Module 1
Motivaties
Verschillende motivaties waardoor mensen lezen:
• Om te ontspannen, je in een andere wereld verplaatsen en alles om je heen (tijdelijk) te vergeten;
• Om informatie krijgen, om kennis op te doen, om iets te leren;
• Om kennis te maken met andere mensen, hun problemen, ideeën en meningen;
• Om te genieten, van een mooie kunstige vorm van het boek als kunstwerk.
Literatuuropvatting
De manier waarop je over sommige boeken denkt. Je literatuuropvatting ligt niet vast, door met nieuwe boeken kennis te maken, kun je ontdekken dat andere soorten verhalen over andere onderwerpen met andere soorten hoofdpersonen jou misschien ook aanspreken.
Genres
Tekstsoorten
Module 2
Open plekken
Plekken in het verhaal die vragen oproepen, het zijn nog niet ingevulde stukjes van het verhaal.
Open plekken kunnen op verschillende manieren door de elzer worden ingevuld:
• Ze worden vrij snel ingevuld;
• Ze worden na lange tijd (halverwege of aan het slot) ingevuld;
• Soms worden ze helemaal niet ingevuld.
Actief lezen
Open plekken maken de lezer nieuwsgierig. Daardoor gaan ze actiever lezen.
Spanning
Elke onbeantwoorde vraag veroorzaakt spanning.
Manieren om de spanning op te bouwen:
• Achterhouden van informatie;
• Wekken van vermoedens;
• Dwaalsporen;
• Manipulatie technieken
o Een vooruitwijzing inlassen: er staat iets te gebeuren, maar het verhaal gat niet verder; er wordt iets verteld dat verderop in het verhaal gebeurt.
o Vertraging: het verhaal is op het punt gekomen dat je antwoord krijgt op een vraag, maar er worden nu allerlei dingen verteld die het geven van het antwoord vertragen.
o Op een andere verhaallijn overschakelen: net als je achter een antwoord dreigt te komen, schakelt het verhaal over naar heel andere gebeurtenissen.
Spanningsboog
De tijd die verloopt tussen de vraag en het antwoord, je hebt korte en lange spanningsbogen. Korte spanningsboog: als je het antwoord vrij snel krijgt.
Lange spanningsboog: als het antwoord lang op zich laat wachten
Non-fictie
Teksten die over de werkelijkheid gaan.
Fictie
Teksten die niet gaan over feiten uit de werkelijkheid, maar de schrijver heeft ze zelf bedacht.
• Proza; teksten waarin een verhaal wordt verteld.
o Roman
> 100 bladzijden
Veel aandacht voor gedachten en gevoelens hoofdpersoon
Veel bijfiguren
De relaties tussen de personages wordt uitvoerig besproken
o Novelle
80-100 bladzijden
Hoofdpersonage beperkt uitgewerkt
Minder gebeurtenissen
Geringe hoeveelheid bijfiguren
o (kort) verhaal
< 30 bladzijden
Hoofdpersonage beperkt uitgewerkt
Één of enkele gebeurtenissen
Vaak maar één bijfiguur
Relatie tussen hoofdpersonage en bijfiguur is maar heel beknopt beschreven.
• Poëzie; gedichten, liedjes (songteksten). Deze tekstsoort is meteen te herkennen aan de hoeveelheid wit op de bladzijde. De regels zijn niet volmaakt en vaak ongelijk van lengte. Meestal gaat het in gedichten om het beschrijven van een situatie, idee of gevoel.
• Toneel; het opvoeren van een spel in een schouwburg
Verbeelding en fantasie
Je gebruikt je verbeelding en fantasie om het verhaal en de personages voor je te zien.
Autobiografische verhalen
Als schrijvers hun eigen belevenissen of ervaringen in hun verhalen verwerken.
Werkelijkheid als uitgangspunt
De schrijvers hebben zoveel veranderd, toegevoegd of weggelaten dat er iets nieuws is ontstaan: ze hebben een niet bestaande wereld vormgegeven.
Verschillen tussen literatuur en lectuur
• Instelling van de schrijver; schrijvers van lectuur willen geen kunst maken, ze zijn niet artistiek gericht. Ze willen romans of verhalen maken die grote groepen lezers alleen maar lezen ter ontspanning.
• De erkenning die een tekst krijgt van literaire recensenten; literaire recensenten zijn professionele lezers. Zij hebben van het lezen (en het schrijven erover) hun beroep gemaakt. Literaire recensenten (boekbesprekers) beoordelen in kranten en tijdschriften de nieuw verschenen boeken.
• Bij de uitgeverijen vindt een schifting plaats tussen literatuur en lectuur. Literaire uitgeverijen zorgen ervoor dat de teksten die zij uitgeven van zo’n kwaliteit zijn dat we ze tot de literatuur rekenen.
• Kwaliteit van de tekst; literaire teksten willen de lezer verrassen en verbazen, lectuur biedt altijd (meer van) hetzelfde, het bekend. Literatuur wil vernieuwend en grensverleggend zijn, lectuur is behoudend en past zich sterk aan aan de bestaande smaak.
