Literatuurgeschiedenis; Verlichting, Romantiek, 1850-1914 en 1914-1940

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4469 woorden
  • 27 mei 2004
  • 184 keer beoordeeld
Cijfer 6
184 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Verlichting (1700-1800) Samenleving: Uit de 18e eeuw stamt de traditie dat mammen pruiken droegen en vrouwen hun haar zo hoog mogelijk opstaken. Hoepelrok en korset ontnamen een groot deel van hun bewegingsvrijheid. Vrijheid, gelijkheid, broederschap: Er gebeurde veel in deze tijd; voor democratie vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid werd de basis gelegd in de 18e eeuw. De kloof tussen arm en rijk was in de 18e eeuw heel groot. Vooral Engelse en Franse denkers als John Locke, Charles Montesquieu en Voltaire gingen zich tegen deze oneerlijke maatschappelijke verhoudingen verzetten, wat leidde tot de Franse Revolutie in 1789. OP 14 juli werd de koninklijke gevangenis, de Bastille bestormd onder de leuze; vrijheid, gelijkheid en broederschap. Vanaf de 18e eeuw begonnen steeds meer mensen hun recht op inspraak en persoonlijke vrijheid op te eisen. Verlichte ideeën: In de ME waren de mensen onwetend, onvrij en bijgelovig., in de Renaissance waren ze veel te ongeschoold en nog steeds te onwetend. In de 18e eeuw probeerde het verstand te verlichten door zoveel mogelijk kennis over te dragen. Want iemand die kennis had, die zijn verstand (rede, ratio) goed gebruikte, zou vanzelf een goed en deugdzaam mens zijn. Verlichtingsideeën: · De mens is van nature goed. Hij moet alleen bevrijd worden van zijn onwetendheid en bijgeloof. Dat kan door hem te leren zijn verstand te gebruiken. · Als de mens geleerd heeft zijn verstand te gebruiken,k zal hij altijd het goede doen en verdraagzaam zijn. Armoede, oorlogen, onderdrukking en ongelijkheid zullen verdwijnen. · Het uitgangspunt is rationalisme: de leer dat het verstand de enige betrouwbare bron van kennis is. De mens mocht best gevoelens hebben, maar deze zouden onder de controle van de ratio moeten blijven. · Het kind is belangrijk: in de jeugd begint de opvoeding tot een goed mens. Er ontstond de pedagogie en de eerste jeugdboeken. · Literatuur in de Verlichting was vooral didactisch (onderwijzend). Ze geloofden in vooruitgang, in de maakbaarheid van de samenleving en in het goede in de mens. De basis voor vrijheid van meningsuiting, meer verdraagzaamheid en de parlementaire democratie werden dan ook in de Verlichting gelegd. De encyclopedie: Uitgevonden door o.a. Denis Diderot, omdat de mensen meer kennis moest worden bijgebracht en alle kennis van de wereld zo overzichtelijk bij elkaar werd gezet. Niet iedereen kon zo’n ding kopen , maar de kennis verspreide zich dan ook vooral doordat erover gepraat werd. Zo kregen de burgers ook kennis. Kunst: In de 18e eeuw waren er 2 tegengestelde kunststromingen: Rococo (1720-1775) -> Voortzetting van de barok. De zware onderwerpen daaruit werden vervangen door luchthartige, soms sensuele voorstellingen. Er werden veel lichte kleuren en sierlijke lijnen gebruikt. Gebouwen werden versierd met composities van bloemen, gebladerte, geometrische en schelpachtige vormen. Neoclassicisme (1750-1850) -> Als reactie op rococo keerden sommigen terug naar het classicisme uit de Renaissance. Het ging weer om soberheid, symmetrie en evenwicht. Gebouwen waren groots, monumentaal, met gigantische zuilen, strenge, sobere muren en weinig versiering. Ze straalden macht en status uit. Muziek: Mozart en Beethoven componeerden symfonieën waarbij ze streefden naar een volmaakt evenwicht tussen vorm en inhoud. Daarvoor keken ze goed naar de opbouw van het klassieke drama. Een symfonie bestaat uit 4 delen, waarin in een afwisseling van snelle en langzamere delen een hoofdthema