Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Over lezen en zakelijk lezen

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 3378 woorden
  • 3 juli 2007
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
38 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Over lezen Eigenschappen van verhalen: Personen ● Een jongen/meisje als hoofdpersoon ● Een leeftijdgenoot als hoofdpersoon ● Een allochtoon als hoofdpersoon ● Een hoofdpersoon die ouder is ● Heldhaftige hoofdpersonen ● Zielige hoofdpersonen ● Bijzondere hoofdpersonen Onderwerpen ● Over andere landen ● Over discriminatie ● Over oorlog ● Over onderdrukking ● Over liefde ● Met avontuurlijke gebeurtenissen ● Over de dood ● Over school ● Over godsdienst ● Griezelen ● Detectives ● Historische gebeurtenissen ● Gebeurtenissen die nu plaatsvinden ● Sciencefiction ● Zielige verhalen Eerste reactie: Beoordelingswoorden ● (niet) Interessant ● (niet) Herkenbaar ● Ingewikkeld ● Ontroerend ● Somber ● Waardeloos/waardevol ● (niet) Overtuigend ● Opwindend ● Veel/Weinig zeggend ● (niet) Leerzaam ● Eenvoudig ● (niet) Nieuwsgierig makend ● (on)Begrijpelijk ● Lastig/Gemakkelijk ● Eng ● (on)Samenhangend ● Origineel/ Overbekend ● Oppervlakkig/ Diepzinnig ● Shockerend ● (niet) Indrukwekkend ● Vreemd ● Smerig ● Saai/ Spannend ● (on)Bekend/ Overbekend ● Droevig/ Grappig ● Zielig ● (on)Werkelijk ● (on)Geloofwaardig ● (on)Aangenaam ● Lelijk/ Mooi ● Zet me wel/niet aan het denken ● Echt/ Onecht ● Braaf
Voor samenvatting van de inhoud Noteer
1. Belangrijkste gebeurtenissen. 2. Wie de hoofdpersoon is, welk probleem hij/zij heeft. 3. Wat de hoofdpersoon beleeft. 4. Of de hoofdpersoon verandert door de gebeurtenissen. 5. Wie de belangrijkste andere personen zijn. 6. Hoe de relaties zijn tussen de hoofdpersoon en andere personen (bijv. vrienden, ouders). 7. Waar de gebeurtenissen zich afspelen (land, stad). 8. Wanneer de gebeurtenissen zich afspelen (tijd). Fictie en non-fictie Non-fictie: Teksten die over de werkelijkheid gaan, feiten. Fictie: Teksten waarin gebeurtenissen en personen voorkomen die een schrijver bedacht heeft. Gerneleer Soorten proza
1. Mythe, sprookje, sage, legende. 2. Fabel, parabel. 3. Roman, verhaal. a. Naar tijd: historisch, eigentijds, toekomstverhaal. b. Naar onderwerp. Bijv.,: oorlogs,- griezel,- misdaadverhaal. c. Naar hoofdpersoon: bijv.: ridder-, dokters-, cowboyverhaal. Hoofdgenres: epiek, lyriek, dramatiek
Fictieteksten kunnen we onderverdelen in drie hoofdgroepen (hoofdgenres): Epiek: Verhalende teksten, zoals (jeugd)romans en verhalen. Er wordt een verhaal verteld waarin een tijd verloopt. Epiek kunnen we onderverdelen, in bijvoorbeeld griezel- en misdaadverhalen. Lyriek: Gedichten (poëzie). Op de bladzijde is veel wit en de regels zijn niet vol gemaakt. In gedichten spelen gevoelens een grote rol. Er is meestal geen tijdverloop. Dramatiek: (toneel), is het opvoeren van een spel in een theater of schouwburg. Naar toneel ga je kijken: het lezen is nogal onnatuurlijk. Naast de toneeltekst die de acteurs tegen elkaar uitspreken is er vaak ook een neventekst, waarin aanwijzingen staan over hoe er gespeeld moet worden: bijv.: kijkt boos, valt flauw. Fictie en werkelijkheid Fictie gaat over zaken die niet werkelijk gebeurt zijn: de personen bestaan niet echt. Toch lijkt fictie veel op de werkelijkheid. Als je over de personen leest, stel je je echte mensen voor: je gebruikt je verbeelding en fantasie om ze voor je te zien, als in een film. Realistische verhalen zijn verhalen die sterk lijken op de ons omringende, dagelijkse werkelijkheid. Bij realistische verhalen heb je niet zoveel verbeelding nodig om je de personen en gebeurtenissen voor te stellen. Verhalen die op andere onbekende plaatsen (verre landen) of in andere tijden spelen vragen meer verbeeldingskracht en inlevingsvermogen. Verhalen lijken niet alleen op de werkelijkheid: ze zijn er ook vaak aan ontleend. Zo verwerken sommige schrijvers eigen belevenissen in hun verhalen. Een verhaal is autobiografisch als een schrijver voornamelijk over zijn eigen leven schrijft. Autobiografie: het beschrijven van je eigen leven.
