Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Literatuurbegrippen

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1496 woorden
  • 10 mei 2015
  • 128 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
128 keer beoordeeld

Proza=                      het gebruiken van de volle breedte van het papier.

Poëzie=                    het gebruiken van een gedeelte van het papier.

Roman=                               deze verhaalsoort bestaat uit meerdere verhaallijnen en heeft meer dan honderd bladzijdes

Novelle=                              Een novelle is een prozaverhaal van beperkte omvang. Het heeft weinig personen in het boek.

Verhaalsoorten=     De verteller beschrijft achteraf wat hem is overkomen. (kent afloop al) 

De verteller weet net zo min als de lezer hoe het verder afloopt. (kent afloop niet)

Vertelde tijd=          hoeveelheid tijd die in een verhaal verloopt

Verteltijd=               is de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen (in blz)

Telling=                    iets beschrijven, vertellen in grote lijnen

Showing=                gedetailleerd vertellen

Verteltempo=         de verandering bij overgang van showing naar telling en omgekeert

Versnelling=            onbelangrijke gebeurtenis doorspoelen

Vertraging=             belangrijke gebeurtenis gedetailleerd vertellen

Tijdverdichting=     Een samengevat hoeveelheid tijd.

Tijdsprong=                         verzamelnaam voor verteltechnieken waarbij de auteur tijdsprongen maakt en hierdoor de chronologie doorbreekt: flash-backs, flash-forwards, vooruit verwijzingen en terug verwijzingen.

Chronologie=          een aantal gebeurtenissen, die na elkaar worden verteld, zoals in de werkelijkheid.

Flashback=                          een scène in een film, boek of toneelstuk waarin een sprong terug in de tijd wordt gemaakt.

Flashforward=         een scène in een film, boek of toneelstuk waarin een sprong in de tijd vooruit wordt gemaakt.

Terugwijzing=          is een opmerking waarmee de verteller de lezer herinnert aan iets wat al aan de orde is gekomen.

Vooruitwijzing=      Het verhaal verteld iets over wat later gaat gebeurden.

Ab ovo=                               is een Latijnse uitdrukking die zoveel betekent als "vanaf het begin" resp. "van begin tot eind"

In medias res=         is een relatieve tijdsaanduiding, die vooral veel gebruikt wordt in verhaalanalyses. Hierbij dient de term om aan te geven dat een verhaal niet bij het begin begint, maar ergens in het midden of mogelijk zelfs al rond het einde.

Gesloten einde=      dat je weet hoe het verhaal is geëindigd    

Open einde=           dat je niet precies weet wat het einde is , er moet nog iets gaan gebeuren.

Verhaallijn=                        onderwerp van een verhaal dat van het begin tot het einde aanwezig is en een zekere evolutie doormaakt

Hoofdpersoon=       belangrijkste persoon in een verhaal

Karakter/round character = figuur of personage in een literair werk dat in  tegenstelling tot een type of flat character min of meer uitvoerig gekarakteriseerd wordt.(ontwikkeling)

Type/ flat character= personage waarvan ofwel slechts 1 karaktertrek is gegeven, altijd hetzelfde.

Figuranten=                        Een figurant is iemand die geen echte rol heeft maar toch zichtbaar/hoorbaar aanwezig is in een film, tv-film, commercial of toneelstuk. Figuranten zijn vaak nodig om een productie een realistischer aanblik te geven.

Karikaturen=           Een karikatuur is een humoristische voorstelling van een persoon of zaak, waarbij de meest kenmerkende trekken sterk overdreven worden. Ze kunnen zowel ter amusement of ter belediging bedoeld zijn.

Ik-vertelsituatie=    verhaal dat wordt vertelt in de ik-persoon.

Personale vertelsituatie= Bij de personale vertelsituatie blijft het zicht van de lezer beperkt tot wat één verhaalfiguur denkt, hoort, ziet, voelt, droomt enz. en is het verhaal geschreven in derde persoon enkelvoud (hij/zij).

Alwetende vertelsituatie/ auctoriaal verhaal= is de verteller alwetend, maar hij speelt niet mee.

Meervoudige vertelsituatie= je ziet de gebeurtenissen door de ogen van meerdere personages. In het ene hoofdstuk kijk je door de ogen van de ene personage, en in een ander hoofdstuk staat een anderpersonage centraal.

 

Wisselend perspectief= als er meerdere vertelsituaties in één verhaal voorkomen

open plekken=        Plekken in het verhaal die vragen oproepen, noemen we open plekken. Het zijn nog niet ingevulde stukjes van het verhaal.

Het doel van open plekken is de lezer nieuwsgierig maken: die werking, dat effect hebben ze.

spanningverhogende trucs= Trucs om er voor te zorgen dat er meer spanning in het verhaal komt.

globale spanning= spanning over het hele verhaal

lokale spanning=    spanning over een deel van het verhaal

spanningsboog=     de tijd die tussen de vraag en het antwoord zit van de spanning

actiespanning=       spanning die gaat over wat er gebeurt, bijvoorbeeld oorlog

psychologische spanning= spanning die draait om het denken en geloven

climax=                                Een climax is een veelgebruikt stijlfiguur voor een hoogtepunt, waarnaar wordt toegewerkt doordat in een opsomming (enumeratie) van gelijksoortige elementen hun betekenis steeds in kracht toeneemt.

anti-climax=                        Een anticlimax is een stijlfiguur, waarbij in een opsomming (enumeratie) de betekenissen in kracht afnemen.

Thema=                               Het thema van een literair werk is datgene — die indruk, dat gezichtspunt, die levensvisie of beleving — wat als grote lijn in het werk naar voren komt.

motief=                                In ruime zin slaat het op een onderwerp dat in verscheidene literaire werken, vaak uit heel verschillende tijden, wordt behandeld. Een terugkerend verhaalelement.

Ruimte=                               Het beeld van een ruimte is altijd íemands beeld, van de verteller of een personage, je weet dus nooit zeker of het er daadwerkelijk precies zo uit ziet. Wie weet liegt het personage wel of ziet hij dingen anders dan anderen. Wanneer je literatuur analyseert dien je hier rekening mee te houden.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Ruimte=                               Het beeld van een ruimte is altijd íemands beeld, van de verteller of een personage, je weet dus nooit zeker of het er daadwerkelijk precies zo uit ziet. Wie weet liegt het personage wel of ziet hij dingen anders dan anderen. Wanneer je literatuur analyseert dien je hier rekening mee te houden.

Sfeer=                      De gedachtes en gevoelens die de gemoederen van een persoon weergeven.

functies van ruimte en sfeer= Hoe de ruimte eruit ziet bepaalt vaak ook meteen wat voor een sfeer er hangt.

belangenruimte=    de ruimte heeft een figuurlijke betekenis

Lectuur=                              Oorspronkelijk alles wat dient om gelezen te worden, maar soms ook als aanduiding van wat als louter leesstof ter verpozing dient en in die zin tegengesteld aan de ‘literatuur’.

literatuur=               gedichten en verzonnen verhalen die tot de cultuur behoren

REACTIES

L.

L.

er staat een fout bij vooruitwijzing. er staat gebeurden i.p.v. gebeuren

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.