wordt uitgewerkt. Literatuur: De schrijver als leraar. De schrijvers wilden de mens opvoeden tot een redelijk denkend wezen. Ze gaven wijze lessen in hoe je je moest gedragen. Ze schreven het liefst in proza, zodat de burgers het gemakkelijk konden begrijpen. Proza: Werd eerst gebruikt voor wetenschappelijke teksten, maar werd nu een belangrijke literaire vorm, omdat schrijvers de verlichtingsideeën wilden verspreiden onder een zo groot mogelijk publiek. Poëzie en drama waren daar te moeilijk voor. Het spectatoriale tijdschrift: Ontleent zijn naam aan ‘the spectator’ dat in Engeland werd uitgebracht. Overal in Europa werden zulke tijdschriften gemaakt, ze bestonden voornamelijk uit essays over het alledaagse leven. Het werd geschreven in een vlotte, goed leestbare stijl met een zekere diepgang. Deze speelden en grote rol in het verspreiden van opvattingen over goede smaak en de publieke moraal. Ze zouden nu eerder tot de journalistiek gerekend worden. De roman: Proza werd de vorm van het verzonnen verhaal. Daniel Defoe ( Robinson Crusoe) gaf hiertoe de aanzet. Een ander genre was het denkbeeldige reisverhaal, waarin op satirische wijze de tekortkomingen van de eigen wereld werd laten zien. Samuel Richardson (Pamela) vond de briefroman uit, die vooral bij de vrouwen geliefd was. Poëzie: Was didactisch en moraliserend. Dichters schreven vooral veel satires, waarin zij de spot dreven met de dwaasheden van hun tijdgenoten. Door de lezers een spiegel voor te houden, hoopten ze hen op het rechte pad te houden. Het taalgebruik moest afgewogen, compact en helder zijn. Frans classicisme: Er waren ook veel schrijvers die voortbouwden op de classicistische traditie van de 17e eeuw. Grote Franse toneelschrijvers werden nagevolgd (vandaar de naam van deze stroming). L’art poétique van Nicolas Bileau werd het grote naslagwerk voor de schrijvers. Daarin vonden ze alle regels waaraan een volmaakt literair werk moest voldoen. Ze pasten deze regels heel streng toe en zo ontstond een starre literatuur. Frans classicistisch toneel: Aan het einde van de Renaissance maakten de klassieke tragedies plaats voor echte spektakelstukken. De franse invloed op het toneel leidde echter weer tot versobering. Schrijvers gingen weer tragedies schrijven volgens precies omschreven regels; · De tragedie moest bestaan uit 5 bedrijven en de drie eenheden van tijd, plaats en handeling moesten in acht worden genomen. · De reien (koorzangen tussen bedrijven) weren afgeschaft en ook mochten er geen lange monologen meer worden gehouden. Het moest allemaal zo ‘echt’ mogelijk zijn. · De held was een belangrijke figuur uit de klassieke, bijbelse of vaderlandse geschiedenis. Wel moest de ratio nadrukkelijker aan bod komen. De held laat zich bij beslissingen leiden door zijn verstand. · Er mochten niet teveel mensen op het podium staan en bloederige scènes waren verboden, omdat de drukte en te veel bloed de elite zou choqueren. De stukken waren statisch en belerend. Veel speelbaarder was de komedie. In navolging van Molière ontstond de zedenkomedie, een blijspel over de zeden en gewoonten van de burgerlijke elite. De schijnheiligheid en de kleingeestigheid werden bespot. Vroege romantiek: In de 1e helft van de 18e eeuw gingen de schrijvers zich verzetten tegen de grote nadruk op het verstand. De literatuur moest gevoeliger en daarvoor moest een schrijver zo vrij mogelijk zijn. Rousseau vond, dat de mens zich zoveel mogelijk moest ontwikkelen, maar dit deed je niet alleen met je verstand, maar vooral met je gevoel. Volgens hem leerde je meer van ervaring en gevoel. Wetenschap, kunst en de moderne maatschappij hadden de zuivere, menselijke natuur beschadigd. Zijn idee heette ‘bon sauvage’(de goede wilde). In de 2e helft van de 18e eeuw