Hoofdstuk 1
Inleiding, middenstuk en slot van een tekst
Het 1e van een tekst is de inleiding. Hierin staat het onderwerp (1 of 2 woorden) van de tekst. De inleiding begint vaak met een aandachtstrekker, die de lezer moet overhalen om de hele tekst te lezen.
Het 2e deel van een tekst is het middenstuk. Hierin worden deelonderwerpen van het onderwerp besproken. Bij het onderwerp ‘verschillen tussen jongens en meisjes’ passen bijvoorbeeld de deelonderwerpen ‘hersenen’, ‘reukvermogen’ en ‘praten over gevoelens’. Soms gaat 1 alinea over 1 deelonderwerp, maar soms gaan ook meer alinea’s over 1 deelonderwerp.
Het laatste deel van een tekst is het slot. In het slot vind je vaak de hoofdgedachte (een zin) van de tekst. De bedoeling van het slot is dat de boodschap van de tekst goed blijft hangen bij de lezer. Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak het slot.
Zo vind je de inleiding, het middenstuk (en deelonderwerpen) en het slot van een tekst.
- Bepaal tot en met welke alinea het onderwerp geïntroduceerd wordt. Word in de 1e alinea het onderwerp genoemd, dan is alleen de 1e alinea inleiding. Vaak wordt een inleiding geïntroduceerd met een anekdote (grappig verhaaltje) of het noemen van de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
- Let aan het begin van een tekst ook op alinea’s die afgesloten worden met een vraag, een mening of een aankondiging. Daar eindigt meestal de inleiding.
- Kijk in het middenstuk welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Als in een alinea een nieuw aspect van het onderwerp aan de orde komt, dan begint daar een nieuw deelonderwerp. Let vooral goed op de 1e zin van een alinea en op signaalwoorden als ‘een ander (verschil)’, ‘nog een (probleem)’ en ‘ten slotte’.
- Let op alinea’s waarin geen nieuwe aspecten van het onderwerp worden besproken, maar een samenvatting of de hoofdgedachte van een tekst gegeven wordt. Dat is het slot. In het slot van een tekst vind je vaak signaalwoorden als kortom, al met al, daarom en dus.
Alles op een rij
- Een tekst bestaat meestal uit 3 delen: een inleiding, een middenstuk en een slot.
- In de inleiding vind je het onderwerp van de tekst.
- In het middenstuk worden deelonderwerpen van het onderwerp besproken.
- In het slot vind je vaak de hoofdgedachte van een tekst.
Hoofdstuk 2
De opbouw van alinea’s
In een tekst komen meestal verschillende aspecten van een onderwerp aan de orde, zoals oorzaken, gevolgen en voor- en nadelen. Om die overzichtelijk te presenteren verdeelt de schrijver de tekst in alinea’s. Ook de alinea’s zelf zijn (meestal) overzichtelijk opgebouwd. De belangrijkste informatie staat vaak in de 1e, 2e, of de laatste zin. Dat is de kernzin. In de zinnen voor of na de kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de kernzin. De kernzin kan ook de 2e zin zijn. Dat is vaak alleen zo als de 1e zin het verband met ander alinea’s aangeeft.
Zo vind je de kernzin van een alinea
- Lees de 1e, 2e of laatste zin van een alinea.
- Stel vast in welke zin de belangrijkste informatie staat. Dat is de kernzin.
Alles op een rij
- In een kernzin staat de belangrijkste informatie van een alinea.
- De kernzin van een alinea is meestal de 1e, 2e of laatste zin.
Hoofdstuk 3
Verbanden in tekst (1)
Woorden, zinnen en alinea’s hangen met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden. Er bestaan verschillende verbanden. Als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde worden beschreven, heet dat een chronologisch verband. Van een opsommend verband is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd, zoals hieronder gebeurt met 4 tekstverbanden. Als in een tekst tegenovergestelde dingen worden genoemd, noem je dat een tegenstellend verband. Bij een vergelijkend verband worden overeenkomsten en verschillen tussen zaken of personen beschreven.
Zo vind je de verbanden in een tekst.
Tekstverbanden kun je vaak herkennen aan signaalwoorden:
- Chronologisch verband: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen.
- Opsommend verband: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), bovendien, verder, tenslotte, en, niet alleen … maar (ook). Een opsomming word ook vaak aangegeven met - , getallen of ·.
- Tegenstellend verband: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant.
- Vergelijkend verband: net zoals, evenals, meer … dan … , groter … dan … , beter … dan … .
Alles op een rij
- Samenhang in een tekst noem je ook wel het verband in de tekst, bijvoorbeeld chronologisch, opsommend, tegenstellend en vergelijkend verband.
- Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.
REACTIES
1 seconde geleden
C.
C.
Bedankt!
8 jaar geleden
Antwoorden