rode smaak van de dood.
  • De witte klank van sneeuw.
  • Metonymia

    pars pro toto à deel voor geheel

  • Wil jij ook een kopje?
  • Om de hand van een meisje vragen.

    Totem pro parte à geheel voor deel

  • Er hangt een Picasso aan de muur.
  • Nederland wint goud!

    Stijlfiguren (hoe je iets zegt)

    Herhaling: het ongewijzigd herhalen van een woord of delen van een zin.

    ‘Ga weg, ga weg,’’ riep ze woedend.

    Parallellisme: het op dezelfde wijze beginnen en laten verlopen van zinnen of zinswendingen.

                  Ik zie je, ik hoor je, ik ruik je.

    Zelfcorrectie: met opzet een ‘fout’ maken en die dan zelf corrigeren.

                  Je bent te laat, nee, veel te laat.

    Tegenstelling: twee woorden of zinnen die een tegenstrijdigheid vormen worden bewust zwart-wit tegenover elkaar geplaatst om (beide meer) nadruk te geven.

                  De zwarte ruiter op het witte paard.

    Paradox: (of schijnbare tegenstelling): een stelling of uitspraak die een tegenstelling lijkt te zijn maar die bij nader onderzoek toch waar blijkt te zijn.

                  Wie zijn kinderen wil vasthouden, moet ze loslaten.

    Retorische vraag: een mededeling in de vorm van een vraag; een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht.

                  Ben je nou helemaal gek geworden?

    Hyperbool: een (onmogelijke) overdrijving.

                  Wachten tot je een ons weegt.

    Understatement: een ‘’onderdrijving’’.

                  Dat vond ik minder prettig. (als er zich een ramp in iemands leven heeft voltrokken.)

    Neologisme: een nog niet bestaand woord gevormd uit reeds bestaande woorden of woorddelen.

                  Pedagogum-verhalen      Neo = nieuw, logo = woord      (staat niet in het woordenboek)

    Archaïsme: het gebruik van een verouderd woord of uitdrukking. (staat in het woordenboek)

                  Duit of musket

    Onomatopee: klanknabootsing.

                  Sissen, ploffen, koekoek.

    Ironie: op licht spottende toon het tegenovergestelde zeggen van wat men bedoelt zonder dat er een misverstand over ontstaat.

    Sarcasme: een harde vorm van spot waarbij er sprake is van een slachtoffer.

    Cynisme: harde, bijtende spot.

    Eufemisme: verzachtende uitdrukking.

                  Heengaan i.p.v. sterven.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.