ontstond de stroming van het sentimentalisme; juist de gevoelige onderwerpen moesten overheersen. In Engeland ontstond de ‘graveyard school’ (groep dichters die op het kerkhof samen kwamen en daar over gevoelige zaken mijmerden). Goethe en Schiller, maakten een ‘Sturm und Drang’-periode door. Ze dweepten met de natuur, de vrijheid en de hartstocht en voelden zich genieën, die hun eigen wetten opstelden. De nadruk op het gevoel, terug naar de natuur en de ‘Sturm und Drang’ periode waren de eerste signalen voor de naderende romantiek. Romantiek (1800-1850) Samenleving: Kinderen en vrouwen werkten lange dagen in de mijnen, wat niet erg veilig was. Door de uitvinding van de stoommachine(1769) was de wereld ingrijpend veranderd. Producten konden snel en goedkoop geproduceerd worden. Maar een kleine groep profiteerde van de toenemende welvaart. De tegenstellingen tussen de verschillende klassen waren dan ook gigantisch groot in die tijd. Industriële revolutie: De industriële revolutie had grote invloed op alle onderdelen van de samenleving. In de 2e helft van de 18e eeuw groeide Engeland uit tot een rijk en machtig land. Nederland kwam pas eind 19e eeuw op gang. Door de snelle mechanisatie werden veel traditionele ambachten overbodig. De mensen trokken naar de steden voor werk die dat grote aantal niet aankonden. Veel mensen werden werkloos. De rijken vonden dat ze hun ellende aan zichzelf te danken hadden. Andere revoluties: In 1848 braken in diverse Europese landen revoluties uit en verschillende regeringen stemden in met een liberale grondwet, gebaseerd op de ideeën van de Verlichting en de Franse Revolutie. Echte verbeteringen kwamen echter pas aan het eind van de 19e eeuw, toen de socialisten voor de mensen opkwamen. Grondstoffen en slaven: Voor de industriële groei waren steeds meer grondstoffen nodig. Die werden uit andere landen gehaald. Vooral Engeland werd een wereldmacht, maar ook andere landen deden mee in de strijd om goedkope grondstoffen. Over het algemeen werd het inheems gezag in stand gehouden, op voorwaarde dat het land grondstoffen leverde. Verder werd er ook veel in slaven gehandeld. De romantiek: De kiem van de romantiek lag in het verzet; tegen het - Optimisme - Rationalisme van de Verlichting - Burgermaatschappij - Strenge regels waaraan de kunst en literatuur moesten voldoen

Romantische ideeën; - Het optimistische geloof in de vooruitgang was verdwenen. Kunstenaars en schrijvers
waren ontevreden over de dagelijkse werkelijkheid. Zij gingen geloven in een hogere, onzichtbare werkelijkheid, die wel mooi, zuiver en ideaal is. - Die hogere werkelijkheid weerspiegelt zich in aardse verschijnselen. Alleen kunstenaars hebben zo’n gevoelige aard, dat zij soms een glimp van het goddelijke kunnen opvangen. - Het romantisch verlangen naar die hogere werkelijkheid kan variëren van ‘sehnsucht’ tot ‘weltschmerz’. - In de romantische kunst en literatuur staan nu juist het gevoel en de verbeelding centraal. - In de Romantiek wordt het maken (creatio) van oorspronkelijke, persoonlijke kunst het belangrijkst. Deze nadruk op de creativiteit was nieuw en vormde een breuk met alle voorgaande visies op de kunst. - De individuele uiting staat centraal; kunstenaars en schrijvers willen , met behulp van gevoel en verbeelding, zélf een eigen, andere wereld scheppen. - Het begrip schoonheid veranderde in; ‘datgene wat heel veel gevoel oproept’. Romantische thema’s: De romantici reageerden op verschillende manieren op het onbevredigende, alledaagse leven. Sommigen verzetten zich vooral tegen de bekrompen burgermoraal van hun tijd, zij waren rebels en individualistisch. Anderen ontvluchtten de werkelijkheid en zochten hun heil in bijv. de natuur, het verleden of het geloof. Belangrijke thema’s