SAMENVATTING NL (topniveau) § 1.4 1.5.1 2.3 2.4 3.2 3.5 3.11.1 4.1.2 4.2,1 4.2.2 4.3 5.2.3 5.2.4 5.2.5 6.1 7.2 8.1 8.5 9.8 t/m 9.15
§1.4
Interviews: - feitelijke informatie – mening
Interviewen voorbereiden
1. duidelijke afspraak met de te interviewen persoon
2. lees over het onderwerp,
3. stel een lijstje met vragen op, zorg voor een goede openingsvraag.
4. zorg voor een cassette recorder als je daar toestemming voor hebt van de persoon,
5. of op een schrift, (e moet dan praatten en schrijven tegelijkertijd handiger is het om het met zijn 2en te doen 1 schrijft ander praat)
Interviewen afnemen
1. stel je voor+ doel van het interview. Laat merken dat je geïnteresseerd bent
2. leid het onderwerp kort in, kondig aan welke deelonderwerpen je gaat gebruiken
3. vraag door op antwoorden
4. gebruik open en gesloten vragen op de goede manier
5. duidelijkheid over een bepaalde zaak -> suggestieve vraag vb: kan geweld op tv u dan niets schelen?
6. houd vast aan het onderwerp.
7. geef tussen tijds een korte samenvatting van wat de persoon gezegd heeft
8. sluit de interview af met een conclusie/ samenvatting bedank de geïnterviewde.
Veel mensen ondervragen -> Enquêteren: kwantitatieve/ meetbare gegevens.
Enquête voorbereiden
1. lees, denk over het onderwerp
2. maak een introductie en onderzoeksvragen, (wanneer, welke, waarom, hoe vaak, met welk doel)
3. verduidelijk begrippen in onderzoeksvragen
4. bedank de geënquêteerde
Enquête uitwerken
1. voeg altijd vragenlijst+ introductie bij.
2. vermeld hoe je de enquête heb afgenomen (mondeling/ telefonisch/ schriftelijk)
3. geef de resultaten en de respons: hoeveel benaderde personen hebben meegedaan, bereken de antwoordpercentage
§1.5.1
schrijf –of spreekplan:
1. de belangrijkste gegevens uit een opdracht
2. de bronnen die je hebt gebruikt
3. per alinea kort wat je gaat behandelen
§2.3
Een individu Een groep
Bepaald (duidelijke kenmerken Je kent de persoon goed bv. Je vriend Je kent de groep. Bv een klas
Onbepaald ( met vage, onduidelijke kenmerken) Je kent (meestal) niet de persoon, maar wel zijn of haar functie. Vb leraar De Groep is te groot om veel gemeenschaplijken kenmerken te hebben bijv. jongeren
§2.4
JE publiek ordenen op:
· Wat ze ervan vinden (zijn ze geïnteresseerd?)
· Wat ze ervan weten (hebben ze veel of weinig voorkennis)
· Wat ze ervan willen (willen ze verschillende meningen?)
· En met het onderwerp kunnen (begrijpen ze moeilijk taal gebruik?)
§3.2
Objectieve tekst = informatie geven feiten
Subjectieve tekst = feiten maar ook mening.
§3.5
Uiteenzetting is een objectieve uitleggende tekst.
§3.11.1
tekst doel zakelijke brief:
1. informerende brieven: info, toelichting, advies gevraagd of gegeven
2. uiteenzettende brieven: uitleg, verklaring gegeven
3. betogende brieven: schrijver probeert lezer van zijn gelijk te overtuigen
4. beschouwende brieven: schrijver belicht een verschijnsel van verschillende kanten
5. activerende brieven: schrijver probeert te overtuigen en aanspoort tot handelen
3 bijzondere zakelijke brieven
1. circulaire: gericht aan meerdere personen (wijkbewoners), informerend, activerend
2. sollicitatiebrief: je bied je aan voor een bepaalde functie, activerend
3. ingezonden brief: persoonlijk getint artikel dat is opgenomen in een vaste rubriek van een krant of tijdschrift, informerend, betogend, activerend.
structuurschema van een zakelijke brief
Eerste alinea (inleiding) Aanleiding, uiteenzetten tot schrijven,
2e / volgende alinea`s (middenstuk) Uitwerking
Laatste alinea (slot) Afronding (wens, voorstel, verzoek, dank)
§4.1
Kernzin = Hoofdbewering van de tekst.
