Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Leesvaardig

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 669 woorden
  • 3 oktober 2010
  • 79 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
79 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Blok 1

Schrijf- of tekstdoel: Wat schrijvers willen bereiken met hun tekst. Belangrijkste schrijfdoelen:

- informeren = gegevens verstrekken

- uiteenzetten = uitleggen hoe iets in elkaar zit

- overtuigen = betogen met argumenten

- beschouwen = een onderwerp van verschillende kanten belichten

- activeren = aansporen tot handelen

- amuseren = vermaken

Meestal heeft een tekst één tekstdoel (het voornaamste), soms zitten er meer in (ondergeschikte).

Hoofdgedachte: Een uitspraak of mening van de schrijver over het onderwerp van de tekst.

Schrijf- of tekstdoel Tekstsoort Tekstvorm (voorbeelden)

Informeren Informerende tekst Nieuwsbericht, verslag

Uiteenzetten Uiteenzettende tekst Tekst in schoolboek, naslagwerk, brochure

Overtuigen Betogende/opiniërende tekst Artikel in krant/tijdschrift, recensie

Beschouwen Beschouwende tekst Achtergrondartikel in krant/tijdschrift

Activeren Activerende tekst Advertentie, pamflet, folder

Amuseren Amuserende tekst Roman, verhaal

Informerende en uiteenzettende teksten zijn objectief (controleerbare feiten). Betogende, beschouwende, activerende teksten zijn subjectief. Amuserende teksten zijn subjectief, maar zijn bedoelt te ontroeren.

Verbanden worden aangegeven door signaalwoorden of –groepen.

- Tegenstellend verband  maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds…anderzijds, daar staat tegenover.

- Opsommend verband  en, ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen…maar ook, ten eerste…ten tweede

- Oorzakelijk verband (wanneer iets het gevolg is wat buiten de menselijke wil ligt) daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor

- Redengevend verband (wanneer iets het gevolg is van een in alle vrijheid genomen menselijk besluit)  daarom, want, omdat

- Uitleggend of toelichtend verband  namelijk, dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting

- Concluderend verband  dus, alles overziend, concluderend

- Voorwaardelijk verband  op voorwaarde dat, mits, als, indien, tenzij

- Vergelijkend verband  zoals, hetzelfde, vergeleken met

- Middel-doelverband  waarmee, daarmee, met da doel, het doel is, door middel van, om, om te, met behulp van

Blok 2

- Signaalwoord(groep). Staan aan het begin van een alinea. Ze geven een verband aan, en geven ook welk verband aan.

- Herhaling woord(groep). Aan het begin van de alinea worden woord(groepen) uit de vorige alinea herhaald d.m.v een letterlijke herhaling of een synoniem.

- Overgangszin met verwijzend woord.  samenvattende zin aan het begin of eind van alinea met een verwijzend woord  deze, die, dit, dat, zulke.

- Aankondigende zin. De schrijver geeft aan wat de lezer nog kan verwachten.

Blok 3

Om een mening te onderbouwen gebruik je argumenten (redenen). Een samenhangende rij heet een redenering/argumentatie. Ze zijn gebaseerd op:

- een feit (objectief)

- een onderzoeksbevinding (objectief)

- een ervaring/vermoeden (subjectief)

- autoriteit

- geloof, ideaal, moraal (subjectief)

- vergelijking

Je kunt argumenten ontkrachten door ze te bestrijden met tegenargumenten. Opbouw van een argumentatie = stelling/standpunt/meningargumentenconclusie

Blok 4

Bij samenvatten haal je de hoofdzaken uit de tekst en schrijft dit in een nieuwe tekst zonder dat de lezer iets mist.

Weglaten  details, voorbeelden, anekdotes, uitwendingen, herhalingen.

Een opbouwschema maak je als volgt:

- Ga per alinea na wat de kernzin en het onderwerp is.

- Ga na of verschillende alinea’s over hetzelfde gaan.

- Probeer vast te stellen wat de functie van elk deel in de tekst is.

Bij een geleide samenvatting worden er punten opgenoemd die je in ieder geval in de tekst moet verwerken.

Werkwijze bij het schrijven van een samenvatting:

1. Lees de tekst oriënterend

2. Noteer het onderwerp en de hoofdgedachte.

3. Lees tekst goed: onderstreep kernzinnen en omcirkel signaalwoorden.

4. Verdeel de tekst in inleiding, middenstuk en slot.

5. Verdeel het middenstuk in deelonderwerpen.

6. Maak een opbouwschema.

7. Schrijf de kladversie in goede zinnen.

8. Controleer of de hoofdzaken, verbanden en argumenten erin staan.

9. Controleer of de hoofdgedachte voldoende naar voren komt.

10. Ga na of de gegeven aandachtspunten verwerkt zijn.

11. Schrijf de netversie.

Blok 5

Hieronder in dit schema zie je 6 verschillende structuurmodellen van teksten.

Inleiding Midden-stuk Slot

Voor-en-nadelenstructuur Probleem/verschijnsel wordt besproken Voor- en nadelen Conclusie

Vroeger-en-nustructuur Verandering wordt besproken Hoe het vroeger was en hoe het nu is Conclusie over de verandering

Probleem-en-oplossingstructuur Stelt een probleem aan de orde Mogelijke oplossingen Meest logische oplossing

Verschijnsel-en-verklaringstructuur Verschijnsel wordt besproken Verschillende verklaringen Samenvatting

Verschijnsel-en-besprekingstructuur Verschijnsel wordt besproken Verschillende kanten van het verschijnsel Samenvatting of conclusie

Stelling-en-argumentstructuur Stelling of standpunt wordt ingenomen Argumenten die het standpunt ondersteunen of aannemelijk maken Conclusie

Aan de titel of het onderwerp kun je vaak al voorspellen welke structuur de tekst heeft. Er zijn mengvormen tussen deze structuren mogelijk.

REACTIES

F.

F.

Wat voor boek heb jij mijn boe kis anders!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.