1: Leesstrategieën
Orienterend: snel vaststellen of een tekst bruikbaar of interessant is. Onderwerp en publiek vaststellen. Bekijk: Boek: titel, flaptekst, inhoudsopgave, voorwoord, auteur. Artikel: titel, lead, 1e alinea, tussenkoppen, laatste alinea, auteur, publicatieplaats.
Globaal: hoofdzaken van een tekst vinden. Lees: 1e alinea, laatste alinea, eerste en laatste zin van tussenliggende alinea’s.
Intensief: de tekst helemaal goed begrijpen. Aanpak: lees de tekst * moeilijke woorden vaststellen met betekenis * middenstuk: zoek kernzinnen en signaalwoorden * deelonderwerpen vaststellen *slot: hoofdgedachte bepalen
Kritisch: betrouwbaarheid van de info in de tekst beoordelen. Vaststellen: Is de info juist, volledig en niet eenzijdig? * Is de auteur deskundig en onpartijdig? * Zijn de bronnen recent/verouderd; zijn ze betrouwbaar? * Zijn de argumenten van de auteur sterk of zwak?
Studerend: de inhoud van een tekst onthouden. Aanpak: lees de tekst oriënterend (onderwerp) en intensief (deelonderwerpen) (en hoofdgedachte) * Maak overhoorvragen * maak een uittreksel * overhoorvragen beantwoorden * uittreksel nog een paar keer doorlezen.
Zoekend: bruikbare info vinden. Aanpak: Zoek in catalogi en computerbestanden geschikte titels * Zoek via inhoudsopgave, register, gidswoorden * Lees globaal totdat je de juiste info hebt.
Kernzin is meestal de eerste, tweede (als de eerste verband aangeeft) of soms de laatste zin.
2: Schrijfdoelen en tekstsoorten
1) amuseren: lezers vermaken door iets leuks of interessants te vertellen.
2) informeren: lezers uitleggen hoe iets in elkaar zit.
3) overtuigen: van een mening.
4) activeren: lezers aanzetten om iets te gaan doen.
5) opiniëren: lezers een mening laten vormen.
Amuseren: (fictioneel en niet-zakelijk)
De schrijver vertelt een spannend, aangrijpend of grappig verhaal. Meestal zijn het fictionele teksten. Herkenning: grappig taalgebruik. Een tekst heeft één hoofddoel maar in een informatieve tekst kunnen ook amuseren stukken zitten.
Tekstsoorten:
- Roman
- Strip
- Cartoon
- Kort verhaal
- Mop
- Cursiefje (klein grappig verhaaltje in de krant)
Informeren: (niet fictioneel en objectief)
De schrijver wil uitleg geven (bijv. hoe iets in elkaar zit) of nieuws overbrengen (bijv. een recente gebeurtenis)
Tekstsoorten;
- Uiteenzetting
- Handleiding
- Gebruiksaanwijzing
- Instructie
- Recept
- Studieboek
- Informatieve folder
- Rapport
- Nieuwsbericht
- Sommige uitnodigingen
- Geboorte, trouw en overlijdensberichten
- Notulen
Opiniërende tekst: (niet fictioneel en subjectief)
Opiniërende teksten geven antwoorden op vragen als: ‘Wat?’& ‘Hoe?’ & ‘Waar?’.
Tekstsoorten;
- Beschouwing
- Recensie
- Verslag
- Discussiestuk
Overtuigen: (niet fictioneel en subjectief)
De lezers overtuigen van een mening. De lezer moet de mening van de schrijver overnemen. De hoofdgedachte is altijd een mening. De mening wordt verdedigd met argumenten. Tegenargumenten worden ontkracht. Betogen altijd kritisch lezen!
Tekstsoorten;
- Betoog
- Ingezonden brief
- Redactioneel commentaar
- Column
Activeren: (niet fictioneel en subjectief)
Bijzondere variant van overtuigende tekst. Schrijver wil lezers iets laten doen. Hoofdgedachte is een mening. Herkenning: gebiedende wijs en uitroeptekens!
Tekstsoorten;
- Reclamefolder
- Brochure
- Direct mail
- Advertentie
- Affiche / Poster
- Flyer
- Sommige uitnodigingen
3: Tekstopbouw
Inleiding: te herkennen aan witregels en/of cursief of vet gedrukt.
