Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Lezen / Taal & Woordenschat H3 en H4

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 740 woorden
  • 16 september 2015
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
6 keer beoordeeld

Nederlands Samenvatting

Taal en Woordenschat 

Hoofdstuk 3

Dubbel op (fouten):

  • Pleonasme: een eigenschap van een zn, wordt in een bn ten overvloede gebruikt

Voorbeeld: groen gras, witte sneeuw, zwarte neger

  • Tautologie: Twee synoniemen, dezelfde woordsoort

Voorbeeld: enkel en alleen, je mond houden en zwijgen

  • Contaminatie: twee woorden of uitdrukkingen verwarren

Voorbeeld: optelefoneren (opbellen en telefoneren), uitprinten (uitdrukken en printen)

 

Lezen

Hoofdstuk 3/4

Tekststructuren:

  • Argumentatiestructuur:                inleiding;                 stelling, standpunt

Middenstuk; argumenten stelling, tegenargumenten en weerlegging

Slot; herhaling stelling

  • Probleem/oplossingstructuur:   Inleiding;                 probleem

Middenstuk; gevolgen, oorzaken, oplossingen

Slot; de beste oplossing

  • Verklaringsstructuur:                     Inleiding;                 noemen van een bepaald verschijnsel
  • Vraag/antwoordstructuur:          Inleiding;                 vraag

Slot; samenvatting of conclusie

  • Aspectenstructuur:                         Inleiding;                 aankondiging onderwerp

Middenstuk; diverse aspecten van een onderwerp

Slot; samenvatting

  • Verleden/heden/
  • Inleiding;                 introductie onderwerp

Middenstuk; situatie vroeger/in de toekomst/nu

  • Voor- en nadelenstructuur:        Inleiding;                 vraag of stelling

Middenstuk; voor- en nadelen

Slot; afweging, conclusie

 

Woordjes Woordenschat

Hoofdstuk 3/4

  1. Kosmos = f, het heelal
  2. Controverse = j, strijdvraag, twistpunt, onderwerp waar je niet uitkomt, onenigheid
  3. Neurologen = k, specialisten op het gebied van zenuwen, zenuwartsen
  4. Visuele = indrukken die je ziet, indrukken die je waarneemt met het oog
  5. Dwangmatigheid = c, neiging die je beslist níet kunt laten
  6. Rap = snel, heel vlug
  7. Grillige = n, onregelmatige (vorm)
  8. Is toegerust = d, heeft het vermogen of de eigenschappen (om)
  9. Neuronen = zenuwcellen
  10. Markante = i, opvallende
  11. Diametraal = precies tegenovergesteld, lijnrecht tegenover elkaar
  12. Opsteker = g, meevaller
  13. Prestigieuze = e, heel belangrijke, met veel aanzien
  14. Alerter = h, oplettender
  15. Neigde naar = lijkt op
  16. Uitsluitsel = b, beslissend antwoord
  17. Sublieme = uitmuntende, voortreffelijke
  18. Cognitieve = a, alles wat met het verstand en het kennen te maken heeft
  19. Perceptie = m, waarneming
  20. Firmament = l, sterrenhemel

 

  1. Bewindslieden = ministers
  2. Gaat mank = klopt niet
  3. Beginselen = de uitgangspunten
  4. Genetica = b; erfelijkheidsleer
  5. Omtrent = betreffende, over
  6. Waakzaamheid = oplettend
  7. Refereerde = k; verwees naar, doelde op
  8. Furore maakten = l; steeds bekender werden
  9. Zich meester maakte = overvallen
  10. Situeren = lokaliseren, aanwijzen, vertellen waar iets zich bevindt
  11. Apartheid = h; politiek-sociaal systeem in Zuid-Afrika waarbij zwarten, kleurlingen en blanken strikt gescheiden leefden (afgeschaft in 1994)
  12. Struisvogelpolitiek = c; gedrag van iemand die zijn ogen sluit voor problemen of gevaren, net doen of er niets aan de hand is
  13. Overspel = i; seksuele relatie met een ander dan degene met wie je getrouwd bent
  14. Zich inbeelden = zich voorstellen
  15. Euvel duiden = g; kwalijk nemen
  16. Het hart op de tong = niet nadenken voordat je iets zegt
  17. Iets op de lever hebben = e; iets graag willen vertellen omdat je er mee zit
  18. Fris van de lever = j; spontaan, vrijuit
  19. Temperament = f; kant van je karakter die bepaalt of je heftig en emotioneel reageert of juist niet
  20. Ter verontschuldiging = a; als excuus (voor)

 

  1. Bakkie troost = een kopje koffie
  2. Drie keer niks = helemaal niks
  3. De inwendige mens versterken = eten
  4. Verweggistan / Timboektoe = (denkbeeldig) ver land
  5. Gemeentepils = leidingwater
  6. Reukorgaan = de neus
  7. Tussen de klamme lappen = in bed
  8. Dat wil je niet weten = is te erg om te weten / achter te komen
  9. Tig = heel veel
  10. Jongeheer = penis

 

  1. Niet door de beugel kunnen = onacceptabel
  2. Op de automatische piloot = zonder na te denken 
  3. Iets kortsluiten = iets snel oplossing
  4. Een domper (op de feestvreugde) = de feestvreugde verminderen
  5. Stoom afblazen = agressie kwijtraken
  6. Iemand door de mangel halen = iemand onderdrukken
  7. Het paard achter de wagen spannen = zinloze maatregelen treffen
  8. De stoppen zijn doorgeslagen = over de rooie gaan
  9. Tandje hoger = iets harder werken, iets meer inzet tonen
  10. Een heet hangijzer = een onderwerp waar je je niet aan moet branden, een onderwerp waar je liever niet over spreekt

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.