Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 3 (Killiaan)

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1073 woorden
  • 11 januari 2004
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
29 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nederlands Module 3 A4 Functies van een inleiding: · aandacht trekken · onderwerp aankondigen
Aandachttrekken: · mogelijkheid tot inleving · aanhaken bij actualiteit · vertel een anekdote
Onderwerp aankondigen: overgang naar de kern versoepelen door middel van een vraag
ook wel voor titel/ondertitel
2 soorten titels: · aandachttrekkend · onderwerpaanduidend
Kern: meer gericht op onderwerp dan op de ontvanger
5 tekstpatronen: · typering · ontwikkeling · verklaring · probleem – oplossing · argumentatie

Het informatieve doel: Een zender verstrekt gegevens over een gebeurtenis of situatie. Hij onthoudt zich van een eigen beoordeling van die gegevens. Informeren: Wanneer de zender zich beperkt tot een zakelijke opsomming van de feiten spreken we van informeren. Voorbeelden zijn: een nieuwsbericht, een omroepbericht (bv. op een station), een zakelijke brief, een zakelijk verslag, een korte biografie. Uiteenzetten: Wanneer de zender aan de gegevens uitleg toevoegt, spreken we van uiteenzetten. De uitleg kan betrekking hebben op de samenhang tussen de gegevens. De uitleg kan ook een verklaring of een toelichting inhouden. Voorbeelden zijn: een handleiding of gebruiksaanwijzing, een instructie, een historisch overzicht. Het persuasieve doel: Een zender wil de ontvanger aan het denken zetten over een kwestie en wil bereiken dat de ontvanger zich een mening vormt. Beschouwen: Een zender wil de ontvanger aan het denken zetten door verschijnselen te verklaren, situaties te analyseren en/of ontwikkelingen te interpreteren. Daarbij kan hij zijn eigen mening naast die van anderen zetten. Voorbeelden zijn: een beschouwing, een achtergrondartikel, een ingezonden brief, een commentaar. Betogen: Een zender geeft zijn mening over een gebeurtenis of situatie. De zender doet een beroep op het verstand van de ontvanger. De ontvanger moet de mening vd zender overnemen. De zender ondersteunt zijn standpunt met argumenten. Vaak gaat hij ook in op tegenargumenten. Voorbeelden zijn: een betoog, een ingezonden brief, een commentaar. Activeren: Een zender doet een beroep op het verstand vd ontvanger en op zijn gevoel. De zender wil de ontvanger motiveren in actie te komen. Kenmerkend is de oproep aan de ontvanger. Die is soms heel duidelijk aanwezig en soms wat meer verborgen. Voorbeelden zijn: een open brief, een reclametekst, een recensie. Het expressieve doel: Een zender wil de ontvanger deelgenoot maken van zijn gevoelens, bijv. verbazing, ontroering, ergernis of boosheid. Voorbeelden van expressieve teksten zijn: een ingezonden brief, een gedicht, een liedtekst, een cabarettekst. Het diverterende doel: Een zender wil de ontvanger vermaken. Het gaat niet zozeer om de feitelijk gegeven info, maar om de amusementswaarde ervan. Voorbeelden zijn: een sprookje, een liefdesverhaal, een detective, een avonturenverhaal, een mop, een liedtekst, een reisverhaal. - Ook zenders met andere doelen verstrekken de ontvanger gegevens. Zij beperken zich echter niet tot het zakelijk weergeven van de feiten zoals ze zijn. Zij willen meer (persuasief, expressief). Informeren is dan niet het hoofddoel, maar een subdoel. - De grens tussen informeren en uiteenzetten is niet scherp. Gewoonlijk zijn uiteenzettende teksten langer. Sommige nieuwsberichten zijn deels informerend, deels uiteenzettend. - Zenders met een persuasief doel maken hun tekst vaak deels diverterend. Zo proberen zij hun boodschap aardig te verpakken. Het diverterend doel ondersteunt dan het andere, eigenlijke doel. Vaak is het diverterend gedeelte dan aan het begin geplaatst, omdat daar de aandacht van de ontvanger moet worden getrokken. Typering: omschrijving van het onderwerp en zijn kenmerken (informatief) Ontwikkeling: laten zien hoe het onderwerp tot stand is gekomen (informatief) Verklaring: verklaring van het onderwerp + verschijnselen met oorzaken (persuasief; beschouwend) Probleemoplossing: probleem + oplossingen (persuasief; beschouwend) Argumentatie: Mening + argumenten (persuasief; betogen, activeren) Andere tekstpatronen: · Opsomming (binnen patroon typering een reeks van kenmerken) · Vergelijking (binnen patroon verklaring om verschillende manieren naast elkaar te zetten) · Tegenstelling ( binnen patroon argumentatie een argument benadrukken door een tegenargument) · Voorwaarde (binnen patroon ontwikkeling onder welke omstandigheden een verandering plaatsvindt) · Beperking (binnen patroon probleemoplossing om eisen aan een oplossing aan te geven) Slot: richt zender zich tot de ontvanger. twee manieren van afsluiten van een tekst: · samenvatting · conclusie
Samenvatting: vooral bij een informatief doel, hoofdzaken op een rijtje, herhaling belangrijkste gegevens
Conclusie: vooral bij een persuasief doel, laat slotsom weten in hoop zijn mening te delen met de ontvanger. Soms het karakter van een aansporing (om een lezer te activeren). A6 Argumentatiekenmerken: · Argumentatie is sociale activiteit (van mens tot mens, vijand) · Argumentatie is een verstandelijke activiteit ( verstandelijke argumenten makkelijker dan gevoelsargumenten) · Argumentatie is een verbale activiteit (makkelijker met juiste woorden) · Feiten (geen argumentatie nodig, hoogstens verduidelijking) · Argumentatie is bedoeld om te overtuigen (dus, want en omdat) Argumentatietechnieken: · Een voorbeeld als argument (sterk) · Een vergelijking als argument (zwak) · Een oorzaak/gevolg als argument · Het gezag van een ander als argument (zwak) · Algemeen geldende waarden als argument · Het bestrijden van een tegenargument als argument (sterk) · Emotie als argument · Een spreekwoord als argument (zwak) · Een dilemma als argument · Een feit als argument (sterk) B1 4 manieren van communiceren: · spreken · luisteren · schrijven · lezen
Typen monologen: · de informatieve presentatie · de persuasieve presentatie · de expressieve presentatie · de diverterende presentatie
Typen dialogen: · het vraaggesprek of interview · het telefoongesprek · het sollicitatiegesprek
Polyloog: groep mensen die een onderwerp bespreken dat hen allen aangaat
Typen polylogen: · de discussie · het debat · het overleg of de vergadering B2 Belangrijkste spreekdoelen: · de uiteenzetting – informatief doel · de beschouwing – persuasief doel · het betoog – persuasief doel
Uiteenzetting: feiten doorgeven aan anderen, hier voeg je uitleg aan toe. Beschouwing: anderen aan ’t denken zetten door verschijnselen te verklaren, jou mening naast die van anderen zetten