Personages en hun rollen
• Hoofdpersoon; Belangrijkste figuur in de tekst, wil iets bereiken. Hij streeft een bepaald doel na. De hoofdpersoon bereikt zijn doel nooit gemakkelijk. Er zijn altijd hindernissen, gevaren of moeilijkheden. Hoofdpersonen kunnen vaak het slachtoffer zijn van de omstandigheden. Vaak door een verkeerde beslissing
• Bijfiguur; hebben een bepaalde relatie met de hoofdpersoon. Zij zijn minder belangrijk voor de gebeurtenissen en je komt van hen veel minder te weten.
o Helper
Een bijfiguur die de hoofdpersoon helpt bij het bereiken van het doel. Er kunnen meer helpers zijn.
o Tegenstander
Een bijfiguur die de hoofdpersoon dwarszit bij het bereiken van zijn doel. Er kunnen meer tegenstanders zijn.
Personages spelen niet alleen rollen, ze staan ook in bepaalde persoonlijke relaties tot elkaar. Bijv. vriend-vriendin; minnaar-minnares; vader/moeder-zoon/dochter; baas-knecht; vriend-vriend; leraar-leerling; neef-tante/oom.
Module 3
Fabel
Chronologische geordende geschiedenis
Kunstgrepen
Als de schrijver de gebeurtenissen naar zijn hand heeft gezet (in een andere volgorde gezet)
• Bedoeling en effect kunstgrepen:
o Spanning verhogen
o Lezer nieuwsgierig maken
o Lezer actiever laten lezen
o Het verhaal wordt boeiender en interessanter
o Bijv. het verstoren van de chronologie
Sujet
De volgorde van de gebeurtenissen in het verhaal.
Sujet en fabel zijn hetzelfde als de schrijver geen kunstgrepen toepast.
Sujet en fabel wijken af als de schrijver een andere vertelvolgorde kiest.
bouw of structuur
De manier waarop het verhaal is opgebouwd
• Chronologische volgorde; de gebeurtenissen worden verteld op volgorde van de tijd waarin ze plaatsvinden
• Niet-chronologische volgorde: flashback; Het kan ook zijn dat het verhaal op het moment begint dat er al het nodige is gebeurd en dat je verderop in het verhaal door een flashback achter vroegere gebeurtenissen komt
flashback: Als een verhaal voor een langere periode terugspringt in de tijd, wordt het chronologische verhaalverloop verbroken. Gebeurtenissen uit een vroegere tijd worden verteld.
o Bedoeling flashbacks:
Duidelijk maken hoe moeilijk het voor personages kan zijn om los te komen van het verleden.
Informatie over het verleden van personages verschaffen waardoor jij als lezer de personages beter begrijpt.
Verhaallijn
Als je de serie gebeurtenissen beschrijft en alle details weglaat
Samenhang
De gebeurtenissen zijn met elkaar verbonden en de ene gebeurtenis komt uit de andere voort.
Losse structuur
Bij verhalen waarin dingen gebeuren die weinig verband vertonen of waarin de ene gebeurtenis niet duidelijk uit de andere voortkomt.
Hechte structuur
Bij verhalen waarin alles wat gebeurd wel samenhangt, ook al zou je dat soms op het eerste gezicht niet zeggen. Een hechte structuur kan ontstaan door:
• Herhalingen
• Vooruitwijzing: Er wordt vooruitgewezen naar iets wat verderop in het verhaal gaat gebeuren. Het ene tekstgedeelte hangt zo dus samen met het andere.
• Terugverwijzing: Er wordt verwezen naar iets wat al gebeurd is en ook hier wordt een tekstgedeelte in verband gebracht met een ander tekstgedeelte.
Verteller
Als schrijvers een verhaal vertellen (en dat opschrijven), scheppen zij een tussenpersoon, een verteller.
Perspectief
De verteller is degene door wiens ogen je de gebeurtenissen in het verhaal ziet. Hij bepaalt wat jij te zien krijgt (het perspectief)
• Ikvertelsituatie: Je ziet alles door zijn of haar ogen. Als lezer kun je ook niet meer waarnemen dan de ik-figuur. Je komt de gedachten en gevoelens van de ik-persoon te weten. Het ik perspectief kan een onbetrouwbaar perspectief zijn. Je weet niet zeker of het waar is wat de ik-persoon verteld. Hij kan je opzettelijk bedriegen of een verkeerd beeld geven.
Subjectief
• Alwetende vertelsituatie: De verteller is iemand die alles weet van de alle personen. De verteller weet wat al die personen zien, horen, denken en voelen. De alwetende verteller is geen verhaalpersonage. Hij vertelt over de personages in de hij-of zij-vorm.
Objectief
• Personale vertelsituatie: Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van één personage. Het verhaal staat in niet in de ik-vorm, maar in de hij- of zij-vorm. Het kan een heel onbetrouwbaar perspectief zijn, maar door de hij of zij-vorm heb je dat veel minder snel door.
Subjectief
• Meervoudig perspectief: als de gebeurtenissen afwisselend door de ogen van verschillende personages worden gezien. Het perspectief wisselt dus steeds, je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken. Als je alle informatie goed combineert kun je er precies achter komen wat zich nu werkelijk afspeelt.
REACTIES
1 seconde geleden