Literatuur uit de Middeleeuwen. Methode: Laagland.
Middeleeuwse verhalen, Nederlands toets
Elcerlijc
Elcerlijc krijgt van de Dood te horen dat hij van God het bevel heeft gekregen om een pelgrimstocht te ondernemen waaraan niemand kan ontkomen en waar geen terugkeer mogelijk is. Elcerlijc raakt in paniek omdat hij er geen rekening mee had gehouden en vraagt de Dood om uitstel. Deze weigert en Elcerlijc probeert hem om te kopen. Wanneer hij beseft dat het geen zin heeft vraagt hij of hij iemand mag meenemen. Dat mag wel, maar de Dood waarschuwt hem dat het moeilijk is om iemand te vinden die met hem mee willen. Hij vraagt het eerst aan Vriendschap. Deze wil eerst wel mee, maar als hij hoort dat er geen terugkeer mogelijk is, verandert hij van mening. Daarna vraagt hij het aan zijn Familie. Deze zegt meteen dat hij niet kan. Als hij dan alleen achterblijft besluit hij het de Deugd te vragen. Maar omdat hij te ziek is komt Inkeer hem te hulp. Deze geeft hem aanwijzingen over hoe hij zich het best op de reis kan voorbereiden. Samen gaan ze naar de Biecht waar Elcerlijc gaat biechten. Daarna geneest Deugd. Hij is de enige die met hem mee gaat. Onderweg verlaten Kracht, Wijsheid, Schoonheid en de Vijf Zinnen hem ook. Tot slot lukt het hen om tóch in de hemel te belanden.
Van den Vos Reynaerde
In Van den vos Reynaerde wordt een hofdag van Koning Nobel beschreven. Alle dieren verschijnen, behalve één: Reynaert de vos. Verschillende dieren doen hun beklag over de schurkenstreken van Reynaert, en Koning Nobel besluit de vos voor het Hof te dagen. Daartoe worden Bruun de Beer en Tybeert de Kater als dagvaarders ingesteld. Reynaert kan Bruun de Beer echter in een val lokken. Hij maakt hiervoor gebruik van Bruuns gulzigheid. Reynaert vertelt Bruun dat er honing in een opengespleten boom zit. In al zijn gulzigheid slaat Bruun de wiggen uit de boom en komt zo vast te zitten. Tybeert de Kater weet hij op te sluiten in het kippenhok bij een vijandig gezinde pastoor. Uiteindelijk weet Grimbeert de Das, een neef van Reynaert, hem te overtuigen, omdat hij de derde is die hem komt dagvaarden (Middeleeuwse Getallensymboliek).
Reynaert zal al het mogelijke proberen om toch maar niet schuldig bevonden te worden voor zijn misdaden, maar Koning Nobel en de zijnen blijven bij hun besluit. Wanneer Reynaert alleen met de koning en koningin is, komt hij met zijn beste list boven. Die hield in dat zijn eigen vader, Isengrijn de Wolf, Bruun de Beer en Tybeert de Kater samenspanden tegen de koning, en daartoe een grote schat hadden verzameld, waarvan nu enkel Reynaert de vindplaats wist. Koning Nobel zag de list eerst in, maar werd door zijn vrouw overgehaald en de samenzweerders werden ingerekend. Reynaert koos het hazepad, en vertrok op een zogezegde bedevaart naar Rome...
Het boek is niet zomaar een leuk dierenverhaal. Er zijn tal van satirische verwijzingen naar de 'mensenmaatschappij' in te vinden: de adel en de geestelijkheid moeten het flink ontgelden.
Enkele voorbeelden zijn dat priesters zich niet aan hun celibaat hielden en dat de adel lui en incompetent was. Ook de derde stand blijft niet gespaard, want wanneer het volk Bruin de Beer te lijf gaat, lijken ze wel een bende primitieven. Ze slaan op hem met de hele huisraad van 'pollepels' tot een spoel van het spinnewiel. Ook de namen van de vrouwen uit het volk zijn een duidelijke aanwijzing. 'Vuilemaerte' kan men beschouwen als gemakkelijk om mee te verkeren, bijna een slet. In 'Ogerne' kan je dan weer de uitspraak "O gerne" verstaan wat een prostituee vermoedt. Ook de priestersvrouw 'Julooke'; " Jou lok ik"; is een vrouw van weinig allooi. Zelfs Ysegrijns vrouw Haersinde is niet van dubbelzinnigheid gespeend. Vergelijk: 'Haar zint het' of zelfs 'Aersende'.