waren; Ongerepte natuur, verleden, exotische van verre vreemde landen, het geloof, de liefde, het mysterieuze en het griezelige, gruwelijke. Bij al deze thema’s word gekeken naar persoonlijke beleving en staat het gevoel in het middelpunt. Sommige schrijvers vluchtten ook in humor, maar veel grappen hadden een melancholieke, droevige ondertoon. Schilderkunst: Er bestond een grote voorkeur voor het afbeelden van de indrukwekkende natuur. (vb: Caspar David Friedrich, John Constable en Joseph Turner) Ook probeerden sommigen luchten, belichting en sfeer in hun schilderijen te vangen. Daarmee waren zij voorlopers van het impressionisme. Romantische tuinen: Reactie op strakke, symmetrisch aangelegde tuinen van classicisme. Deze tuinen waren dus alles behalve strak en symmetrisch ( slingerpaadjes, enz.) Muziek: Componisten lieten zich ook leiden door hun gevoel. De liefde voor het vaderland, de natuur, liefde en de dood werden ook hier belangrijke thema’s. De vormen werden vrijer en de toon meeslepender. Ook werden veel gedichten op muziek gezet ( vaak solozang met uitgebreide pianobegeleiding). De piano werd hét instrument bevonden om romantische muziek te vertolken. Beroemd zijn; de liederen van Robert Schumann en Franz Schubert. Frédéric Chopin was een grote pianocomponist. Toppunt van romantische muziek is de operacyclus ‘Der Ring des Nibelungen’ van Richard Wagner. De schrijver tussen mens en god: Schrijvers wilden zich vrij voelen en als een echte ‘creator’ origineel werk scheppen. Je kon het niet leren, het was een gave. Alleen wie diep voelde en een grote verbeeldingskracht had kon een schrijver zijn. Alleen een schrijver on de gewone mensen een blik gunnen op de onzichtbare werkelijkheid. Dit grote zelfbewustzijn leidde bij sommigen tot verheerlijking van het eigen ‘ik’ (egocultus). Romantische literatuur: De romantische thema’s kwam je ook tegen in de literatuur. · Schoonheid van de natuur werd verheerlijkt in de natuurlyriek. · De belangstelling voor het verleden leidde tot het nieuwe genre; historische roman. · Schrijvers met nationalistische gevoelens schreven de teksten van oude volksliedjes en sprookjes op. · De hang naar het griezelige kreeg vorm in het nieuwe genre; gothic novel. · Humor werd zowel in poëzie als proza gebruikt. Natuurlyriek: Poezie over de natuur werd vooral heel veel in Engeland geschreven. Eerste generatie waren William Wordswort en Samuel Coleridge die samen de schoonheid van de natuur bezongen in de dichtbundel ‘Lyrical Ballads’. Tweede generatie bestond uit John Keats (‘To Autumn) en Percy Bysshe Shelly (The Cloud, Ode to the west wind en Ode to a skylark), de radicale vrijdenker, die onconventioneel en rebels leefde en die gezien werd als de grootste romanticus. Joseph von Eichendorff (Gedichte, 1837) gaf de natuur vol romantische elementen weer en Guido Gezelle zag in alles in de natuur een openbaring van Gods schepping. Historische romans: Grondlegger van dit genre was Sir Walter Scott (Ivanhoe). Navolgers waren o.a. Hendrik Conscience, Jacob van Lennep en Truitje Bosboom-Toussaint. Het verleden werd enigszins gromantiseerd als een tijd waarin alles mooier, beter of spannender was. Ze wilden geen fouten maken dus bestudeerden ze geschiedenisboeken. Ook deden ze hun best de lezer een zo goed mogelijk beeld van die historische tijd te geven. Volkskunst: Schrijvers trokken nog wel eens naar het platteland om daar de oeroude liedjes en sprookjes op te schrijven die daar bewaard waren gebleven. Clemens Brentano en Achim von Arnim schreven Des Knaben Wunderhorn en de gebroeders Jacob en Wilhelm Grimm werden beroemd om hun sprookjesverzameling Kinder- und Hausmärchen. Gothic novel: Er ontstonden griezelverhalen die zich vaak in de ME afspeelden. Gothic verwijst naar de gotische (bouw)kunst uit die tijd. Gothic is een voorloper van de horror. E.T.A Hoffmann schreef veel verhalen, maar de beroemdste is Mary Shelly met Frankenstein. Ook Edgar Allan Poe gaf zijn bijdrage aan dit genre. Humor in proza en poëzie: Humor werd gebruikt om de werkelijkheid te relativeren. Charles Dickens gebruikte veel humor en beïnvloedde daarmee de nederlandse schrijver Hildebrand. Andere humoristen waren De schoolmeester en Piet Paaltjens. 