Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Literatuur

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 848 woorden
  • 30 juni 2003
  • 78 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
78 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Toetsweek 4/6
SCHOOLEXAMEN Nederlandse Letterkunde
H3 t/m H11 Theorie!!
H3 Je leeservaring verdiepen à Vijf verhaalaspecten à Onderwerp – Gebeurtenissen – Personages – Bouw – Taalgebruik. H4 De actieve lezer en open plekken à Verwerking van open plekken à 1) worden vrij snel ingevuld
2) worden na lange tijd ingevuld
3) worden helemaal niet ingevuld (moet de lezer dus doen) Manieren om teksten spannend te houden (dmv open plekken) à 1) achterhouden van informatie

2) herinnering
3) wekken van vermoedens
4) dwaalsporen Om spanning in een verhaal te verhogen à manipulatietechnieken à 1) vooruitwijzing inlassen
2) vertraging
3) uitstel
4) op andere verhaallijn overschakelen
5) tijdsprong
Spanningsboog à tijd die verloopt tussen de vraag en het antwoord (korte en lange spanningsbogen, of meerdere spanningsbogen bestaan) Spanning kan snel en traag worden opgebouwd (snelle en trage spanningsopbouw) Climaxmoment à moment vlak voor de ontknoping, spanning op het hoogste punt. Open einde à het verhaal roept vragen op waar je geen antwoord op krijgt. Gesloten einde à wel antwoord op je vragen. Vaak prettig, soms niet realistisch. H5 Fictie, non-fictie, literatuur en lectuur à Non-fictie à teksten die over de werkelijkheid gaan. Fictie à teksten die verzonnen zijn. VB non-realistische verhalen à sprookjesverhalen, fantasieverhalen, sciencefictionverhalen. Proza à romans en verhalen. Verhaallijn à reeks gebeurtenissen

Roman à meestal 100+ bladzijden, vrij uitgebreid lotgevallen v/d hoofdpersoon, flink wat bijfiguren. Novelle à meestal 80- bladzijden, hoofdpersoon beperkt uitgewerkt, minder gebeurtenissen en bijfiguren dan bij een roman. (kort) Verhaal à 30- bladzijden, 1 of enkele gebeurtenissen, alles is maar heel beknopt. Verhalenbundel à Meerdere verhalen in een bundel, vaak over hetzelfde onderwerp of thema. Poëzie à Gedichten en liedjes. Regels niet helemaal ingevuld, verschillen van lengte, geen gebeurtenissen, maar situatie, idee of gevoel. Toneel à Opvoeren van een spel. Lectuur à Massaliteratuur, triviale literatuur, kioskromans, damesromans en supermarktromans. Lectuur verschijnt doorgaans in serie´s. Literatuur à gericht op het maken van kunst. Erkenning en literaire recensenten en critici. Betere uitgeverij (bv Bezige Bij). Meer diepgang, betere stijl, goede bouw, geen voorspelbare personages en geen vast rolpatroon (dus tekstkwaliteit). H6 Secundaire literatuur en literaire kritiek. Achtergrondliteratuur beschrijven bij een boek à schrijver, boektitel, uitgeverij, plaats, jaar van uitgaven, evt. de druk, evt. de reeks. H7 Personages Vier rollen à 1) Hoofdpersonage à belangrijkste figuur, streeft doel na, heeft probleem, slachtoffer ergens van. 2) Helper à Bijfiguur die hoofdpersoon helpt bij het oplossen van probleem, er kunnen meer helpers zijn. 3) Tegenstander à Bijfiguur die hoofdpersoon dwarszit met het bereiken van zijn of haar doel, er kunnen meer tegenstanders zijn. 4) Afzijdige à Bijfiguur die zich niet direct bemoeit met het probleem, het kan zijn dat de afzijdige later transformeert in een helper. Karakter à Veel verschillende eigenschappen, veel aandacht aan gevoelens, gedachten, ideeën en kijk op de werkelijkheid, Type à Één of hooguit een paar opvallende eigenschappen, weinig uitgediept. Voorspelbaar, sterk overdreven kenmerken. Identificatie à Verplaatsen in een bepaald iemand (bijv. de hoofdpersoon) Personages leren kennen à 1) Door wat ze zelf zeggen, denken en doen
2) Door wat anderen personages over hen zeggen, denken en to. hen gedragen. 3) Door wat de vertellen over hen zegt. H8 Structuur en samenhang Geschiedenis in een verhaal à serie logisch en chronologisch met elkaar samenhangende gebeurtenissen. (ook wel fabel) Gebeurtenis à Overgang van de ene toestand naar de andere. Verhaallijn à Gebeurtenissenreeks, verbonden met een of meer personages. Sujet à Volgorde van de gebeurtenissen. Structuur / bouw à Manier waarop het verhaal is opgebouwd (logisch-chronologisch of niet-logisch-chronologisch) Motorisch moment à Gebeurtenis die andere gebeurtenissen op gang brengt. Losse structuur à Teksten met weinig verband tussen de dingen die gebeuren. Hecht structuur à Teksten met veel verband tussen de dingen die gebeuren. Geleiding à Manier waarop het verhaal is onderverdeeld (in alinea´s, delen, enz) Proloog à Voorwoord H9 Tijd Vertelde tijd à Tijd tussen het begin en het eind van het verhaal. Verteltijd à Tijd die nodig is om het verhaal te vertellen of te lezen (omdat niet iedereen dat even snel doet, wordt dat vaak uitgedrukt in bladzijdes) Verhouding tussen vertelde tijd en verteltijdà 1) Gelijk (2) Langer (3) Korter (dat ontstaat door (a) stukken worden samengevat of (b) dingen worden overgeslagen) Panoramisch vertellen à grotere stukken die samenvattend verteld worden

Scenisch vertellen à Alle gebeurtenissen worden nauwkeurig verteld. Vision avec à Gebeurtenissen beleven op het moment dat de hoofdpersoon-verteller ze ook beleeft. (hij weet niet wat er gaat gebeuren en jij ook niet) Vision pas derriere à Jij weet nog niet wat er gaat gebeuren maar de hoofdpersoon-verteller al wel. H10 Thematiek Interpretaties verschillen à maakt niets uit, maar moet ondersteund worden door argumenten uit de tekst, kan ook met culturele achtergrond te maken hebben. Interpretaties veranderen à ligt eraan in welke tijd je leeft. Thema à algemeen woord waar de tekst over gaat. Thematische laag à betekenislaag
Motief à Als een serie herhalingen wijst naar een onderwerp is dat het motief. Leidmotief à Een concreet voorwerp dat steeds opduikt en samenhangt met het thema. Literair-historisch motief à Motieven die in de geschiedenis van de literatuur heel vaak voorkomen. Thematiek à Thema en motieven. Motto à Korte tekst voorin het boek, citaat van iemand anders omdat het van toepassing is op het boek. H11 Ruimte Ruimte à overal waar het zich afspeelt. Fucnties van ruimte à 1) Concretisering à plaats van handeling wordt min of meer gedetailleerd
2) Sfeer
3) Gethematiseerde ruimte à verband tussen ruimte en thema aangeven
4) Ruimte en bouw à bouw van het verhaal
5) Ruimte en personages à Bijv dat een persoon thuis hoor in een bepaalde omgeving. 6) Symbolische ruimte à Bijv. een vlinder staat voor vrijheid, een uil staat voor wijsheid, een witte duif voor vrede enzovoorts.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.