Open plekken en spanning Het eerste wat ze zag was een bewegende schim. Onder de bomen aan de rand van de wei, tussen hun donkere stammen, bewoog iets. Ze hoorde niet alarmerends – daar was het geluid van het kolkende water en de gierende wind te sterk voor – maar ze zag een donkere, ineengedoken gestalte die bewoog. De schim, die net iets donkerder afstak tegen de duisternis van de nacht, kroop het dichte woud uit. 1. Wie is de “ze”? 2. Wie is de bewegende gestalte? 3. Wat is de schimmige figuur van plan? 4. Waarom is de “ze” ’s nachts buiten? Loopt ze gevaar? 5. Waar speelt dit zich af? Je leest verder om een antwoord op die vragen te krijgen. Open plekken: plekken in het verhaal die vragen oproepen. Het zijn nog niet ingevulde stukjes van het verhaal. Ze maken je nieuwsgierig. Open plekken maken het verhaal spannend, want je wilt graag antwoord op je vragen. De schrijver houd bewust informatie achter, de informatie word uitgesteld. Er zijn verschillende manieren waarop uitstel in verhalen tot stand komt: 1. Door te vertragen: Het verhaal is op het punt aangekomen dat je een antwoord lijkt te krijgen, maar eerst volgen er nog wat uitweidingen. 2. Door een terugblik of een herinnering in te lassen: Er wordt eerst nog wat over vroeger verteld. 3. Door op een andere verhaallijn over te schakelen: Het verhaal springt naar een andere plaats met andere gebeurtenissen. 4. Door een vooruitwijzing in te lassen: er wordt eerst iets verteld wat zich later heeft afgespeeld. 5. Door het wekken van vermoedens en het aanbrengen van dwaalsporen: Bij het wekken van vermoedens stuurt het verhaal je. Het geeft je bijvoorbeeld sterk de indruk dat persoon x de dader is. Veel door het verhaal gestuurde vermoedens zijn dwaalsporen. Na een tijdje kom je er achter dat persoon x nooit de dader kan zijn. Mythen en sprookjes Mythen: verhalen waarin geprobeerd wordt een antwoord te geven op de raadsels van het leven, zoals dood en ziekte, het ontstaan van aarde en de mens. Mythen is afgeleid van het Griekse woord wat “gesproken woord” betekend. Ze bevatten leefregels: je kunt er de normen en waarden over goed en kwaad van af leiden. Mythen zijn oeroud en werden mondeling van generatie op generatie doorverteld. Pas veel later schreef men ze op. Sprookjes zijn heel oude, fantasierijke, enge en vaak wrede verhalen. Ze werden oorspronkelijk verteld door rondreizende vertellers om de mensen op het markplein te amuseren, pas veel later werden ze opgeschreven. In deze verhalen heeft iemand uit het gewone volk vaak meer succes dan iemand die rijk of machtig is. Sprookjes zijn nogal eens humoristisch en bezitten een wensdroomkarakter: wat in werkelijkheid niet lukt, kan wel in sprookjes. Vaak zitten in sprookjes een wijze les. Personages; Rollen en relaties In verhalen, romans en gedichten komen altijd mensen of dieren voor met menselijke eigenschappen. De tekst gaat over de problemen van de hoofdpersonages. De voornaamste rollen zijn: hoofdpersonage, helper en tegenstander. Helper en tegenstander zijn bijfiguren. De hoofdpersoon is de belangrijkste figuur in het boek, en die heeft altijd een bepaald doel. De hoofdpersoon heeft moeite met het bereiken van zijn doel. De helper is de bijfiguur die de hoofdpersoon helpt bij het oplossen van zijn probleem. De tegenstander is de bijfiguur die de hoofdpersoon dwarszit bij het bereiken van zijn doel. De personen staan in relatie tot elkaar: bijv. vriend – vriendin, moeder/vader – dochter/zoon. Personages beschrijven Personages kunnen allerlei eigenschappen