1850-1914 Samenleving: In de 2e helft van de 19e eeuw konden de mensen zich pas sneller voortbewegen -- > trein, fiets, benzineauto en in 1903, de vliegtuig. Het leven werd sneller, de wereld kleiner. Luxe en comfort: Door de opkomst van fabrieken, kwam er nieuwe consumptieartikelen die in nieuwe behoeftes voorzagen. De rijken werden rijker en de armen werden armer. Hoe het hoorde (wat wel en wat niet fatsoenlijk was qua sociale contacten) werd nauwkeurig beschreven in etiquette boekjes. Victoriaanse preutsheid: In de 19e eeuw mocht er heel veel niet, en op seksueel gebied al helemaal niks. Hierdoor ontstond een circulatie van pornoboekjes en stiekem bordeelbezoek. Socialisme: In de fabriek moesten niet alleen mannen werken, ook de vrouwen en kinderen deden mee. Pas tussen 1868 en 1886 werd de leerplicht ingevoerd, nu kregen ook de armere kinderen onderwijs. Tegen de slecht omstandigheden kwam steeds meer verzet. Er ontstonden sociale partijen. Ze eisten voornamelijk stemrecht voor iedereen. Toentertijd was dat namelijk alleen nog maar weggelegd voor de rijken. Spanningen in Europa: Door de strijd om koloniën ontstonden er grote spanningen tussen de verschillende Europese landen. Doordat de spanningen heel hoog opliepen brak de 1e wereldoorlog uit in 1914. Wetenschap en filosofie: In deze tijd waren er drie grote denkers, namelijk Darwin, Nietsche en Freud. In ‘On the origin of species’ ontvouwde Darwin zijn theorie over het ontstaan der soorten. Hierdoor geïnspireerd ontwikkelden wetenschappers de erfelijkheidsleer. Nietsche viel met zijn theorie de kerk aan; God is dood. De mens moet zelf bepalen wat goed en slecht is ( Übermensch). Freud onderzocht mensen op hun verborgen verlangens. Hij ontdekte het onderbewuste. Mensen waren niet zo bewust en rationeel als ze dachten. Hun gedrag wordt bepaald door (onbewuste, irrationele en seksuele) driften. Realisme: Halverwege de 19e eeuw ontstond het realisme. Grondlegger was Courbet. Hij wilde de werkelijkheid weergeven zoals zij was zonder haar mooier te maken. Impressionisme: Net als in het realisme namen deze schilders de werkelijkheid als uitgangspunt, maar wilden ook hun persoonlijke indruk (impressie) erin verwerken. Ze probeerden hun waarneming te weergeven met kleuren, vlekken en vegen. Veel van deze schilders werkten in de openlucht, ze gebruikten hun zintuigen optimaal om de omgeving op hen in te laten werken. Ze wilden de sfeer, het licht en de kleuren weer te geven. Belangrijke schilders waren Edouard Manet, Claude Monet en Auguste Renoir. Murice Ravel en Claude Debussy componeerden impressionistische muziek, waarin zij vooral stemmingen en indrukken lieten weerklinken. De schrijver als dandy: Sommige schrijvers hadden aan het eind van de 19e eeuw een gemengd gevoel van verlangen naar de nieuwe eeuw, maar tegelijkertijd wilden ze terug naar de oude. Ze zochten hun heil in schoonheid, kleding en luxe. Door zich als een dandy te presenteren onderscheidden ze zich van andere burgers. Ze vielen op door hen overdreven netheid en manier van bewegen. Realisme: Realistische schrijvers wilden de werkelijk ook zo realistisch mogelijk weergeven, net zoals de schilders in die tijd. Ze beschreven vooral hun eigentijdse werkelijkheid. Hun romans gingen ook de gewone mensen van vlees en