Hoofdgedachte = een niet al te lange zin die je zelf moet formuleren (/ een mening van de schrijver)
§4.2.1
Onderwerp: 1 of enkele woorden. Alinea: kijk goed naar de kernzinnen. Tekst: titel, inl. slot
§4.2.2
hoofdgedachte: lijkt op ond. maar hoofdgedachte is de uitspraak v.d. schrijver over t ond.
§4.3
1. INLEIDING
2. MIDDENSTUK
3. SLOT
Inleiding ( functies)
1. De belangstelling van lezer of luisteraar wekken.
2. Onderwerp introduceren of de hoofdgedachte naar voren brengen.
3. Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd.
4. Aanleiding voor schrijven van de tekst.
5. De lezer of luisteraar welwillend stellen.
§4.3.3
pakkende inleiding:
1. Begin met directe vragen.
2. Uitspraak in vorm van een stelling, gevolgd door een vraag. Die vraag geeft het onderwerp van de tekst aan
3. begin met een retorische vraag (=een vraag waar je geen antwoord op verwacht)
4. Begin met een verrassende of schokkende openingszin.
5. Vertel een korte anekdote (verhalende inleiding.
6. stel het probleem aan orde
7. noem een aanleiding tot schrijven
Middenstuk: de onderwerpen worden uitgedacht in verschillende stukjes( deelonderwerpen)
Het slot: (laatste alinea korte)
1. samenvatting
2. conclusie
3. Er wordt een aanbeveling gedaan.
§5.2.1 t/m § 5.2.5
Tegenstellend verband= signaal worden: maar, integendeel, echter, daarentegen enz.
Opsommend verband= signaal worden: maar ook, niet alleen, zowel als, ten eerste, enz.
Oorzakelijk verband = signaal worden: daardoor waardoor zodat enzovoort.
Redengevend verband = signaal worden:Omdat, want.
Uitleggend verband = signaal worden: met andere woorden, dat wil zeggen enz.
§6.1
Argumenten het onderbouwen van beweringen.
Objectieve argumenten: argumenten op basis van controleerbare feiten
Subjectieve argumenten: argumenten op basis van geloof.
§7.2
Verschillende samenvattingen:
· Uittreksel beknopt overzicht.
· Samenvatting Dingen die belangrijk zijn voor jouw onderzoeksvraag.
· Representatieve samenvatting een nieuwe korte tekst die de oude tekst kan vervangen.
· Geleide samenvatting korte samenvatting, opstellers hebben aangegeven wat de opbouw en inhoud moet zijn
Eisen aan een samenvatting:
· Hoofdzaken, belangrijkste gegevens en argumenten (informatie –elementen).
· Maximaal 20% van de basis tekst.
· Goed Nederlands, prettig leesbaar
· representief
Voorwaarden 5
1. Je begrijpt de inhoud van de tekst helemaal.
2. Je herkent de tekst soort
3. Je kent de strekking van de tekst
4. Je weet hoe de tekst is opgebouwd
5. Je kunt de tekst heel beknopt weergeven.
De discussie.
Meningvormende discussie en een probleemoplossende discussie.
4 fasen
Voorzitter introduceert het onderwerp.
Iedereen laat zijn standpunt horen.
De discussie begint
Een gemeenschappelijk standpunt wordt geformuleerd.
Verslag van een debat.
Datum
Namen van deelnemers en voorzitter
Onderwerp
Per deelnemer at ze te vertellen hebben
De oplossingen
Totslot je mening
Een kort verslag.