Betoog: anderen overtuigen van je mening d.m.v. argumenten, feiten en bewijzen B3 De informatieve presentatiepunten: · Voorbereiding - rekening houden met publiek, plaats, hulpmiddelen, logische indeling van je verhaal, je doel, je toehoorders en bedenk wat vragen · Inleiding - omschrijf het onderwerp (trek de aandacht, zorg voor welwillendheid en vertel van tevoren kort wat je gaat vertellen) - bij een presentatie zijn verschillende inleidingen mogelijk · Kern - noem de zaken die je gaat bespreken - bouw rustpunten in je presentatie - kondig gedachtesprongen aan · Slot - geef publiek gelegenheid betrokkenheid te uiten - zorg voor een pakkende afronding - bedank de toehoorders
Spreekschema: hoofdzaken, beginzinnen, trefwoorden en aanwijzingen voor en presentatie B4 Formulering discussieonderwerp patroon: 1. er is een gegeven, situatie, omstandigheid, besluit of maatregel
2. uit die situatie ontstaat een probleem
3. de deelnemers bespreken een oplossing
4 discussiefasen: 1. Probleemstelling
2. Meningsvorming
3. Wikken en wegen
4. Samenvatting
Rolverdeling: · deelnemers · observator · verslaggevers · voorzitter
Deelnemers: · De betweter · De omslachtige deelnemer · De verwaande deelnemer · De negatieve deelnemer · De agressieve deelnemer · De ja-knikker · De schuchtere deelnemer · De stokpaardberijder · De clown
4 manieren om bij te dragen aan een discussie: · Structureel · Sociaal · Communicatief · Informatief

Observatoren: Kijkt of alle deelnemers zich houden aan de regels, beoordeelt, luistert, oordeelt objectief, mengt zich niet in de discussie en stoort niet.

REACTIES

D.

D.

Ik wil niet veel zeggen maar toen dit gemaakt was bestond ik nog geen eens

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.