Karel en Elegast
De avond voor de hofdag krijgt Karel de Grote in een droom bezoek van een engel die hem opdraagt om uit stelen te gaan, anders zal hij sterven. Eerst staat Karel sceptisch tegenover de betrouwbaarheid van de engel, maar wanneer deze de opdracht tot drie maal toe herhaalt, is hij toch overtuigd en trekt hij het donkere woud in om te gaan stelen. Al rijdend door het woud komt Karel tot het inzicht dat hij zijn trouwe ridder Elegast te zwaar heeft gestraft door hem te verbannen voor een klein vergrijp. Hij komt dan een zwarte ridder tegen, aan wie hij zijn naam niet wil vertellen. Nadat de vorst de onbekende, die Elegast blijkt te zijn, heeft verslagen in een gevecht, stelt hij zichzelf voor als Adelbrecht (‘van adellijke geboorte’), omdat hij niet wil dat Elegast weet dat de koning uit stelen is gegaan.
Karel/Adelbrecht stelt dan voor om bij de koning (bij zichzelf dus) in te breken, maar een verontwaardigde Elegast verwerpt zijn voorstel: hij is nog steeds trouw aan zijn vorst. In plaats daarvan wil hij Eggeric, Karels kwaadaardige schoonbroer, gaan bestelen. Elegast vermoedt al snel dat Karel/Adelbrecht geen echte dief is, onder meer omdat hij een ploegmes wil gebruiken om in te breken in Eggermonde, Eggerics kasteel. Eenmaal aangekomen sluipt Elegast als eerste naar binnen. Daar wordt de meesterdief door een haan, die hij met behulp van magische kruiden kan verstaan, gewaarschuwd dat de koning in de buurt is. Wanneer Elegast dit hoort, wil hij meteen terugkeren, maar Karel/Adelbrecht overtuigt hem om door te zetten.
Nadat ze een grote buit vergaard hebben, maakt Karel/Adelbrecht al aanstalten om te vertrekken. Maar Elegast wil eerst nog een kostbaar zadel stelen uit de slaapkamer van Eggeric. Deze wordt echter wakker door het lawaai van de belletjes van het zadel. Zijn vrouw, de zuster van koning Karel, probeert hem te kalmeren en dat brengt hem ertoe te vertellen wat hem zo onrustig maakt: hij wil Karel op de hofdag om het leven brengen. Omdat ze vervolgens razend kwaad wordt, slaat Eggeric haar een bloedneus. Elegast, die de hele tijd onder het bed heeft gelegen, vangt haar bloed op met zijn handschoen.
Nadat hij weer naar buiten is gegaan, vertelt Elegast Karel/Adelbrecht over het complot. De koning beseft nu waarom God hem uit stelen liet gaan. Omdat Elegast de koning niet meer onder ogen durft te komen, zegt Karel/Adelbrecht dat hij de vorst wel op de hoogte zal brengen en keert hij terug naar zijn kasteel. De volgende dag, op de hofdag, beschuldigt Karel Eggeric en de andere samenzweerders van het verraad en doet hij een beroep op Elegast als getuige. Die haalt de bebloede handschoen boven als bewijs van Eggerics schuld. Eggeric daagt Elegast uit tot een tweegevecht om uit te maken wie de waarheid spreekt. De trouwe Elegast doodt Eggeric, wordt in ere hersteld en mag met de weduwe van Eggeric, de zuster van Karel, huwen.