bezitten. Je moet hun innerlijk en uiterlijk kunnen beschrijven (karaktertrekken, gedragskenmerken, gemoedstoestanden). ● Betrouwbaar – Onbetrouwbaar ● Verlegen – Zelfverzekerd ● Komt voor zichzelf op – Laat over zich lopen ● Gelukkig – Ongelukkig ● Druk – Rustig ● Doorzettingsvermogen – Geeft gauw op ● Evenwichtig – Snel in paniek ● Gemeen – Eerlijk ● Behulpzaam – Denkt alleen aan zichzelf ● Grappig – Serieus ● Vrolijk – Somber ● Slim – Dom ● Zacht – Hard ● Bazig – Onderdanig ● Eigenwijs – Meegaand ● Ongeïnteresseerd – Nieuwsgierig ● Spontaan - Geremd ● Maakt makkelijk contact – Gesloten ● Fantasierijk – Nuchter ● Gewoontjes – Apart ● Sportief – Sloom ● Vriendelijk – Onvriendelijk ● Probeert problemen op te lossen – Geeft zich snel gewonnen Sagen en Legenden Een sage is een oud verhaal dat mondeling werd doorverteld. In sagen zien we vaak een dappere held die het moet opnemen tegen machtige tegenstanders als geesten, heksen, duivels of rovers. De held gaat nogal eens ten onder. Legenden zijn goddienstige verhalen rond Christus, Maria en andere heilige figuren. Ze ontstonden vooral in de middeleeuwen. Door deze verhalen bracht men het volk – dat toen nauwelijks kon lezen – op een concrete manier in contact met de christelijke leer. De verhalen houden de mensen vaak voor dat de zondaar gered wordt als hij bijtijds tot inkeer komt. Er wordt getoond hoe machtig God is en welke kracht het geloof kan hebben. De kern van een legende is vaak een wonder.
Thema Als je je afvraagt waarover een verhaal eigenlijk gaat en dat in één of een paar woorden zegt dan heb je het onderwerp van de tekst opgespoord. Een ander woord is het thema. Thema’s zijn hele korte samenvattingen van het verhaal. Bijv.: oorlog, eenzaamheid, angst, kindermishandeling, dood, homofilie, discriminatie, vriendschap. Je probeert de diepere betekenis van het verhaal te benoemen: het zoeken naar je plaats in de wereld, het verwerken van de dood van een geliefde. Niet iedereen zal hetzelfde thema aanwijzen, dat is een kwestie van interpretatie (uitleggen of verklaren). Opbouwmogelijkheden Een verhaal bestaat uit gebeurtenissen die samenhangen. Er zit dus een structuur of een opbouw in een verhaal. Deze opbouw hangt nauw samen met de manier waarop de tijd in een verhaal verloopt. Er zijn twee mogelijkheden: 1. De logisch - chronologische volgorde: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze plaatsvinden. De ene gebeurtenis komt logisch voort uit de vorige en je leest wat er achtereenvolgens is gebeurt, zoals in de werkelijkheid. 2. De niet - chronologische volgorde: het verhaal begint op het moment dat er al het nodige is gebeurd. Door terugblikken en herinneringen kom je de vroegere gebeurtenissen te weten. Als het verhaal een andere volgorde heeft dan de chronologische dan heeft de schrijver daar bedoelingen mee; hij wil je nieuwsgierig maken of hij kiest een manier om het verhaal nog boeiender of spannender te kunnen vertellen. Door de niet – chronologische volgorde ontstaan er open plekken in het verhaal en die zorgen ervoor dat je heel nauw bij het verhaal betrokken word. Tijd in verhalen Verhalen spelen zich in een bepaalde tijd af: bijv. de Griekse oudheid, de middeleeuwen, de Tweede Wereldoorlog. Die tijd heeft invloed op hoe de personen denken, voelen of zich gedragen. Tussen het begin en het eind van een boek verloopt een bepaalde hoeveelheid tijd: soms een dag, soms een week, een maand, of jaren. Een schrijver kan de tijd op verschillende manieren gebruiken. Bijvoorbeeld: 1. Een terugblik of flashback: Het verhaal wordt onderbroken en je leest iets over vroegere gebeurtenissen. 2. Vooruit- en terugverwijzingen: in enkele woorden of zinnen lees je iets over vroeger of over de toekomst: de gebeurtenissen worden niet onderbroken. 3. Een tijdsprong: in het verhaal wordt een stuk tijd overgeslagen