Dubbele ontkenning.2 keer iets ontkennen ik heb het echt niet gedaan
Contaminatie.2 woorden met de zelfde betekenis zijn door elkaar gehaald.
Woorden op de verkeerde plaats.
Congruentiefout.een enkelvoudig persoonsvorm moet enkelvoudige onderwerp.
Verwijzingsfout.mannelijk hij of zij.
Te lange zinnen.
Losstaand zins gedeelte.de bijzin komt van mijn rompzin.
§1.4
Interviews: - feitelijke informatie – mening
Interviewen voorbereiden
1. duidelijke afspraak met de te interviewen persoon
2. lees over het onderwerp,
3. stel een lijstje met vragen op, zorg voor een goede openingsvraag.
4. zorg voor een cassette recorder als je daar toestemming voor hebt van de persoon,
Interviewen afnemen
1. stel je voor+ doel van het interview. Laat merken dat je geïnteresseerd bent
2. leid het onderwerp kort in, kondig aan welke deelonderwerpen je gaat gebruiken
3. vraag door op antwoorden
4. gebruik open en gesloten vragen op de goede manier
5. duidelijkheid over een bepaalde zaak -> suggestieve vraag vb: kan geweld op tv u dan niets schelen?
6. houd vast aan het onderwerp.
7. geef tussen tijds een korte samenvatting van wat de persoon gezegd heeft
8. sluit de interview af met een conclusie/ samenvatting bedank de geïnterviewde.
Veel mensen ondervragen -> Enquêteren: kwantitatieve/ meetbare gegevens.
Enquête voorbereiden
1. lees, denk over het onderwerp
2. maak een introductie en onderzoeksvragen, (wanneer, welke, waarom, hoe vaak, met welk doel)
3. verduidelijk begrippen in onderzoeksvragen
Enquête uitwerken
1. voeg altijd vragenlijst+ introductie bij.
2. vermeld hoe je de enquête heb afgenomen (mondeling/ telefonisch/ schriftelijk)
3. geef de resultaten en de respons: hoeveel benaderde personen hebben meegedaan, bereken de antwoordpercentage
§1.5.1
schrijf –of spreekplan:
1. de belangrijkste gegevens uit een opdracht
2. de bronnen die je hebt gebruikt
3. per alinea kort wat je gaat behandelen
§2.3
Een individu Een groep
Bepaald (duidelijke kenmerken Je kent de persoon goed bv. Je vriend Je kent de groep. Bv een klas
Onbepaald ( met vage, onduidelijke kenmerken) Je kent (meestal) niet de persoon, maar wel zijn of haar functie. Vb leraar De Groep is te groot om veel gemeenschaplijken kenmerken te hebben bijv. jongeren
§2.4
JE publiek ordenen op:
· Wat ze ervan weten (hebben ze veel of weinig voorkennis)
· Wat ze ervan willen (willen ze verschillende meningen?)
· En met het onderwerp kunnen (begrijpen ze moeilijk taal gebruik?)
§3.2
Objectieve tekst = informatie geven feiten
Subjectieve tekst = feiten maar ook mening.
§3.5
Uiteenzetting is een objectieve uitleggende tekst.
§3.11.1
tekst doel zakelijke brief:
1. informerende brieven: info, toelichting, advies gevraagd of gegeven
2. uiteenzettende brieven: uitleg, verklaring gegeven
3. betogende brieven: schrijver probeert lezer van zijn gelijk te overtuigen
4. beschouwende brieven: schrijver belicht een verschijnsel van verschillende kanten
5. activerende brieven: schrijver probeert te overtuigen en aanspoort tot handelen
3 bijzondere zakelijke brieven
2. sollicitatiebrief: je bied je aan voor een bepaalde functie, activerend
3. ingezonden brief: persoonlijk getint artikel dat is opgenomen in een vaste rubriek van een krant of tijdschrift, informerend, betogend, activerend.
structuurschema van een zakelijke brief
Eerste alinea (inleiding) Aanleiding, uiteenzetten tot schrijven,
2e / volgende alinea`s (middenstuk) Uitwerking
Laatste alinea (slot) Afronding (wens, voorstel, verzoek, dank)
§4.1
Kernzin = Hoofdbewering van de tekst.