Beatrijs
Beatrijs is een jonge kosteres in het klooster die haar habijt aflegt voor een jeugdliefde. Ze nodigt hem uit buiten de muren van het klooster, waar de geliefden elkaar ontmoeten onder de egelantier (wilde rozenstruik). Ze vluchten samen weg en het geluk lijkt Beatrijs toe te lachen: ze krijgen twee kinderen en leiden een luxueus leven.
Maar na zeven vette jaren is het geld op, de jongeling gaat ervandoor en Beatrijs blijft alleen achter met haar kroost. Omwille van haar adellijke afkomst is ze te trots om te bedelen. Dit zou binnen de stadsmuren moeten gebeuren, waar ze herkend zou kunnen worden. Daarom verkiest ze om haar lichaam te verkopen, wat meer in het geheim gebeurt, dit wil zeggen buiten de stadswallen. Na een tijdje echter beseft ze dat prostitutie een zonde is. Dit motiveert Beatrijs om haar trots opzij te zetten en toch te gaan bedelen. Door voor een zwerversbestaan te kiezen, hoeft ze zich niet te vernederen binnen haar eigen stad. Ondanks haar zondige leefwijze blijft Beatrijs Maria trouw doordat ze elke dag tot haar bidt.
Als bij toeval komt ze in de nabijheid van het klooster. Ze vindt er onderdak bij een weduwe. Ze vraagt de vrouw naar de toestand in het klooster en ontdekt dat haar afwezigheid onopgemerkt is gebleven. Drie visioenen vertellen haar dat Maria veertien jaar lang haar gedaante aannam, haar habijt droeg en haar taken vervulde. Beatrijs krijgt opnieuw moed. Wanneer ze haar kinderen veilig kan achterlaten bij de weduwe, neemt ze haar taak in het klooster weer op. Bij de jaarlijkse visitatie van de abt gaat ze met haar zonden te biecht, en wordt ze vergeven.
Het verhaal beklemtoont voor het middeleeuwse publiek het belang van de biecht, maar vooral de belangrijke rol van Maria, die bereid is iedere oprechte zondaar te steunen. Zo’n legende was bedoeld om het publiek tot Mariaverering te zetten.
Mariken van Nieumeghen
Mariken woont in de buurt van Nijmegen bij haar oom Gijsbrecht. Op een dag moet ze naar de markt in Nijmegen, waar ze bij haar tante zou blijven overnachten. Haar tante had echter vlak voordat Mariken bij haar kwam ruzie gehad met een paar andere vrouwen over de arrestatie van hertog Arnold van Gelre door zijn zoon Adolf. Hierdoor was haar tante buiten zichzelf van woede en Mariken moest het nu ontgelden. De tante schold haar de huid vol en beschuldigde haar ervan een relatie met haar oom te hebben, waardoor Mariken helemaal van streek en gekrenkt wegging.
Mariken gaat wanhopig op weg naar huis. Ze bidt om hulp, maar is zo wanhopig dat het haar niets uitmaakt of God of de duivel haar komt helpen. De duivel hoort dit en verschijnt in de vorm van Moenen met het ene oog. Moenen belooft haar alle talen en de zeven vrije kunsten te leren, maar niet de necromantie (zwarte magie). Mariken moet van hem haar naam wijzigen omdat hij in het verleden problemen met een Maria had gehad. Bovendien mag Mariken geen kruisteken meer maken. Zij verandert haar naam in Emmeken: kleine M. Samen vertrekken ze naar 's-Hertogenbosch om na een paar dagen door te reizen naar Antwerpen.
In Antwerpen leiden ze een zondig leven. Na zeven jaar keert Mariken terug naar Nijmegen waar ze op de markt een wagenspel ziet. In dit spel vraagt Masscheroen, een onderduivel, aan God waarom hij de mensen vergeeft. Mariken krijgt berouw en doet beroep op Gods barmhartigheid. Hierdoor wordt Moenen kwaad. Hij voert Mariken hoog de lucht in en gooit haar van grote hoogte naar beneden. Maar ze overleeft de val doordat haar oom, die tussen de toeschouwers staat, voor haar gebeden heeft. Gijsbrecht weet Moenen te verdrijven door het uitspreken van een bijbelpassage.