4. Tijdverdichting (tijd samenvatten): in een paar woorden wordt een groot stuk tijd samengevat (bijv.: “Drie maanden lang wachtte ik op een telefoontje van hem.” 5. Versnelling en vertraging: het ene moment wordt in een alinea een paar jaar samengevat, het andere moment beschrijft het verhaal heel nauwkeurig wat er gebeurt. In de versnelde alinea’s gaat het meestal om minder belangrijke zaken. Verhaalverloop In de meeste verhalen komt het volgende verhaalloop voor: In het begin ontstaat er een probleem voor de hoofdpersoon. Die probeert dat op te lossen, maar dat lukt niet. Na allerlei tegenslagen en moeilijkheden bereikt de situatie een dieptepunt. Met heel veel moeite krabbelt hij daaruit op en worden de problemen min of meer overwonnen. Het probleem van de hoofdpersoon is aan het eind van het verhaal niet altijd opgelost. Als dat wel zo is, spreken we van een
Gesloten einde: Het probleem van de hoofdpersoon is aan het eind van het verhaal niet altijd opgelost. Als dat wel zo is, spreken we van een gesloten einde. Open einde: Als de oplossing uitblijft en het onzeker is hoe het afloopt. Schematisch: 1. Beginsituatie

2. Ontstaan van het probleem
3. Verslechtering van de situatie
4. Dieptepunt
5. Verbetering van de situatie
6. Afronding Aaneengesloten en fragmentarisch verhaal De gebeurtenissen in verhalen kunnen zo verteld worden dat er weinig tijdsprongen en terugblikken in zitten. Het verhaal maakt dan de indruk aaneengesloten verteld te zijn. Er zijn ook verhalen waarin zoveel met de tijd gespeeld word dat er een verbrokkelde indruk ontstaat: het verhaal bestaat dan voornamelijk uit fragmenten en je moet je als lezer behoorlijk inspannen om die met elkaar in verband te brengen. Verhaallijnen Als de hoofdpersoon in alle gebeurtenissen een rol speelt, heb je één verhaallijn. Het kan ook dat er meerdere hoofdpersonen zijn en dat het verhaal afwisselend beschrijft wat zij meemaken: meerdere verhaallijnen. Soms krijgt een bijfiguur zoveel aandacht dat diens belevenissen uitgroeien tot een aparte verhaallijn. Dan heb je een hoofdlijn en een zijlijn. Fabels en parabels Een fabel is een kort, eenvoudig verhaal waarin dieren spreken en handelen als mensen. Fabels bevatten een wijze les. Die nomen we moraal. Een parabel is ook een kort moralistisch verhaal, maar de hoofdpersonen zijn mensen en de taal is vaak plechtiger. Parabels worden wel gelijkenissen genoemd. De lezen moet namelijk een vergelijking trekken tussen de gebeurtenissen in het verhaal en zijn eigen wereld. In een parabel gaat het om goddienstige zaken of om goed en kwaad. Vertelsituatie Er zijn drie veelvoorkomende vertelsituaties: 1. De ik vertelsituatie: In zo’n situatie verteld de ik-persoon – meestal de hoofdpersoon, wat er gebeurt. Je zit alles door zijn ogen. Je kom niet meer of minder te weten dan die persoon, je kent alleen zijn gevoelens en gedachten. 2. De alwetende vertelsituatie: In deze situatie is iemand de verteller die alles weet van alle personen. Hij kan in de toekomst en in het verleden kijken. 3. De personale vertelsituatie: Hierbij zien we de gebeurtenissen door de ogen van een personage. Net als de ik vertelsituatie maar dan staat het verhaal in een hij- of zijvorm.