bloed. Ze hadden ook meer aandacht voor de psychologische kant van de mens. Een beroemd realist was Gustave Flaubert (Madame Bovary). Naturalisme: Deze stroming was een wetenschappelijke reactie op het realisme. De werkelijkheid moest niet alleen beschreven worden, maar ook verklaard. Schrijvers zochten hun antwoorden in de theorieën van Darwin en andere belangrijke schrijvers. Ze probeerden zo objectief en wetenschappelijk mogelijk te observeren. Een naturalistische roman had vaak iets weg van een wetenschappelijk experiment. De belangrijkste kenmerken van het naturalisme waren: · Determinisme, de levensloop van de hoofdpersoon stond vast en hij kan daar niks aan veranderen. Het karakter en de levensloop werd bepaald door 3 factoren; de tijd waarin hij leeft, de eigenschappen die hij van zijn (voor)ouders heeft geërfd, en het sociale milieu waarin hij opgroeit. · De hoofdpersoon heeft een labiel karakter; is nerveus, hysterisch of onevenwichtig. · De labiele hoofdpersoon heeft romantische verlangens, maar die botsen steeds met de harde, nuchtere werkelijkheid (ontnuchtering). · De schrijver geeft geen moreel oordeel over de hoofdpersoon. · De schrijvers leverden vaak kritiek op de maatschappij, met name over de bourgeoisie. · Natuurgetrouwe dialogen, zoals ze in de werkelijkheid doen. · In hun boeken worden taboes doorbroken qua seksualiteit. Om de werkelijkheid goed weer te geven schrijven ze over zelfbevrediging, homoseksualiteit en bordelen. · Soms impressionistische stijl. Naturalistische romans zijn vaak somber en pessimistisch. Grondlegger van de naturalistische roman was Emile Zola (Thérese Raquin). Nederlandse schrijvers waren Marcellus Emants, Louis Couperus en Lodewijk van Deyssel. Cyriel Buysse (Vlaams), Gerhart Hauptmann en Thomas Hardy waren ook belangrijke schrijvers. Impressionisme: Ook de impressionistische schrijvers wilden hun persoonlijke zintuiglijke indruk van de wereld vastleggen. Ze probeerden hun gevoelens onder woorden te brengen. Ze wilden vooral ook iets moois maken. Belangrijkste kenmerken: · Neologismen, schrijvers verzonnen vaak zelf nieuwe woorden om hun stemming zo goed mogelijk te verwoorden. · Synthesie, klanken, sfeer en kleuren krijgen veel aandacht en worden soms met elkaar vermengd. · In proza werden vaak lange zinnen geschreven, waarbij gebruik werd gemaakt van bijvoeglijke naamwoorden om de sfeer zo genuanceerd mogelijk te beschrijven. Symbolisme: De symbolisten wilden abstracte ideeën zoals liefde, oorlog en dood weergeven. Hiervoor gebruikten ze metaforen en symbolen. Beelden uit de zichtbare werkelijkheid gaven ze een diepere, abstracte betekenis. Vaak verwijzen de beelden naar ‘het hogere’, de niet zichtbare, niet tastbare werkelijkheid. Belangrijke symbolisten waren Charles Baudelaire, Paul Verlaine en Arthur Rimbaud, Rainer Maria Rilke, J.H. Leopold en P.C. Boutens. Neoromantiek: De realisten en naturalisten probeerden de eigentijdse werkelijkheid te beschrijven en te verklaren. Maar sommigen wilden hun tijd ontvluchten, en hierdoor ontstond een soort stroming als de romantiek, maar dus nu de neoromantiek genoemd. Zij gebruikten veel dezelfde thema’s. De historische romans waren niet zo goed gedocumenteerd, historische feiten speelden nauwelijks een rol. Een vaag en ver verleden diende als sfeervolle achtergrond. De verhalen hebben iets sprookjesachtigs en vallen op door de vaak impressionistische stijl. Belangrijke schrijvers waren: Aart van der Leeuw (Ik en mijn speelman), Arthur van Schendel (Een zwerver verliefd en … - verdwaald), Herman Hesse (Narziss und Goldmund, der Steppenwolf). 