* In een journalistiek wordt een verhaal verteld omdat het gebeurt is, in een verhaal is het juist andersom: daarin gebeurt iets omdat het verteld wordt
* 3 vertelssituaties:
1. ik-vorm
2. hij - vorm
3. jij - vorm
* Verhalen in de hij vorm:
1. auctoriale vertelsituatie
2. de personale vertelsituatie
* Verhalen in de ik-vorm:
1. achteraf-vertelende ik-figuur
2. optredende ik-figuur
* Vertelwijze
1. vertelwijze: vertelperspectief
2. point of view: de vertelwijze is als het ware de plaats waar de ‘camera’ staat opgesteld die de beelden aan je doorgeeft
* Perspectief:
1. autoriaal verhaal
2. personaal ( hij/zij-verhaal)
3. ik-perspectief/verhaal
4. meervoudig perspectief
* de 7 regels:
1. de auctoriale verteller weet uitteraard meer dan de personages
2. de lezer-actualisator weet minder dan de auctoriale verteller, soms meer dan, soms evenveel als de personages
3. In personale en belevende ik-verhalen weet de lezersactualisator evenveel als het personage, minder echter dan de vertellende-ik: de lezer-interpretator weet natuurlijk altijd meer.
4. soms echter weet het personage meer dan de lezer-actualisator(denk aan detective-verhalen), uiteraard weet niet dan de interpretator
5. het personage weet nooit meer dan de verteller
6. evenmin weet de lezer ooit meer dan de abstracte auteur
7. de interpretator weet altijd meer dan de actualisator
* retoriek:
1. mystiflantie: door de verteller opzettelijk achterhouden van informatie tot een later tijdstip
2.ironie: het met spottende bedoeling omgekeerd zeggen van wat men bedoelt
* Ironie:
1. situatie of dramatische ironie: een persoon word in een bepaalde situatie geplaatst waarop acteur en lezer eigenlijk moeten lachen of huilen
2. verbale ironie: niet uitsluitend spottend hoeft te zijn, het kan ook een tragische indruk maken, wanneer echter een romanfiguur: het omgekeerde zegt wat hij bedoelt
* De tijd:
1.verteltijd: de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen
2. de vertelde tijd: de tijd die in het verhaal verloopt
3. vertraagd: als in vertel-tijd weinig vertelde tijd verloopt
4. versneld: als in vertel-tijd veel vertelde tijd verloopt
5. chronologisch: ook behoeft de tijd niet, zoals in de werkelijheid
6. flash back: dat er een sprong in de tijd teruggemaakt wordt
7. discontinu: wanneer in een verhaal tijdssprongen voorkomen
(alleen voor chronologisch vertelde verhalen)
8. continu: wanneer in een verhaal geen tijdssprongen voorkomen
9. niet-chronologisch: als de schrijver zich niet aan de normale volgorde houd
10. flash-forwards: de schrijver kan iets vertellen over de toekomst
* de ruimte:
o.a. het weer
* Personages:
1. round characters: kenmerken van een persoon worden over hem in het hele verhaal verteld, uitgebreid karakter beschreven wordt
2. flat characters: vooral type’s, en als slechts bepaalde kenmerken van een figuur beschreven worden
3. speaking name: zo ben je
4. karikatuur: als de schrijver een bepaalde iegnschap van een type overdrijft
* Motieven:
1. motief: een gemeenschappelijk element dat in verschillende episoden van een verhaal wordt aangetroffen
2. literaire motief: dat is element in een verhaal dat ook in de wereldliteratuur terug te vinden is
* analyse en interpretatie
1. analyse: het onderkennen van de verschillende retorische mogelijkheden waarvan een auteur gebruik heeft gemaakt, behoort tot de analyse van een verhaal
2. interpetatie: op de grond van een analyse kan men komen tot de interpetatie ervan
* motieven:
1. thema: kortst mogelijke samenvatting waarbij je afziet van personen en situaties
2. leid motief: motief dat op verschillende plaatsen dat in het werk terugkeert, leid naar de kern
3. Orpheus-en-Eurydice-motief: iemand van wie je houd raak je voor eeuwig kwijt
* spot: ironie => sarcasme => cynisme
1. ironie: wanneer een tekst het karakter heeft van milde spot
2. sarcasme: wanneer een schrijver op bijtende, felle wijze de spot drijft met iets
3. cynisme: is de meest harde, bijtende vorm van spot. Cynisme drijft ergens schijnbaar schaamteloos en ongevoelig de spot mee, maar hij beseft tegelijkertijd dat hij de machte is de toestand of de situatie te veranderen
* Basiselementen:
1. ruimte: de ruimtes(plaats en tijd) waarin de verhaalfiguren zich bewegen
2. Verhaalfiguren: mensen of dieren die een rol spelen in het verhaal
3. situaties: de verwikkelingen waarin de hoofdfiguren verzeild raken
ruimte
verhaalfiguren
situaties +
handeling + thema
4. plaats: beplaade ruimte, waarin hij zijn verhaalfiguren laat bewegen
5. tijd: gebeurtenissen spelen zich af in een bepaalde tijd
* de opening en slot:
1. informatieve opening: de schrijver kan eerst zijn personages introduceren en de plaatsen waar zijn verhaal zich gaat afspelen
2. opening-in-handeling: er kan ook al heel wat gebeurt zijn, als je begint aan een verhaal. De schrijver probeert je meteen te pakken.
* Einde:
1. open einde: het verhaal kan verdergaan terwijl de tekst afloopt
2. gesloten einde: als het verhaal en de tekst op hetzelde moment eindigen
* verhaalfiguur beschijvingen:
1. uiterlijke kenmerken(uiterlijk, kleding, gedrag, taalgebruik, milieu)
2. innerlijke kenmerken( gedachten, gevoelens, krakter, menig over zichzelf en andere figuren in het verhaal)
3. zijn handelingen
*In een verhaalsituaties:
1. wordt een bepaalde handeling volbracht
2. is er sprake van een bepaald tijdsverloop
3. verschijnt of verdwijnt een (bij) figuur
* Belangrijke functies in een verhaal:
1. de beginsittuatie/opening
2. situaties waarin een nieuw element wordt toegevoegd aan het verhaal
3. de slotsituatie
* Motieven en thema
1. thema: wat je als lezer ervaart de centralegedachte van dat verhaal, thema word zichtbaar gemaakt door het geheel van verhaalfiguren(gedrag,gedachten en gevoelens), ruimtes en situaties
2. verhaalhema’s is meestal een conflict:
a. conflict tussen de mens en natuur
b. conflict tussen mensen onderling(oorlog, maatschappelijke problemen zoals eenzaamheid en onderdrukking, generatieconflict)
c. conflict in het innerlijk van een mens( innerlijke worsteling)
3. motieven: verschillende singnalen die op het thema wijzen( verschijnselen, gebeurtenissen of uitspraken)
4. grondgedachte: motieven zijn verborgen tussen de tekst, de motieven in een verhaal leiden samen tot het verhaalthema
REACTIES
1 seconde geleden