Roman, novelle en verhaal Met verhaal bedoelen we een kort verhaal. Zulke verhalen staan samen met anderen in een verhalenbundel. Een roman is een lange, doorlopende vertelling en door grotere omvang complexer dan een kort verhaal. Er komen meer personages in voor, de relaties tussen hen zijn ingewikkelder, de hoeveelheid gebeurtenissen zijn groter en er zijn vaak meerdere verhaallijnen. Bij een roman ligt vaak de nadruk de karakter ontwikkelingen van de personages. Novelle is een prozavorm die tussen een roman en een kort verhaal inzit. Een novelle is korter en minder ingewikkeld dan een roman. Het karakter is minder uitgewerkt. In de jeugdliteratuur gebruiken we die term nooit. Soorten verhalen en romans
Detectives
Ze hebben vaak een vaste opbouw. Er wordt een misdaad gepleegd, en het is onduidelijk wie de dader is. Een speurder gaat aan het werk en na veel tegenslag ontmaskert hij ten slotte de dader. De hoofdvraag is steeds: Wie heeft het gedaan? Voordat die vraag beantwoord is ben je vaak op het dwaalspoor gezet. Oorlogsverhalen De meeste oorlogsverhalen laten het verdriet en ellende van gewone mensen in oorlogstijd zien. Met name boeken waarin jodenvervolging centraal in staat, zijn spannend. Er zijn ook verhalen die nadruk leggen op de gevolgen van de oorlog: die gaan over personen die na de oorlog proberen met hun verleden te leven, maar eigenlijk onherstelbaar beschadigt zijn. Aan de gedachten en gevoelens van de personen wordt in de betere oorlogsromans veel aandacht besteed, zodat je je goed kan inleven. De bedoeling is te laten zien is dat het leed wat mensen elkaar aan doen verschrikkelijk is, en dat zoiets nooit meer mag gebeuren. Historische verhalen: In historische verhalen krijg je een beeld van een tijdvak uit de geschiedenis. De nadruk ligt meestal op het avontuur. Het gaat meer om de spannende belevenissen van de personages dan hun gedachten en gevoelens. Als de nadruk ligt op de karakterontwikkeling van de personages, gaan de verhaalfiguren meer voor je leven: je krijgt een goede indruk van de problemen van hun tijd en de manier van oplossen. Ruimte De gebeurtenissen in verhalen spelen zich ergens af, op een bepaalde tijd in een bepaalde ruimte. De beschrijvingen van plaatsen zorgen ervoor dat je een voorstelling kunt maken van de omgeving. Bij historische romans zijn de ruimtebeschrijvingen uitvoeriger, omdat duidelijk gemaakt moet worden hoe de omgeving er destijds uitzag. Ruimtebeschrijvingen kan tot doel hebben een bepaalde sfeer op te roepen. Schrijvers kunnen nooit alles beschrijven en je moet je eigen verbeelding gebruiken. Schrijvers proberen vaak in enkele zinnen de situatie duidelijk te maken, omdat ruimtebeschrijvingen de tempo uit het verhaal halen.
Toneel Bij toneel is er geen verteller, er kan niets beschreven worden. Ook kunnen er geen gedachten weergeven worden. Alles moet blijken uit de woorden en het gedrag van de spelers. Hierdoor bezig de toneel openplekken die je als toeschouwer in moet vullen. Als van een roman een toneelbewerking word gemaakt, moet er flink wat aangesleuteld worden. Film Film vertoont nogal wat overeenkomsten met toneel, alleen je bent bij film niet gebonden aan één plaats, en je kunt dan tijd laten verlopen, gebruik maken van vooruit- en terugblikken en tijdsprongen. Als een verhaal verfilmd word maakt men eerst een scenario. Het typische van een film is dat het camerastandpunt gewijzigd kan worden, die heel belangrijk zijn in films. De scène krijgt een nieuw nummer als het zich op een andere plaats afspeelt, de toevoeging a, b of c als de gebeurtenissen inde achtereenvolgende scènes in elkaar overlopen. Verhalen over verre streken en culturen Het aantrekkelijke hiervan is het onbekende van de gewoonten en gebruiken van de mensen in die landen. De manier van denken en reageren is ook nogal anders dan de lezer gewend is, en dat maakt het boeiend van die cultuur kennis te nemen. Ook zijn deze verhalen vaak avontuurlijk. Veel ervan gaan over het verzet van de bevolking tegen onrechtvaardige situaties, zoals dictatuur in de regering, discriminatie etc. Multiculturele verhalen De verhalen gaan over problemen die kunnen ontstaan als verschillende culturele groepen in dezelfde maatschappij bij elkaar leven. Discriminatie en racisme word centraal gezet. Deze boeken laten zien hoe belangrijk verdraagzaamheid en wederzijds respect is. Zakelijk lezen Tekstdoel, en tekstsoort