1914-1940 Samenleving: In de Franse plaats Verdun hebben de fransen de wapens van de soldaten als herinnering aan de daramatische gebeurtenissen tijdens WO1 laten staan/liggen. De eerste wereldoorlog: In de oorlogvoerende landen werden miljoenen echtparen van elkaar gescheiden. Mannen gingen naar het front, vrouwen werkten in munitiefabrieken. Overal hingen affiches die vrouwen ertoe aanzetten om de mannen aan te moedigen zich bij het leger aan te sluiten. Roaring twenties: Na de Eerste Wereldoorlog braken in de grote steden de roerige jaren aan. De jongeren van deze ‘lost generation’ stortten zich massaal op het uitgaansleven. Ze probeerden de oorlog te vergeten door zoveel mogelijk plezier te maken en zich uit te leven. Crisis: Aan de roerige jaren twintig kwam op 24 oktober 1929 plotseling een einde. Op deze ‘Zwarte donderdag’ stortte de beurs in. Veel bedrijven moesten de deuren sluiten en er kwam veel werkeloosheid. Oorlogsdreiging: De nederlaag van de Eerste wereldoorlog was een doorn in het oog van Adolf Hitler. In zijn boek ‘Mein Kampf’ verwoorde hij zijn nationaal-socialistische ideeën. Zes jaar later viel Duitsland Polen binnen op 1 september 1939 en begon WO 2. Modernisme: Rond de Eerste wereldoorlog was er een explosie van stromingen in de kunst. Bijvoorbeeld het expressionisme, futurisme, kubisme, constructivisme, abstracte kunst, dadaïsme en surrealisme, wat samen het modernisme genoemd werd. De belangrijkste kenmerken van het modernisme zijn: · Door de oorlog waren veel kunstenaars hun geloof in de westerse beschaving kwijtgeraakt. Ze verzetten zich tegen de burgerlijk kapitalistische samenleving waarin nog steeds veel waarde werd gehecht aan ratio. · Kunstenaars verzetten zich ook tegen de vroegere kunst, die een product was van westerse samenleving. · Alles moest anders, kunstenaars wilden iets totaal nieuws maken, mensen aan het denken zetten en de westerse mentaliteit veranderen. · De werkelijkheid bestaat al, en hoeft dus ook niet meer weergegeven worden. Ze wilden hun eigen visie, ideeën of emoties uitdrukken in kunst. Ze probeerden de essentie, de kern van dingen vast te leggen. · Om de essentie zo goed mogelijk uit te drukken gebruikten kunstenaars veel kleuren en vormen. In de meest vergaande vorm van modernistische kunst wordt elke verwijzing naar de werkelijkheid losgelaten. Dan zijn er alleen nog maar abstracte vormen, bijv. composities van louter vlakken en kleuren. Expressionisme: Dit was een reactie op het realisme en impressionisme. De expressionisten wilden niet langer de werkelijkheid zo goed mogelijk beschrijven, maar ze wilden hun eigen gevoelens en indrukken weergeven. Het ging om abstractere ideeën zoals kracht of armoede of angst. Ze vervormden de werkelijkheid om de essentie van dingen uit te kunnen drukken. Bekende schilders waren Franz Marc, Ernst Ludwig Kirchner, Vasili Kandinski en Oskar Kokoschka (in Duitsland). Dadaïsme: Tijdens de Eerste wereldoorlog kwamen de aanhangers van deze stroming bij elkaar in Zürich. De eerste reden was de afkeer van de oorlog. Ze waren tegen de kunst van nu én vroeger, tegen het burgerlijk kapitalisme en tegen de samenleving. Ze hieven de scheiding tussen kunst en niet kunst op. Alles was bruikbaar als onderwerp en materiaal voor de kunst. Beroemd werd Marcel Duchamp met zijn readymades. Film: Een belangrijke uitvinding was de geluidsfilm. Het was een groot succes, het aantal bioscoopbezoekers vermeerderde zich drastisch. In deze jaren werd ook de techniek van montage ontdekt. Jazz: Dit was een nieuwe muziek die vanuit Amerika snel naar Europa oversloeg. Opzwepend, swingend en ritmisch. Jazz was ontstaan vanuit de Blues. Na de afschaffing van de slavernij trokken sommigen naar de steden om daar geld te verdienen met het maken van muziek, waar ze dan weer instrumenten van kochten. Ontaarde kunst: De nieuwe kunst en muziek riepen hevige reacties op bij het publiek. Want dat