Woordenschat
grasduint = op je gemak rondkijken of iets je bevalt
Universele = algemeen geldende
Kampen met = strijden met
Profijt = voordeel
Kaalslag = afbraak, sloop
Pleidooi = betoog
Volstaan = voldoende zijn
Rendementdenken = denken aan wat het je oplevert/de opbrengst
Onrendabele = geen winst opleverend
Alert = attent, waakzaam
Appelleren = een beroep doen op
Ongefundeerde = ongegrond
Empirisch = met behulp van onderzoek/eigen waarneming
Polarisatie = versterken van tegenstellingen
Rivaliteit = wedijven, jaloezie
Valide = geldig, krachtig
Irreëel = onwerkelijk
Moreel = wat betreft goed en kwaad
Generaliseren = een algemene conclusie trekken uit een bijzoner geval
Manipuleren = beïnvloeden met oneerlijke middelen
Ridiculiseren = belachelijk maken
Confronteren = in aanraking brengen met
Forum = groep deskundigen die voor en publiek over een probleem discussieert
Principieel = berustend op eigen overtuiging
Retorisch = gebruikmaken van taaltrucjes, middelen van redekunst
Conformeren = zich schikken naar, aanpassen aan
Mentaal = geestelijk
Authentieke = echt, origineel
Claimen = opeisen
Opponent = tegenstander
Theatrale = overdreven, onnatuurlijk
Profileren = de aandacht op zichzelf vestigen
Uitdrukkingen
Weerslag hebben op = nadelig werken op
Een kanttekening plaatsen bij = commmentaar geven bij
De vinger leggen op = nauwkeurig aanwijzen
Inbreuk maken op = schade toebrengen aan
Willens en wetens = met opzet, bewust
Het mes zetten in = bezuinigen op, inperken
Epidemische vormen aannemen = snel en sterk groeien
Zich het hoofd breken = veel moeite hebben met
In een vloek en een zucht = in een oogwenk, zonder moeite
Theorie
Standpunt, argumenten en argumentatie
Een standpunt is een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp. De schrijver heeft een opvatting of mening over het ondewerp en probeert die te bewijzen met één of meer argumenten. Een argument geeft antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening?
Het standpunt en de argumenten die het standpunt ondersteunen heet argumentatie.
Tegenargumenten zijn argumenten tegen jouw standpunt. Een tegenargument ontkracht jouw standpunt.
Objectieve en subjectieve argumenten
Argumenten kun je in twee hoofdgroepen indelen.
Objectieve argumenten (feitelijke uitspraken)
Subjectieve argumenten (waarderende uitspraken, gebaseerd op een mening, gevoel of overtuiging)
Feiten zijn controleerbaar. Objectieve argumenten zijn argumenten op basis van feiten, dit kun je ook een bewijs noemen.
Argumenten op basis van meningen of waarderingen (geen feiten) zijn subjectieve argumenten. Een standpunt is ook een subjectieve uitspraak.
Argumenten moeten ook valide (=geldig) zijn. De inhoud van de argumenten moet kloppen en het argument moet relevant zijn voor het standpunt.
Verzwegen argumenten zijn argumenten die niet duidelijk worden uitgesproken.
Alle soorten argumenten op een rijtje:
Argumenten op basis van: |
Uitleg |
Controleerbare feiten of onderzoek |
· Als argument gebruik je een feit controleerbaar is. · Feitelijke, objectieve argumenten zijn over het algemeen valide, tenzij de feiten verdraaird woren of het om een verkeerde redenering gaat. |
Ervaring (empirisch argument) |
· Als argument kan een voorvaal dienen dat je zelf hebt beleefd, een ervaringsfeit. · Dit soort argument is alleen valide als: Het om ervaringen of gebeurtenissen gaat die feitelijk hebben plaatsgevonden én de ervaring niet eenmalig is. |
Gezag/autoriteit |
· Als argument gebruikt de schrijver een betrouwbare bron, of doet een beroep op een autoriteit of deskundige. · Dit soort argument is alleen valide als: De persoon inderdaad een autoriteit is én de schrijver zich baseert op onderzoek van de deskundige. |
Vergelijking |
· Een vergelijking kan dienen als argument. · Valide als: De vergelijking opgaat én de vergelijking gebaseerd is op feiten. |
Voorbeelden |
· Als argument gebruik je een of meer voorbeelden die het standpunt ondersteunen. |
Nut of gewenst gevolg |
· Het argument wordt gebruikt om het nut of gewenste gevolg uit te leggen. · Valide als: De inhoud echt een gevolg is van wat in de stelling staat én de inhoud gebaseerd is op feiten. |
Ongewenst gevolg |
· Het argument wordt gebruikt om een ongewenst gevolg uit te leggen. · Valide als: De inhoud echt een (ongewenst) gevolg is van wat in de stelling staat én de inhoud gebaseerd is op feiten. |
Veronderstellingen of vermoedens |
· Het argument is gebaseerd op een verwachting. · Valide als: De veronderstelling gebaseerd is op algemeen aanvaardbare (wetenschappelijke) opvattingen of onderzoeken. |
Persoonlijke overtuiging |
· Het argument wordt ontleend aan een persoonlijke overtuiging (religie, idealen). Dit zijn altijd subjectieve argumenten. |
Emoties (emotioneel argument) |
· Het argument is gebaseerd op een gevoel of intuïtie. |
Een argumentatie kan op drie manieren worden opgebouwd:
Het ‘want’-type
Het ‘dus’-type
Een mengvorm van beide types
Bij het ‘dus’-type argument hoort vaak een concluderend verband.