Doel Tekstsoort
Informeren Informatieve tekst (alleen opsommen van feiten), uiteenzetting (geven van uitleg) Mening geven/overtuigen Beschouwing (vraag, en afweging aan slot), betoog (overtuigen met doel: mening geven) Aansporen overhalen Activerende tekst

Tekstvorm Aankondiging: tekst waarin wordt verteld dat er binnenkort een bepaalde gebeurtenis zal plaatsvinden. Affiche: tekst met beeld op muur of zuil waarin de aandacht voor iets word gevraagd. Artikel: verhandeling in een krant of tijdschrift meestal over een actuele gebeurtenis. Bericht: weergave van een bepaalde actuele gebeurtenis in de krant, op de radio of op de televisie. Folder: Gevouwen informatie- of reclamedrukwerk. Gebruiksaanwijzing: tekst met instructies hoe bepaalde handelingen moeten worden uitgevoerd. Ingezonden
Brief: reactie in krant of tijdschrift op een bericht of artikel. Instructie: aanwijzing hoe iets gedaan moet worden. Interview: (weergave van een) vraaggesprek. Leerboek: studieboek (schoolboek) Naslagwerk: boek waarin veel informatie verzameld is. Notulen: verslag van een vergadering. Oproep: schriftelijke of mondelinge opwekking iets te doen. Rapport: volgens opdracht uitgebracht verslag van iets. Reclame- Boodschap: tekst op beeld met het doel de lezer over te halen iets te doen. Verslag: mededeling over de gang van zaken rond een bepaalde gebeurtenis. Werkstuk: schriftelijke uiteenzetting over een bepaald onderwerp. Alinea-opbouw De alinea-opbouw kan je helpen om de hoofdzaak van de tekst in grote lijnen te doorzien. De eerste zin van een nieuwe alinea bevat meestal de hoofdzaak uit de alinea. Het is dikwijls de kernzin: de rest van een alinea bevat vaak de toelichting Als je een samenvatting van de tekst moet maken is het daarom belangrijk om op de eerste paar zinnen te letten. Adoptie is letterlijk het aannemen van een kind. Wie een kind adopteert neemt de opvoeding en de dagelijkse zorg op zich voor een kind dat geboren is uit andere ouders. Tekstopbouw Een betoog heeft vaak de volgende opbouw: de schrijver begint met het stellen van een probleem, met behulp van een of meer voorbeelden verduidelijkt hij wat hij precies bedoelt. Daarna vraagt hij zich af waardoor dat probleem veroorzaakt is en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook probeert hij een oplossing aan te dragen. Ten slotte geeft hij een conclusie. In schema: 1. Probleemstelling
2. Voorbeeld(en) 3. Oorzaken
4. Gevolgen
5. Oplossing
6. Conclusie Beeldspraak, ironie en sarcasme Beeldspraak: figuurlijk taalgebruik
Ironie: Als iemand een grapje wil maken en het niet al te serieus meent. Sarcasme: Als iemand een grapje wilt maken met de bedoeling de schrijver of spreker te kwetsen. Tekstverbanden Tekstverband:Oorzakelijk/ redengevend
Signaalwoorden:Daardoor, zodat, want, omdat, doordat, daarom. Voorbeeld: Omdat het regende, bleven we thuis. Tekstverband: Opsommend
Signaalwoorden: Niet alleen.. maar ook, Ook, ten eerste… ten tweede, verder, bovendien, daarnaast
Voorbeeld:Niet alleen ik, maar ook mijn broer werd kletsnat. Tekstverband: Tegenstellend
Signaalwoorden: Maar, daartegen, echter, daar staat tegenover, integendeel
Voorbeeld: Ik was klaar, maar mijn vriend nog lang niet. Tekstverband: Vergelijkend
SignaalwoordenAls, net als, zoals, hetzelfde, vergeleken met. Voorbeeld:Vergeleken met zijn broer heeft mijn vader het ver geschopt. Tekstverband: Concluderend/ Samenvattend
Signaalwoorden: Dus, kortom, om kort te gaan, samenvattend, alles bij elkaar. Voorbeeld: Douwe wandelde uren in de regen. Het was dus logisch dat hij verkouden werd. Vandaal: iemand die zinloze vernielingen aanricht, het moedwillig beschadigen of vernietigen van objecten die iemand anders toebehoren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.