Introduceren onderwerp (aandacht trekken dmv..):
- De geschiedenis
- De actualiteit
- Het belang voor de lezer
- Een voorbeeld
- Een anekdote
Onderwerp aangeven:
- Beschouwing: vraagstelling of probleemstelling
- Betoog: standpunt/mening die in het middenstuk beargumenteert wordt.
Opbouw tekst aangeven:
- Welke deelonderwerpen komen aan de orde
Middenstuk: te herkennen aan witregels tussen deelonderwerpen en/of tussenkoppen.
Structurerende zinnen:
- Eerste zinnen kondigen vaak deelonderwerp aan en slotzinnen ronden het af
Verbanden tussen alinea’s / signaalwoorden
Slot: te herkennen aan (extra) witregel na het middenstuk
Inhoudelijke kenmerken:
- Hoofdgedachte (of conclusie) van de tekst
- Samenvatting van de tekst (signaalwoorden: kortom, ten slotte, al met al, dus)
- Een aansporing, afweging (voor- en nadelen) en toekomstverwachting
Tekststructuren:
Vraag/antwoordstructuur
- Inleiding: vraag
- Middenstuk: antwoord(en)
- Slot: samenvatting/conclusie
Aspectenstructuur
- Inleiding: aankondiging onderwerp
- Middenstuk: diverse aspecten van een onderwerp
- Slot: samenvatting
Verleden/heden/toekomststructuur
- Inleiding: introductie onderwerp
- Middenstuk: situaties vroeger nu en in de toekomst
- Slot: conclusie
Verklaringstructuur
- Inleiding: noemen van een bepaald verschijnsel
- Middenstuk: kenmerken, voorbeelden en oorzaken en gevolgen
- Slot: samenvatting
Probleem/oplossingstructuur
- Inleiding: probleem
- Middenstuk: gevolgen, oorzaken, oplossingen
- Slot: de beste oplossing
Voor- en nadelenstructuur
- Inleiding: vraag of stelling
- Middenstuk: voor- en nadelen
- Slot: afweging, conclusie
Argumentatiestructuur
- Inleiding: stelling, standpunt
- Middenstuk: argumenten voor de stelling, weerlegging tegenargumenten
- Slot: herhaling stelling
Structuur van een betoog
- Inleiding: Standpunt
- Middenstuk: Argumenten voor standpunt, tegenargumenten, ontkrachting tegenargumenten
- Slot: Conclusie
Functies van een alinea:
- Aanleiding: Meestal een gebeurtenis
- Conclusie: Gevolgtrekking (signaalwoord: zo)
- Constatering: Vaststelling (uit waarnemingen)
- Definitie: Begripsomschrijving
- Gevolg: Wat voortvloeit uit een verschijnsel of maatregel
- Oorzaak: Waardoor iets geworden is zoals het is
- Oplossing: Antwoorden geven op een probleem
- Samenvatting: Korte weergave van het belangrijkste
- Toepassing: In de praktijk brengen van een theorie
- Voorbeelden: Concrete gevallen ter verduidelijking
- Verklaring: Uitleg geven waarom iets is zoals het is
Verband |
Signaalwoorden |
Opsommend |
Ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, om te beginnen, ten eerste … ten tweede, ten slotte |
Tegenstellend |
Maar, echter, niettemin, toch, daar staat tegenover, desondanks, evenwel, nochtans, daarentegen, ondanks dat …, aan de ene kant … aan de andere kant, enerzijds … anderzijds |
Chonologisch |
Eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu, later, voordat, nadat |
Oorzakelijk |
Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat |
Toelichtend |
Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou |
Voorwaardelijk |
Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij, mits |
Vergelijkend |
Zoals, net als, evenals, (meer/beter) … dan |
Redengevend |
Daarom, omdat, derhalve, dus, want, immers, dat blijkt uit, namelijk, aangezien, de reden hiervoor is … |
Doel-middel |
Om te …, met de bedoeling …, opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door … te |
Toegevend |
Ook al, zij het (dat), weliswaar, hoewel, ofschoon |
Samenvattend |
Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al |
Concluderend |
Dus, daarom, dat houdt in, concluderend, ik kom tot de slotsom dat …, kortom, al met al |
REACTIES
1 seconde geleden