Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 1

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1023 woorden
  • 23 november 2003
  • 66 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
66 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nederlands, Literatuur Module 1 Voor je een boek gaat lezen of een film gaat zien heb je al verwachtingen van de wending die het verhaal zal aannemen. Deze verwachtingen worden door bijv. titels en ondertitels, de presentatie (voorkant van een boek), schrijver (spelers bij een film) geactiveerd. De verwachtingen die je van bijv. een boek heb, zijn belangrijk omdat ze namelijk voor een groot deel bepalen hoe je de tekst gaat lezen en daadwerkelijk leest. Niet alleen de verwachtingen bepalen hoe een tekst wordt gelezen. Dat wordt ook bepaald door de tekst, de tekst-sturingsmechanismen. Een verhalende tekst valt niet in een keer te overzien, zoals een foto of poster. Van een personage krijg je geleidelijk, al verder lezend, een beeld. Verhalen lees je zin voor zin, en zo verzamel je als lezen informatie. Ook vorm je zo een beeld van de personages en de gebeurtenissen. Je krijgt als lezer dus niet alle informatie in één keer, er worden dus open plekken gebruikt. Open plekken kunnen op verschillende manieren in een tekst ontstaan: · Tegenstrijdige informatie; er is sprake van een open plek die door de lezer ingevuld moet worden als de tekst tegenstrijdige informatie bevat (of lijkt te bevatten). Het is dan aan de lezer om de betrouwbaarheid van de informatie vast te stellen. · Verwijzing; we spreken ook van een open plek als een word of een groep woorden geen directe, duidelijke verwijzing heeft waardoor de lezer uit moet zoeken waarnaar wordt verwezen (bijv. als er in het begin van het boek wordt gesproken over “ik” en namen worden gebruikt die nog niet zijn uitgewerkt) · Informatie; we spreken van open plekken als bepaalde, relevante informatie niet of nauwelijks wordt medegedeeld. De taak van de lezer is die benodigde informatie bij elkaar te sprokkelen. · Titel; de titel van een gedicht, verhaal of roman is vaak een open plek omdat de lezer vaak niet weet welk verband de tekst met de titel heeft. · Handelen van personages; als de lezer geen informatie krijgt over de motieven van één of meerdere personages, als de lezer dus geen inzicht krijgt in de motivatie van bepaalde verhaalfiguren, moet de lezer zelf invullen of achterhalen wat de drijfveren van een personage zijn. · Witregels; de lezer moet reconstrueren hoe de strofes of verhaal- of romanfragmenten op elkaar aansluiten. · Hoofdstukken; de lezer moet uitvinden hoe de verschillende hoofdstukken op elkaar aansluiten. Vormen ze een doorlopend verhaal? Begint met een nieuwe hoofdstuk een andere verhaallijn? Hebben de hoofdstukken dezelfde verteller? Open plekken worden meestal allemaal beantwoord als het einde gesloten is (je weet hoe het met de personages afloopt) Een open plek zal onbeantwoord worden als het einde open blijft (je weet niet wat er met de personages gebeurt). De drijfveer om het verhaal uit te lezen noemen we spanning. Auteurs kunnen de lezer daarbij manipuleren: · Achter houden van informatie · Vooruitwijzingen inlassen · Het verhaal een andere wending geven · Overschakelen op een andere verhaallijn
Hierbij is het begrip spanningsboog van toepassing. Een spanningsboog is de tijd tussen het ontstaan van vragen bij de lezer en het antwoord erop. Non-fictie = zijn waarheidsgetrouwe teksten (bijv. studieteksten en een encyclopedietekst) en verwijzen rechtstreeks naar de werkelijkheid van het verleden en het heden. Fictie = schrijvers van fictionele teksten hoeven zich niet aan de waarheid te houden (bijv. stripverhalen, roman) Fictionele teksten kunnen geschreven worden als: · Proza; (romans en verhalen) de schrijver gebruikt de volle breedte van het papier, hij schrijft de regels helemaal vol. De tekst is verdeeld in alinea’s en in grotere gedeelten als hoofdstukken. · Poëzie; (liedjes en gedichten) wordt slechts een deel van de bladzijde gebruikt. De uiterlijke presentatie is hier belangrijk. Een lied of gedicht herken je direct omdat, in tegenstelling met proza, er maar weinig woorden op een bladzijde staan. · Toneel; een bijzondere vorm van fictie. Proza en poëzie lees je meestal thuis, toneel daarentegen moet je opgevoerd zien in een theater of schouwburg. Bij fictieteksten kiezen auteurs voor een bepaald taalgebruik of een bepaalde structuur. Ze laten bijvoorbeeld de woorden rijmen of gebruiken een flashback. De schrijvers hebben een artistieke gerichtheid. Fictionele teksten zijn in 2 groepen te verdelen: 1. Fictionele teksten die we tot de lectuur rekenen; de auteurs krijgen geen artistieke erkenning. Hun werk wordt tot de ontspanningsliteratuur gerekend (bijv. veel misdaadromans, thrillers of streekromans) of tot de massaliteratuur. 2. Fictionele teksten die we tot de literatuur rekenen; de auteurs krijgen wél artistieke erkenning. De tekst wordt tot de literatuur gerekend als kenners (o.a. recensenten in dag- en weekbladen, docenten van letterenfaculteiten en docenten in het voortgezet onderwijs) Literatuur bestaat al lang. Één van de oudste literaire werken is het Babylonische Gilgamesj-epos uit het 2e millennium voor Christus. Het Gilgamesj-epos heeft tal van raakvlakken met voornamelijk mondeling overgeleverde oude verhaalvormen als: · Mythen; probeert een antwoord te geven op fundamentele vragen als “hoe is de aarde ontstaan” en “hoe zijn er jaargetijden gekomen?”. Mythen proberen raadsels van het leven op aarde en van het menselijk bestaan op te lossen. Ook kunnen mythen een verklaring of een rechtvaardiging geven voor een bepaald sociaal systeem of maatschappelijk gebruik. De belangrijkste personages in mythen zijn goden, halfgoden of helden. In onze westerse cultuur speelden en spelen Germaanse, Griekse en Romeinse mythen een belangrijke rol. · Sprookjes; zijn voornamelijk bedoeld voor het vermaak,ze zijn ruimteloos en tijdloos (“Er was eens”) en hebben vaak een gelukkige afloop (“En ze leefden nog lang en gelukkig”). De personages zijn voornamelijk kabouters, prinsessen en prinsen, sprekende dieren of reuzen. · Sagen; heeft een historische, waargebeurde kern. Een werkelijke gebeurtenis waar omheen een verhaal is gefantaseerd. Een sage is, in tegenstelling tot een sprookje, in een tijd en ruimte in te delen. · Legenden; een godsdienstig verhaal rond Christus, Maria of een andere heilige. Legenden brengen het publiek in contact met het christendom en tonen de kracht van God en het geloof. De kern van een legende is een wonder. Veel legenden zijn in de Middeleeuwen (400 – 1500) ontstaan. In moderne literaire teksten wordt nog steeds naar de mythen, sprookjes, sagen en legenden die uit de Middeleeuwen dateren verwezen. Literaire teksten delen we in in verschillende perioden: · Middeleeuwen · 16e + 17e eeuw · 18e eeuw · 19e eeuw tot 1880 · Fin de siècle (1880 –1900) · 20e eeuw tot 1940 · 1940 tot heden

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.