Argumententatiestructuur
Bij enkelvoudige argumenten is er sprake van één argument dat één standpunt ondersteunt.
Zijn de gebruikte argumenten gelijkwaardig, dan spreek je van nevenschikkende argumentatie.
Is een argument een ondersteuning bij een ander argument, dan is het een ondergeschikt argument of subargument.
Argument op basis van: |
Uitleg |
Oorzaak en gevolg |
De schrijver wijst op een of meer gevolgen om de (on)waarschijnlijkheid van een oorzaak te onderbouwen of op een of meer oorzaken om de (on)waarschijnlijkheid van een gevolg te onderbouwen. |
Kenmerk of eigenschap |
De schrijver geeft een of meer kenmerkende eigenschappen van een persoon, object of verschijnsel om een standpunt van een andere eigenschap te onderbouwen. |
Voor- en nadelen |
De schrijver geeft voor- en/of nadelen van een voorgestelde actie met de bedoeling een standpunt voor of tegen die actie te onderbouwen. |
Vergelijking |
De schrijver vergelijkt twee situaties. |
Algemene uitspraak en voorbeelden |
De schrijver geeft voorbeelden van het optreden van een eigenschap of verschijnsel, daarmee onderbouwt hij een standpunt over het algemene voorkomen van die eigenschap of dat verschijnsel. |
In een betoog of tekst moet je ervoor zorgen dat je zuiver redeneert. Zuiver redeneren is gebaseerd op de principes van de logica. In de logica zie je vaak de volgende opbouw: algemene bewering (stelling) → waarneming → conclusie.
Drogredenen
Foute argumenten heten drogredenen.
De onjuiste oorzaak – gevolgrelatie
Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is.
Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar.
Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet.
De overhaaste generalisatie
Op grond van een of een enkel voorval wordt er een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt.
Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.
De cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd.
God bestaat omdat het in de bijbel staat, en wat in de bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.
De persoonlijke aanval
Je valt de persoon aan en niet zijn argument(en).
Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!
Het ontduiken van de bewijslast
Je keert de bewijslast om en laat de tegenpartij het tegendeel bewijzen.
Dat hoef ik niet te bewijzen, dat ís gewoon zo!
Het vertekenen van een standpunt
Je legt de tegenpartij woorden in de mond waarvan de onjuistheid moeilijk is te bewijzen.
Ga jij niet mee naar de wedstrijd? Dus jij gaat je lekker zitten vervelen in je eentje?
Het bespelen van het publiek
Je beweert zaken waartegen iemand moeilijk kan ingaan.
Je bent toch niet goed bij je hoofd als je daar wil wonen.
Een onjuist beroep op autoriteit
Je beroept je op een bekend persoon, maar die persoon hoeft van het onderwerp helemaal niets af te weten of hij heeft belang bij de zaak.
Condooms verergeren de verspreiding van aids, want dat zegt de paus.
Een onjuist beroep op een voor-en-nadelenschema
Je overdrijft bijvoorbeeld de voor- of nadelen van een bepaalde maatregel of stelt iemand voor een vals dilemma.
– Als Nederland het gebruik van softdrugs legaliseert, krijgen we veel meer drugsverslaafden, zal het aanzien en de invloed van ons land in de Europese unie enorm afnemen en zal de illegale teelt vanwege de sterkte van de illegale wiet niet verdwijnen.
– De Spanjaarden zullen moeten kiezen tussen een splitsing van het land of een burgeroorlog.
Onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap
Bepaalde kenmerken of eigenschappen worden overgewaardeerd terwijl andere relevante kenmerken nauwelijks of niet worden genoemd.
Die leraar heeft altijd dezelfde kleren aan, dat moet wel een saaie leraar zijn.
Vals dilemma
Er wordt gesuggereerd dat je moet kiezen tussen twee mogelijkheden, terwijl er meerdere zijn.
Of je voedt je kinderen streng op met het gevolg dat ze gefrustreerd raken, of je laat ze vrij met het gevolg dat ze volledig ontsporen.
Verschuiven van de bewijslast
Zelf geen bewijs leveren, maar dat wel opeisen van een ander.
Bewijst u dan zelf maar dat u niet door het rode licht reed!
Stok achter de deur
Het standpunt wordt niet ondersteund door argumenten, maar door onaangename gevolgen.
Als je bij je rapport niet minimaal een 7,5 gemiddeld staat, krijg je geen nieuwe fiets!
Beroep op traditie
Een vergelijking trekken met vroeger, maar geen rekening houden met veranderende omstandigheden.
Waarom zou ik nu ineens via de e-mail gaan solliciteren? Ik schreef vroeger toch ook mijn brieven met de hand en toen ging het ook goed.
Argumentaties beoordelen
Als je een tekst leest of hoort, moet je altijd kritisch zijn. Op deze punten beoordeel je een bron:
Zijn de (feitelijke) uitspraken controleerbaar?
Zijn de uitspraken in overeenstemming met de kennis van de beoordelaar/lezer?
Is de bron betrouwbaar? Op grond waarvan?
Is de bron deskundig?
Is de bron partijdig?
Is de bron consistent?
Zijn er morele of emotionele argumenten gebruikt?
Zijn de argumenten aanvaardbaar?
Zijn de argumenten in overeenstemming met de kennis van de beoordelaar/lezer?
Zijn de argumenten valide?
Zijn de argumenten relevant?
Zijn er drogredenen gebruikt?
Is de argumentatie consistent?
Is de argumentatie aanvaardbaar?
Is de argumentatie volledig?
Bijzonder taalgebruik en retoriek
Een schrijver/spreker kaan taal suggestief gebruiken, met de bedoeling iemand te beïnvloeden. Soms lijkt dit heel erg op manipuleren.
Met bijzonder taalgebruik kun je:
Je argumenten versterken
Proberen de (argumenten van de) tegenstander belachelijk te maken
Iets heel origineel formuleren.
Beeldspraak
Beeldspraak betekent: spreken in beelden. Hierbij speelt het onderscheid tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik een rol. Vormen van beeldspraak zijn:
-Vergelijkingen
Er is een overeenkomst tussen twee zaken: ‘Die cd is echt een juweeltje’ = die cd : het verbeelde en een juweeltje: het beeld. Meestal worden de twee delen van een vergelijking verbonden met een vorm van zijn en lijken(jullie tuin lijkt wel een wildernis). Ook kunnen de woorden als,zoals en van de woorden verbinden. (dat is een juweeltje van een cd)
-Metafoor
Bij een metafoor is het verbeelde weggelaten. Alleen het beeld is overgebleven.
Wat een juweeltje is dit! : het beeld is juweeltje en cd is weggelaten. Alle gezegdes en uitdrukkingen zijn metaforen (Ik heb nog een appeltje met hem te schillen)
-Personificatie
Een abstract begrip of iets uit de natuur wordt als persoon voorgesteld: de bomen fluisteren zachtjes haar naam.
-Metonymia
Deel-geheel, oorzaak-gevolg, maker-voorwerp, voorwerp-inhoud, plaats-inwoners.
Zij heeft haar tong verloren: tong is beeld voor spraak ; oorzaak-gevolg
-Synesthesie
Een ongebrukelijke combinatie van waarnemingen van verschillende zintuigen.
Marit schrok van de schreeuwende kleuren.
Stijlfiguren
• Antithese = zuivere tegenstelling
Jan doet het GOED en Kees doet het FOUT.
• Paradox = schijnbare tegenstelling
Een BRANDEND stukje SNEEUW, LUISTEREN naar de STILTE.
• Tautologie = herhaling van hetzelfde begrip met andere woorden.
Het arme kind stond te JAMMEREN en te STEUNEN.
• Pleonasme = herhaling van een gedachte, overbodig bijvoeglijk naamwoord.
Het DONKERE WOUD maakte de kinderen onrustig.
• Eufemisme = een verzachtende wijze van zeggen uit fatsoen.
Juf, mag ik even NAAR ACHTEREN?
• Understatement = verzwakken van gevoelens, op de ander komen ze sterker over.
Ja, die Lionel Messie kan wel een aardig balletje trappen.
• Hyperbool = overdrijving
Ik heb een EEUW staan wachten.
• Retorische vraag = waarin het antwoord besloten ligt
Zijn we hier niet al eerder geweest?, Heb ik je niet gezegd, dat het niet zo kon?
• Ironie, sarcasme en cynisme = ironie is een milde vorm van spot, sarcasme is wat harder en cynisme is nog harder dan sarcasme.
Ironie: Leraal tegen een leerling die veel te laat binnenkomt: ‘Het geeft toch niet dat we al begonnen zijn?’
Sarcasme: Leraar tegen een leerling: ‘Jij boft maar, met zo’n leeg hoofd krijg jij nooit een hersenschudding!’
Cynisme: Soldatenspreekwoord: ‘Beter 5 minuten laf dan een leven lang dood.’
Bijzondere woordkeus
woorden met een bepaalde gevoelswaarde
woorden die eenzelfde voorwerp of persoon aanduiden, hebben toch een net iets andere betekenis.
woordspeling
een woordspeling is een taalgrapje. het woord heeft dan meer dan 1 betekenis. Bijv. beter één fout dan twee fout.
jargon
sommige schrijvers of sprekers gebruiken jargon of vaktaal. Bijv. wandcontactdoor in plaats van stopcontact.
spelen met klanken
om een tekst mooier te laten klinken en zo beter te laten onthouden wordt. Bijv. retteketet naar beter bed!
REACTIES
1 seconde geleden