Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Module 4, Beeldspraak etc.

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 639 woorden
  • 10 november 2009
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Nederlands

Beeldspraak:
Taal is letterlijk of figuurlijk gebruikt. Uitdrukkingen en gezegdes zijn altijd beeldspraak. Figuurlijk gebruikte taal dus ook.

De soorten beeldspraak zijn:
Vergelijkingen: een overeenkomst tussen twee zaken. Bijv. ‘die cd is echt een juweeltje’. ‘Die cd’ is het verbeelde en ‘een juweeltje’ is het beeld. Vaak wordt een vergelijking gebruikt met ‘als’, ‘zoals’, ‘van’ of met een vorm van het werkwoord ‘lijken’.

Metafoor:
het verbeelde is weggelaten. Alleen het beeld is overgebleven. Bijna alle uitdrukkingen en gezegdes zijn metaforen.


Personificatie:
als iets abstracts of uit de natuur als een persoon wordt voorgesteld.

Metonymia:
het gebruikte beeld is niet gebaseerd op een overeenkomt, maar op een verband. Bijv. deel - geheel, oorzaak - gevolg, maker - voorwerp, voorwerp - inhoud, plaats - bewoners.

Stijlfiguren:

Herhaling; hetzelfde wordt met dezelfde woorden gezegd. Extra nadruk.

Parallellisme;
dezelfde woorden keren telkens terug, in dezelfde grammaticale volgorde

Tautologie;
twee keer wordt hetzelfde gezegd, met verschillende woorden.

Pleonasme;
met behulp van een bijvoeglijk naamwoord word een eigenschap genoemd die het zelfstandig naamwoord al bezit.

Cliché;
veelgebruikte en dus versleten uitdrukking, zegswijze, vergelijking of beeldspraak.
Vooropplaatsing; een woord of groepje woorden wordt geïsoleerd voorop geplaatst.

Inversie;
volgorde van de zinsdelen wordt veranderd.


Opsomming/Enumeratie;
een aantal zaken achter elkaar opnoemen.

Climax;
als de onderdelen van een opsomming steeds sterker worden.

Gevoelswaarde;
woorden kunnen negatief of positief zijn. Soms overdreven deftig of ordinair.

Antithese/Tegenstelling;
twee zaken worden tegenover elkaar gesteld (de eerste was goed, maar de tweede niet)

Paradox/Schijnbare tegenstelling;
iets lijkt een tegenstelling, maar is het in werkelijkheid niet. (door te zwijgen vertelde hij me juist heel veel)

Hyperbool/overdrijving;
iets wordt sterker of groter gemaakt dan het in werkelijk is (hij ergert zich een ongeluk)

Woordspeling;
hierbij wordt de dubbelzinnigheid (amibiguïteit) van de taal gebruikt om een grap te maken. (Toen zijn zaak op de fles ging, raakte hij aan de drank)

Understatement;
als iets op een afgezwakte manier wordt gezegd. Tegenoverstelde van een hyperbool.


Eufemisme;
iets wat minder aangenaam of niet netjes zeg je op een verzachtende manier.

Litotes;
een begrip wordt nadrukkelijk bevestigd door het tegenovergestelde te ontkennen.

Retorische vraag;
een vraag die eigenlijk een mededeling is.

Ironie;
een milde vorm van spot (dat heb je goed gedaan als je iets laat vallen)

Sarcasme;
harde vorm van spot.

Cynisme;
een houding die voortkomt uit wantrouwen, twijfel tegenover de goede bedoelingen van de medemens. (hard, scherp, fel of spottend meestal)

Taalfouten
Kennen/kunnen
Liggen/leggen
Te danken (positief)/te wijten (negatief)
Blijkbaar (vaststellen)/schijnbaar (het is niet echt zo)
Als (bij een gelijkheid)/dan (bij een ongelijkheid.
Met behulp van (hulpmiddel)/Met de hulp van (personen)

Omdat (reden)/Doordat (oorzaak)
Mits (op voorwaarde dat)/Tenzij (behalve als)
Rede (toespraak)/Reden (argument)

- Stijlfiguren kunnen de tekst levendiger maken, maar kan ook storende taalfouten veroorzaken. Als iets serieus wordt bedoelt is het meestal beter om maar geen stijlfiguren te gebruiken.
- Je kan ook foutieve pleonasme en tautologie hebben.
Bij een foutief pleonasme is er een woordovertolligheid. (ouderloze weeskinderen bijv.)
Bij een foutieve tautologie zeg je twee keer hetzelfde maar met andere woorden (in staat om te kunnen, dat is 2x hetzelfde)
- Een woord kan op de foute plek in de zin staan. Er kan ook een woord/tekst te weinig of te veel staan (bij teveel meestal een foutieve tautologie).
- soms worden twee woorden die hetzelfde betekenen door elkaar gehaald (medecelgenoot = medegevangene en celgenoot). Dit noemen we een contaminatie
- Verwijsfouten worden veel gemaakt. De belangrijkste regels hiervan zijn:
1. Naar de-woorden verwijs je met: hij, zij/ze, deze, die, zijn, haar.
2. Naar het-woorden verwijs je met: het, dit, dat, zijn

3. Bij zaken gebruik je: waarover, waarmee enz.
4. Bij personen gebruik je: Met wie, over wie enz.
5. Hun is een meewerkend vw. Na voorzetsel volgt altijd hen.
6. Het betrekkelijk voornaamwoord dat gebruik je bij het-woorden
7. Namen van landen en steden zijn meestal het-woorden.


REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.