was gewend aan natuurgetrouwe kunst en muziek. De reacties verschilden van bewondering tot verbijstering. De nazi’s spraken van Entartete Kunst. De schrijver als vernieuwer: Ook de schrijver ging net als de schilder totaal nieuwe vormen gebruiken. Ze vernieuwden taal om uitdrukking te geven aan de moderne gevoelens. Hij ging nieuwe verteltechnieken gebruiken wat het niet altijd even makkelijk te volgen maakte. Modernistische poëzie: expressionisme en dadaisme : De belangrijkste kenmerken van expressionistische poëzie; - Niet de werkelijkheid, maar de dichter zelf was het uitgangspunt. Zijn gevoelens en ideeën werden uitgedrukt in gedichten. - Ze gingen op zoek naar de kern, de essentie van dingen. - Ze gebruikten soms weinig of helemaal geen leestekens. - Vaak hebben de gedichten geen vaste strofe-indeling en minder of geen eindrijm. Dadaïstische poëzie wordt gekenmerkt door: · Het gebruik van readymades; zo werden gedichten een soort collage van eigen tekst en readymades. · Experimenteren met de typografie (GROOT, vet, of schuin). · Het spelen met klanken. In sommige dadaïstische gedichten werden alleen maar klanken weergegeven. Modernistische dichters: Hendrik Marsman (Verzen), Paul van Ostaijen ( Feesten van angst en pijn, Bezette stad) gebruikte allerlei dada technieken. -> readymades, collages, vergaande experimenten met de typografie en kreten. T.S. Eliot (The Wast Land) en Ezra Pround hadden grote invloed op de Engelse poëzie. Ze maakten namelijk gebruik van montage en collage. Guillaume Apollinaire maakte als eerste een soort beeldgedichten (vorm verbeeldde tegelijkertijd de inhoud). Kurt Schwitters werd beroemd om zijn klankgedichten. Modernistische romans: Modernistische romanschrijvers zagen de mens als een onzeker iemand in een onzekere, onlogische wereld. Ze schreven vaak boeken over een personage dat aan alles twijfelt. Schrijvers gingen zich (onder invloed van Freud en de ontwikkelingen in de psychologie) verdiepen in het (onder)bewustzijn, in de psyche van hun personages. Opvallende kenmerken van de modernistische roman: - Niet langer chronologisch, maar met flashbacks, enz om het (onlogische) denkproces van hun personages goed weer te kunnen geven. - Verhaal wordt vaak verteld door ik - verteller of verborgen verteller zodat de lezer in het hoofd van het personage kruipt als het ware. - Gebruik van stream of consciousness techniek; directe weergave van de (zeer associatieve, vaak warrige) gedachten van een personage in brokkelige, fragmentarische zinnen. Belangrijke modernisten waren Virginia Woolf ( To the lighthouse), James Joyce (Ulysses), Marcel Proust (A la recherche du temps perdu) en Thomas Mann (Doktor Faustus). Nieuwe zakelijkheid: Ontstond in Duitsland rond het Bauhaus (kunstacademie; wilde vóór alles functionele kunst maken). De vorm van de dingen moest aangepast worden aan hun functie. Alle versieringen waren dus overbodig.Schrijvers gebruikten functioneel taalgebruik, nuchtere, strakke en sobere zinnen zonder versiering. In Nederland werd deze stijl gepropageerd in het tijdschrift Forum van Menno ter Braak en E. du Perron. Boekverbrandingen: In Duitsland werd vanaf 1933 door de staat bepaald wat literatuur was en wat niet, veel schrijvers werden op een zwarte lijst gezet (o.a. Bertold Brecht, Thomas Mann en Stefan Zweig) Deze ‘undeutsche’ boeken werden op de brandstapel gegooid. Dit waren boeken van joodse of socialistische schrijvers maar ook van schrijvers die gewoon voor de vrede waren. Sommige Duitse schrijvers vertrokken daarom naar het buitenland waar ze zogeheten Exil-Literatuur publiceerden. Exil = ballingschap. (dat waren wel gewoon boeken).

REACTIES

H.

H.

Bedankt!!! Echt waar!!!! kuskuskus

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.