Hoofdgedachte = een niet al te lange zin die je zelf moet formuleren (/ een mening van de schrijver)
§4.2.1
Onderwerp: 1 of enkele woorden. Alinea: kijk goed naar de kernzinnen. Tekst: titel, inl. slot
§4.2.2
hoofdgedachte: lijkt op ond. maar hoofdgedachte is de uitspraak v.d. schrijver over t ond.
§4.3
1. INLEIDING
2. MIDDENSTUK
3. SLOT
Inleiding ( functies)
1. De belangstelling van lezer of luisteraar wekken.
3. Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd.
4. Aanleiding voor schrijven van de tekst.
5. De lezer of luisteraar welwillend stellen.
§4.3.3
pakkende inleiding:
1. Begin met directe vragen.
2. Uitspraak in vorm van een stelling, gevolgd door een vraag. Die vraag geeft het onderwerp van de tekst aan
3. begin met een retorische vraag (=een vraag waar je geen antwoord op verwacht)
4. Begin met een verrassende of schokkende openingszin.
5. Vertel een korte anekdote (verhalende inleiding.
6. stel het probleem aan orde
7. noem een aanleiding tot schrijven
Middenstuk: de onderwerpen worden uitgedacht in verschillende stukjes( deelonderwerpen)
Het slot: (laatste alinea korte)
2. conclusie
3. Er wordt een aanbeveling gedaan.
§5.2.1 t/m § 5.2.5
Tegenstellend verband= signaal worden: maar, integendeel, echter, daarentegen enz.
Opsommend verband= signaal worden: maar ook, niet alleen, zowel als, ten eerste, enz.
Oorzakelijk verband = signaal worden: daardoor waardoor zodat enzovoort.
Redengevend verband = signaal worden:Omdat, want.
Uitleggend verband = signaal worden: met andere woorden, dat wil zeggen enz.
§6.1
Argumenten het onderbouwen van beweringen.
Objectieve argumenten: argumenten op basis van controleerbare feiten
Subjectieve argumenten: argumenten op basis van geloof.
§7.2
Verschillende samenvattingen:
· Uittreksel beknopt overzicht.
· Samenvatting Dingen die belangrijk zijn voor jouw onderzoeksvraag.
· Representatieve samenvatting een nieuwe korte tekst die de oude tekst kan vervangen.
Eisen aan een samenvatting:
· Hoofdzaken, belangrijkste gegevens en argumenten (informatie –elementen).
· Maximaal 20% van de basis tekst.
· Goed Nederlands, prettig leesbaar
· representief
Voorwaarden 5
1. Je begrijpt de inhoud van de tekst helemaal.
2. Je herkent de tekst soort
3. Je kent de strekking van de tekst
4. Je weet hoe de tekst is opgebouwd
5. Je kunt de tekst heel beknopt weergeven.
De discussie.
Meningvormende discussie en een probleemoplossende discussie.
4 fasen
Voorzitter introduceert het onderwerp.
Iedereen laat zijn standpunt horen.
De discussie begint
Een gemeenschappelijk standpunt wordt geformuleerd.
Verslag van een debat.
Namen van deelnemers en voorzitter
Onderwerp
Per deelnemer at ze te vertellen hebben
De oplossingen
Totslot je mening
Een kort verslag.
Dubbele ontkenning.2 keer iets ontkennen ik heb het echt niet gedaan
Contaminatie.2 woorden met de zelfde betekenis zijn door elkaar gehaald.
Woorden op de verkeerde plaats.
Congruentiefout.een enkelvoudig persoonsvorm moet enkelvoudige onderwerp.
Verwijzingsfout.mannelijk hij of zij.
Te lange zinnen.
Losstaand zins gedeelte.de bijzin komt van mijn rompzin.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden