Module toets 2

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2531 woorden
  • 7 april 2003
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
29 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Maak kans op 50 euro Bol.com tegoed 💜

Scholieren.com wil weten hoe school écht is voor jou. Vul de vragenlijst in (7 - 10 min) en laat weten wat er beter kan. Wij luisteren — en je maakt kans op 50 euro 💶

Doe mee
Nederlands Module toets 2


Algemene tekstdoelen + algemeen tekstsoort

Uiteenzetten/ uiteenzetting
-doel: informatie geven
-objectief (geen eigen mening geven)
-feitelijke weergave (moet controleerbaar zijn)
-kan ook instructie zijn

Beschouwen/ beschouwing
-subjectieve uiteenzetting
-doel: aan het denken zetten, oordeel over het onderwerp krijgen
-onderwerp vanuit verschillende standpunten bekijken
-voor én tegen argumenten geven
Overtuigen/ betoog
-doel: overtuigen
-argumenten voorgeven en tegen argumenten ontkrachten
-men actieveren om wat te gaan doen
-uiteindelijk een conclusie geven
Enkelvoudige argumentatie: 1 argument
Ik ben al 16, dus mag ik best zelf weten hoe laat ik thuis kom
Meervoudige argumentatie: meer dan 1 argument
Ik vind dat ik zelf mag weten hoe laat ik thuis kom. Iedereen uit de klas mag later blijven. En het zou toch gevaarlijk zijn als ik als enige eerder naar huis moet.
Concrete tekstdoelen: een preciezer uitgewerkt algemeen tekstdoel
Bijvoorbeeld:
Onderwerp: stemhoogteverschillen
Algemeen tekstdoel: uiteenzetten
Concreet tekstdoel: laten zien waarom men bij jongen en bij meisjes niet over ‘de baard in de keel krijgen’ spreekt
Concrete tekstsoorten: een uitgewerkt algemeen tekstsoort
Bijvoorbeeld:
Uiteenzetting kan uitgewerkt worden tot een nieuws bericht of een procedurebeschrijving
Beschouwing tot een recensie of een achtergrondartikel
Betoog tot een betogen opstel of debat

Gegevens verzamelen:
- Maak een lijst met trefwoorden
- Raadpleeg een catalogus: dat is een (namen)lijst van boeken, schilderijen, munten, enz.
- Raadpleeg internet
- Praat met deskundigen

Gegevens verwerken

Alfabetisch: ordenen op alfabet.
Chronologische indeling: je brengt in je onderwerp een tijdsvolgorde aan van lang geleden naar minder lang geleden.
Aardrijkskundige indeling: je ordent jet onderwerp via geologische principes. Bijv. ‘mode’
Mode in Nederland, mode in China, enz.

Inhoud afstemmen op de doelgroep:

1 Leeftijd
2 Opleiding
3 Belang van de tekst voor de doelgroep

Structuurschema van een alinea

Kernzin:
- bevat de belangrijkste informatie uit de alinea
- meestal aan het begin van de alinea, soms aan het einde
vb zin1: Het feestje was een flop
zin2: Er was bijna niemand
zin3: De muziek was knudde
zin4 : Ze draaiden alleen maar hoempapa muziek
Schema: K= kernzin A=aanvullende zin
Zin 1 K
Zin 2 A1 (oorzaak1)
Zin 3 A2 (oorzaak2)
Zin 4 A3 (detaillering van oorzaak2)
Hoe verder de A naar rechts staat hoe minder belangrijk hij is.

Het bouwplan: een schets hoe je een tekst wilt gaan indelen en daarin staat de hoofdvraag. Die formuleer je door het concrete tekstdoel in de vragende vorm te zetten
Uiteenzettingsstructuur
Inleiding: onderwerp/probleem introduceren
waarover uitleg gegeven gaat worden
Kern: uitleg/oplossing/bewijzen geven
Slot: een constatering doen

Beschouwingsstructuur

Inleiding: onderwerp introduceren
waarover een beschouwing zal volgen
Kern: verschillende gezichtspunten
over het onderwerp laten zien
en de voor- en nadelen op een rijtje zetten
Slot: conclusie geven

Betoogstructuur
Inleiding: mening/ stelling geven
Kern: argumenten geven die de mening/ stelling
ondersteunen en tegen argumenten ontkrachten
Slot: conclusie of aansporing geven
en wijzen op eventuele consequenties

Voor elke structuur geldt:

Inleiding: hoofdvraag weergeven
Kern: 1 antwoord voorbereider op de hoofdvraag
2 antwoord geven
3 antwoord detailleren
Slot: een constatering

Signaalwoorden: geven een verband aan tussen: zinnen, delen van zinnen en alinea’s
1 Aaneenschakeling:
In een tekstdoel staan 2 kenmerken:
En ook
Verder bovendien
Daarnaast voorts
Niet alleen… maar ook zowel … als
Noch … noch daar komt nog bij dat
Heeft een aaneenschakeling meer dan 2 kenmerken, dan spreken we van een opsomming
Ten eerste ten tweede
Ten derde ten slotte
2 Tegenstelling:
maar echter
doch toch
daarentegen integendeel
evenwel enerzijds … anderzijds
aan de ene kant … aan de andere kant in tegenstelling tot
desondanks daar staat tegenover
niettemin of … of
3 Reden/argument:
want aangezien
omdat immers
namelijk derhalve
4 Oorzaak/gevolg:
doordat daardoor
hierdoor omdat
het gevolg van met als gevolg
dit is te danken/wijten aan de oorzaak hiervan is
zodat bijgevolg
dan ook dientengevolge
5 Middel/doel:
opdat om
daartoe door
met de bedoeling waarmee
door middel van middels
via met (be)hulp van
6 Detaillering/toelichting:
In een tekstdeel wordt vb. een verklaring gegeven en in het volgende tekstdeel volgt een detaillering of toelichting van die verklaring:
Dat houdt in
Dat wil zeggen
Preciezer geformuleerd
7 Voorbeeld:
bijvoorbeeld ter illustratie
zo zoals
stel neem
8 Voorwaarde:
als
indien
wanneer
mits
9 Bewijs:
het bewijs is dat
dat bewijst
10 Toegeving (inperking/relativering):
Een bewering wordt verbonden met een toegeving, die meestal een inperking of relativering van de bewering is:
Hoewel ofschoon
Ondanks dat weliswaar
Tenzij
11 Vergelijking:
alsof evenals
eveneens evenzeer
op dezelfde wijze hetzelfde os het geval
in vergelijking met net als
vergelijk (net) zoals
12 Samenvatting: meestal aan het eind van een tekst
samenvattend
kortom
13 Conclusie: meestal aan het eind van een tekst
dus
concluderend
de slotsom is
dat betekent

Toegankelijk formuleren:

1 Formuleer niet te moeilijk
een tekst wordt ingewikkeld door:
-lange aanloop
-te veel bijzinnen
-opeenstapeling van korte informatiedeeltjes: veelal voorzetsels (kastwoorden)
-tangconstructies: de woorden die bij elkaar horen, zijn te ver bij elkaar vandaan geplaatst
-ontkennende woorden:
vb. dubbele ontkenning wordt positief
‘ Wij voelen er niets voor om dat niet te doen’ beter ‘ Wij willen dat toch doen’

2 Wees concreet
-laat de lezer niet met onbeantwoorde vragen achter:
Vb. ‘ Het was fantastisch! ’ : wat was dan zo fantastisch?
-vermijd vage woorden
-geef voorbeelden om een opvatting of een bepaald gegeven concreter te maken
3 Wees bondig
-niet meer woorden gebruiken dan nodig is
-geen onnodige herhalingen gebruiken:
Vb. Het meisje ging niet mee. Het meisje bleef liever thuis
4 Wees interessanter
-benadruk personen:
Vb. een donatie voor weeskinderen in een derdewereld land, schrijf dan nooit: een donatie voor een derdewereld land
-varieer zinnen:
Vb. men gebruikt vaak: ‘ en toen…’ dat wordt op denduur erg saai en het staat ook niet mooi
-Gebruik beeldspraak
-kies frisse en krachtige woorden
5 Kies de juiste toon
Soorten tonen
-formeel: deftige, plechtige woorden vb. hoogst aangenaam
-informeel: gewone alledaagse spreektaal vb. hartstikke fijn
-neutraal: zit tussen formeel en informeel in,
die je in elke situatie kan gebruiken. vb. erg prettig
-modieus: populaire, trendy woorden vb. vet fijn
-ordinair: platvloerse woorden vb. retegoed

Correct formuleren

Zinsbouwfouten:
1 Foutieve samentrekking
samentrekking: een zinsdeel weglaten i.p.v herhalen
regels:
-het weggelaten zinsdeel moet dezelfde functie hebben
functie= onderwerp, lijdendvoorwerp, enz.
vb. ‘Die fiets heb ik tweedehands gekocht en bevalt mij goed’ is fout,
‘die fiets’ is lijdend voorwerp in het 1ste gedeelte en in het laatste gedeelte is het onderwerp.
-het weggelaten gedeelte moet dezelfde vorm hebben
vb. ‘ Hij maakte een vergissing en vervolgens dat hij wegkwam’ is fout,
de 1ste en 2de maakte in deze zin hebben beide een andere betekenis dus mag hij niet worden weggelaten

2 De ontspoorde zin
Vb. ‘ het ging eerst vanzelf, maar naarmate de etappe vorderde vloeiden mijn krachten die namen steeds meer af.’
3 De foutieve beknopte bijzin
Je mag alleen een bijzin verkorten als het weggelaten onderwerp gelijk is aan het onderwerp in de hoofdzin.
Vb. ‘Vrolijk liedje zingend werden de aardappels geschild’’ deze zin is fout,
beter:’Terwijl zij de aardappels schilde vloot ze vrolijk liedjes’ in de zin het woord ‘terwijl’ toevoegen is meestal de beste oplossing.
4 Verkeerd geplaatst zinsdeel
Dan verwijzen verwijswoorden naar andere woorden dan de bedoeling is.
Vb. ‘Zij gaven kleren aan de daklozen die ze op zolder hadden liggen’ deze zin is fout
‘die’ verwijst ten onrechte naar ‘de daklozen’
Fouten bij verbindingswoorden
1 grammaticaal onjuist
het- woorden: verwijswoord
het of zijn
de- woorden: verwijswoord
hij en zij, zij en haar
2 verwijswoord is onduidelijk
In elke verwijswoord in een zin moet het antecedent duidelijk zijn.
Geen antecedent: het is de bedoeling dat iedereen er morgen is. Hij zal er dan ook zijn.
Antecedent blijft vaag: de natuur is er altijd zeer bijzonder. Het wordt veroorzaakt
door…
Er zijn 2 antecedenten mogelijk: de meisjes van h5b speelden gelijk tegen de jongens van h5a. Zij baalden.
Het antecedent staat te ver weg: Het nieuwe boek van Jessie James is uit. James schreef eerder drie romans en een verhalenbundel. Die waren alle zeer succesvol. Het heet Zwemmen om drie uur.
3 Het verwijswoord is mannelijk terwijl er ook naar meisjes/vrouwen wordt verwezen.
Bijv. De jongere van tegenwoordig weet heel goed wat hij wil.
Verbetering: De jongeren van tegenwoordig weten heel goed wat zij willen.
4 Er wordt een signaalwoord gebruikt maar vervolgens negeert de schrijver het signaal. Iemand gebruikt het woord ‘dus’, maar daarna komt geen conclusie meer.
5 Er wordt een dubbel signaal gegeven
vb. De ziekte komt veel voor, zoals bijvoorbeeld bij paarden.
Hoofdletter:

1 Als je een zin begint met een losse letter, schrijf je die losse letter niet als hoofdletter. De hoofdletter gaat dan naar de eerste letter van het vaste woord
Vb. ’s Avonds gaat hij altijd op stap
2 Een getal aan het begin van een zin krijgt het eerst volgende woord geen hoofdletter
Vb. 13 is een ongeluksgetal
3 Wat als heilig geldt, krijgt een hoofdletter
Vb. Zij vindt God geweldig. Allah, Gij zijt groot
4 Aanduidingen van vorstelijke personen en staatshoofden krijgen een hoofdletter als het om de staatsrechtelijke functie
Vb. Zij is de Koningin van Nederland
5 Het eerste voorvoegsel bij persoonsnamen krijgt een hoofdletter als er geen voornaam of voorletter aan voorafgaat
Vb. mevrouw Van den Heuvel
Mevrouw P. van den Heuvel
6 Het voorvoegsel van de naam die achter de naam van de partner komt te staan, krijgt een kleine letter
Vb. mevrouw Jansen-van Rooijen
7 Afleidingen van aardrijkskundige namen krijgen een hoofdletter
Vb. Duits, Engelstalig, de Nederlandse taal, de Zuid-Hollandse dorpen
8 Namen van feestdagen en tijdperken krijgen een hoofdlater, maar de afleidingen ervan niet.
Vb. Koninginnedag, Koninginnedagfeest
Pasen, paasvakantie
Middeleeuwen, middeleeuws
9 Namen van culturele, maatschappelijke en godsdienstige stromingen krijgen een kleine letter
Vb. beatgeneration, liberalisme, rooms-katholiek
10 Afkortingen van wetten en regelingen krijgen een hoofdletter
Vb. WAO, CAO-overleg
11 Bij een afgekorte naam van een bedrijf, instatuut, enz. volg je de schrijfwijze die het bedrijf, instatuut, enz zelf aanhoudt
Vb. NS, Benelux
12 Veelgebruikte afkortingen schrijven we meestal in kleine letters, zonder punten
Vb. havo, lbo, vwo, tv, wc, bh, pc, cd-rom
13 Persoonsnamen die tot zaaknaam/soortnaam zijn geworden, krijgen een kleine letter
Vb. colbert, brailleschrift
14 Aardrijkskundige namen die niet meer echt als aardrijkskundige naam fungeren, krijgen een kleine letter
Vb.moezelwijn, cognac

Komma

1 De algemene regel is een komma zetten op de plaats in een zin waar je tijdens het hardop lezen een adempauze neemt
2 Voor een uitbreidende bijvoeglijke bijzin komt wel een komma, maar voor een beperkende bijvoeglijke bijzin niet.
Vb. vergelijking:
- De jongeren, die meegelopen hebben in de sponsorloop, krijgen een cd.
In de voorbeeldzin staat –dankzij de komma na ‘jongeren’- dat alle jongeren een cd krijgen. Als extra uitbreidende informatie wordt vermeld dat die jongeren allemaal meegelopen hebben in de sponsorloop
- De jongeren die meegelopen hebben in de sponsorloop, krijgen een cd.
In de voorbeeldzin staat –dankzij de weggelaten komma na ‘jongeren’- dat alleen de jongeren die meegelopen hebben met de sponsorloop een cd krijgen. De weggelaten komma zorgt voor beperkende informatie
3 Zet een komma vóór of na een aanhef
Vb. Hoe gaat het met je, Alex?
Jongen, hoe gaat het met je?
4 Plaats een komma tussen de delen van opsomming
Vb. Te koop: een snowboard, kniebeschermers, een buzzer, een zakfax en een konijnenhok
5 Zet een bijstelling tussen komma’s. Een bijstelling is een soort bijvoeglijke bepaling
Vb. Mevrouw Brussels, onze nieuwe lerares Nederland, fietst elke dag 20 kilometer van huis naar school
6 Plaats een komma tussen 2 werkwoorden die ieder bij een ander deelzin behoren
Vb Als je me morgen rond een uur of elf belt, kan ik wel zeggen of ik meega.
Hoewel het al laat was, kwam de dokter toch meteen
7 Bekijk per geval of je wel of niet een komma plaatst voor voegwoorden als ‘want’, ‘maar’, ‘omdat’ en ‘dat’. Als de voegwoorden ergens in het begin van de zin staan, is een komma meestal niet gewenst. Staan ze wat naar achteren, dan kan het wel
Vb. Ik weet dat zij gelijk heeft
Ik weet het niet helemaal zeker, maar ik denk dat ze gelijk heeft

Samenvattingstrategie

1 Verkennend lezen
Je bekijkt:
-titel
-ondertitel
-bronnen
-lees de 1ste alinea helemaal
-van elke volgende alinea lees je alleen de 1ste zin
-lees de laatste alinea helemaal
het vaststellen van:
-onderwerp
-tekstsoort
-tekstdoel
-hoofdvraag

2 Studerend lezen
het bepalen van:
-kern en functie per alinea
3 Kernzinnen eventueel aanvullen
4 Bepalen of alle kernzinnen noodzakelijk zijn
5 Controleren of de geselecteerde kernzinnen de hoofdgedachte weergeven
6 Herformuleren
7 Controleren spelling/interpunctie
Tekstanalysestrategie

1 Verkennend lezen
Je bekijkt:
-titel
-ondertitel
-bronnen
-lees de 1ste alinea helemaal
-van elke volgende alinea lees je alleen de 1ste zin
-lees de laatste alinea helemaal
het vaststellen van:
-onderwerp
-tekstsoort
-tekstdoel
-hoofdvraag
2 Studerend lezen
het bepalen van:
-kern en functie per alinea
3 Lees de vragen grondig
4 Lees het tekstgedeelte waarnaar de vraag verwijst nauwkeurig door
5 Geef het antwoord
- Bondigheid
- Citeren of in eigen woorden formuleren

Schrijfstrategie

1 Tekstdoel en tekstsoort bepalen
2 Inhoud bepalen
3 Structuur bepalen
- Uiteenzettingsstructuur
- Beschouwingsstructuur
- Betoogstructuur
4 Formuleren
5 Aandacht voor de presentatie

Standaard vragen bij een tekst

Te gebruiken bij het verzamelen van informatie over een onderwerp:
Wie? Wat?
Welke? Hoe?
Waarom? Waartoe?
Waardoor? Waarmee?
Waar? Wanneer?

Woordkeuzefouten

Contaminatie
Dat is een verhaspeling van woorden.
Vb. Je denkt aan 2 woorden tegelijk ’edelsteen’ en ‘diamant’ uiteindelijk zeg je: ‘edelmant’

Congruentiefout
Het vooropstaande zinsdeel wordt ten onrechte als onderwerp aangezien:
Vb. ‘De reizigers worden verzocht snel uit of over te stappen’ deze zin is fout,
De reizigers is niet het onderwerp, dus is het ‘wordt’

Pleonasme
De betekenis van een woord wordt ineen ander woord herhaald:
‘grote reus’ en ‘ronde cirkel’

Tautologie
De volledige betekenis van een woord wordt nogmaals in een ander woord uitgedrukt. Dit kan de zeggingskracht van een mededeling versterken, mits het goed toegepast wordt.
Vb. ‘Ik ben gedwongen u dit te moeten mededelen’ foute toegepast

Dan/als
-Na vergrotende trap: dan
‘Zij is groter dan ik ben’
-Bij stellende trap: als
‘Zij is even graat als ik ben’

Hen/hun
-Als het om een meewerkend voorwerp gaat zonder voorzetsel gebruik dan: hun
vb. ‘Wij geven hun natuurlijk een nieuwe kans’
-Gebruik na een voorzetsel: hen
vb. ‘Wij geven aan hen natuurlijk een nieuwe kans’
-Als het om een lijdend voorwerp gaat, gebruik dan: hen
vb.
‘Ik zie hen’ (personen)
‘Ik zie ze’ (dieren, dingen)

Hun/mij
-‘Hun’ is een meewerkend voorwerp
vb. ‘Wij geven hun een cd cadeau’
-en nooit het onderwerp!
vb. ‘Hun hebben dat gedaan’
-‘Mij’ is ook nooit het onderwerp!
Vb. ‘Hij is groter dan mij’ het is: ‘Hij is groter dan ik’

Jou/jouw
‘Jou’ is een persoonlijk voornaamwoord
‘Jouw’ is een bezittelijk voornaamwoord, je kan er een zelfstandig naamwoord achter zetten.
Vb. ‘Jouw boek’

Aan wie/waaraan
Woorden als ‘aan wie’,’met wie’ en ‘voor wie’ gebruik je bij personen
Woorden als ‘waaraan’, ‘waarmee’ en ‘waarvoor’ gebruik je bij dieren en dingen.

Meeste/meesten, alle/allen, andere/anderen, enz
Bij personen gebruiken we de vorm met –n
Let op: deze vorm gebruiken we alleen als er geen zelfstandig naamwoord achter staat
Vb.
‘De meeste mensen komen dan pas aan’
‘De meesten komen dan pas aan’
Bij dieren en dingen de vorm zonder –n

Dat/wat
‘Dat’ verwijst altijd naar een onzijdig (het woorden) zelfstandig naamwoord.
Vb. ‘Het paard dat daar loopt’
Met ‘wat’ verwijs je naar:
-de hele zin
vb. ‘Ik heb boeken gekregen, wat ik erg leuk vind’
-iets onbepaalds
Vb. ‘Zij hebben alles wat ze maat wensen.’
-een overtreffende trap
vb. ‘Dat is het beste wat me de laatste tijd is overkomen’
als er tenminste geen zelfstandig naamwoord volgt
vb. ‘Dat is het beste boek dat ik ooit gelezen heb’

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.