Mariken wil vergeven worden van haar zonden en daarom gaat ze samen met haar oom naar een hoge geestelijke in Nijmegen. Deze durft echter niet de absolutie te geven. Daarna gingen ze naar de bisschop in Keulen en later naar de paus in Rome. Tijdens de reis probeert Moenen tevergeefs Gijsbrecht en Mariken te doden.
Mariken krijgt van de Paus als straf drie ijzeren ringen om hals en armen. Deze zullen pas afvallen als het zondig leven haar vergeven is. Mariken trekt zich terug in het Witte Vrouwenklooster in Maastricht, waar na jaren van boetedoening de ringen afvallen. Daarna leeft Mariken nog twee jaar en sterft vredig omstreeks 1500. Na haar overlijden werden de drie ringen boven haar graf gehangen.
Literatuur in de middeleeuwen
3 maatschappelijke groepen (standentheorie):
- De geestelijkheid (bidden)
- De adel & de ridders (strijden)
- De boeren & de werkers (werken)
Nog een vierde groep: De ambachtslieden en handelaars de burgerij.
Feodale stelsel = het in bruikleen stellen van een stuk land aan een onderdaan.
Feodum = een in bruikleen gegeven stuk land.
Vazal = Degene die het stuk land in bruikleen kreeg
Leenheer = de heer die het stuk land uitleende
Een onderdaan kreeg niet zomaar een stuk land. Hij moest:
- trouw en gehoorzaamheid beloven
- ‘consilium et auxilium’ --> De leenheer met raad en daad bijstaan.
Trouw en onderdanigheid was erg belangrijk in het feodale stelsel.
In de Karelepiek (= Ridderromans waarin Karel de Grote de centrale figuur is) speelt het feodale stelsel een belangrijke rol.
Felonie = openlijke ontrouw en verzet tegen de leenheer.
Homage doen: geknield met gevouwen handen de leenheer trouw beloven.
Heinric van Veldeken: 1e bekende ‘Nederlandse’ dichter (ca. 1145). Schreef in opdracht.
Begint traditioneel, liefdesreliek begint meestal met een Natureingang (de aankondiging van het goede jaargetijde met de boodschap dat de vogels blij zingen en dat de bloemen in volle bloei staan). Daarna beloften van trouw en onderdanigheid.
Van Veldeken probeert iets algemeens zo te verwoorden in een bekend jargon dat zijn publiek zich met zijn teksten kon identificeren.
Niet het individuele/het eigene had de hoogste prioriteit, maar het collectief, de groep of gemeenschap waartoe men behoorde.
Middeleeuwen = eercultuur --> De norm voor het gedrag lag in het aanzien dat men van anderen ontving, de graadmeter voor het gedrag was niet (zoals in een gewetenscultuur) het individuele geweten of een eigen norm. Men moest eer en aanzien niet verliezen, dan werd men uit de gemeenschap verstoten.
De middeleeuwer ging ervan uit dat achter de reële, zichtbare en tastbare werkelijkheid een diepere, niet direct waar te nemen werkelijkheid schuil ging. Ze geloofden in symbolen.
De meeste symbolen verwezen naar iets religieus.
Enkele symbolen:
- hondje: trouw
- één brandende kaars: Jezus, het Licht der wereld.
- donkere kleding: wilskracht en autoriteit
- groen, blauw en wit: hoop, trouw en zuiverheid.
Veel getallensymboliek: 3 staat voor God en 2 staat voor de duivel.
Middeleeuwse auteurs waren didactisch (belerend) en moraliserend. Ze streefden niet naar originaliteit maar wilden de mensen iets leren. Traditie was belangrijk.
Uitvinding v.d. boekdrukkunst luid het einde van de middeleeuwen in.
Boeken werden met de hand geschreven en herschreven. Door kopiisten werden fouten overgenomen dat tot tekstverandering leidde.
Boeken werden voorgelezen i.p.v. gelezen. Jongleur: voordrachtskunstenaar/voorlezer
Auteurs werkten in opdracht van edelen of vorsten.
Mecenaat = het stelsel dat kunst (literatuur) in opdracht gemaakt wordt.
Mecenas = de opdrachtgever.
Middelnederlands = de verzamelnaam voor de volkstaal waarin men in de middeleeuwen schreef.
Literatuur aan het hof
Na het jaar 1000 begonnen de vorsten meer geld te verdienen en begonnen zij als mecenas op te treden.
Hoofsheid = de normen en waarden die voor het hofleven vereist waren.
Regels, o.a.:
- correcte kleding
- tafelmanieren
- conversatie
- wijze van vechten
- omgang met anderen
Doel: gevoeligheid van anderen ontzien (men praatte niet over zijn/haar geliefde om anderen niet te kwetsen. Zelfbeheersing was hier vereist.
Hoofsheid was een ideaal: zo zou het moeten zijn.
Literaire teksten dienden hoofsheid te verbreiden/’reclame te maken’.
Hoofse minnelyriek --> liederen waarin de hoofsheid en de liefde centraal staan (van Veldeken).
Ridderroman --> het verhaal draaide om ridderavonturen, erg geliefd.
2 genres van de ridderroman: Karelepiek & Arthurepiek
Karelepiek = avonturen van Karel de Grote of zijn vazallen staan centraal.
Karelepiek gaat terug op chanson de geste (liederen over heldendaden) uit de oudfranse literatuur. (verzonnen) verhalen uit de tijd van K. de Gr.
Epische concentratie --> Historische feiten over verschillende personen worden toegedicht aan één beroemd historisch persoon. Hierdoor ontstonden vervorming van een verhaal.
2 thema’s waren dominant: strijd tegen heidenen en spanningen binnen het feodale systeem door opstandige vazallen.
Karel ende Elegast: Karelepiek, enige tekst die volledig is overgeleverd uit de Karelepiek.
Chanson de Roland: propaganda voor kruistochten en voor de strijd tegen de heidenen.
Arthurepiek = Koning Arthur staat centraal.
De ideaalvorst Arthur werd de literaire concurrent van Karel de Grote. In de verhalen zijn geen feodale conflicten, het was een ideale wereld.
Waar Karelromans pretenderen historische waarheid te presenteren, daar is de Arthurroman sprookjesachtig, fantastisch, fictief. Karel = actief, Arthur = passief. Arthur stuurt zijn ridders eropaf ipv zelf te gaan.
Queeste = ridderlijke zoektocht
Arthurridder gaat op queeste en daar begint het avontuur, keert terug naar Arthur’s hof.
Niet alleen Karel- en Arthurepiek maar ook nog wat oosterse romans en romans die in de klassieke oudheid afspelen. Wat verhalen uit de Arthurepiek:
- de Lancelotcompilatie
- de Moriaen
- de roman van Walewein en Keie
- Roman van Walewein
Geestelijke letterkunde
Rooms-katholieke kerk had veel invloed. Geestelijke letterkunde: over het christendom.
Doel : christelijk(er) leven en dienden om het ware geloof uit de dragen.
Opdrachtgevers waren geestelijken. Publiek behoorde niet voornamelijk tot geestelijken.
Exempelen --> korte vertellingen waarin een bepaald religieus idee aan de hand van een concreet gegeven wordt verduidelijkt. Ze wekken op tot het christelijk geloof of ideaal. Deze tekstjes werden gebruikt bij preken voor het volk. Ze vereenvoudigden moeilijke ideeën. Moest daarom interessant zijn. Bijv. ‘Is Jezus dood?’. Het is een korte tekst met aandacht voor de zwakkeren, er vinden ook nogal eens wonderen in plaats.
Legende --> draait om een episode uit het leven van een heilige waarin wonderlijke gebeurtenissen een belangrijke plaats innemen. Bijv. de Marialegenden & Beatrijs.
Heiligenleven (of hagiografie/vita) geeft een complexe beschrijving v.h. van een heilige. Propagandistische bedoelingen. De les staat centraal, de tekst roept op tot navolging.
REACTIES
1 seconde geleden
T.
T.
Thx, heb er veel aan gehad
11 jaar geleden
Antwoorden