informeren mededelen, uitleggen nieuws verslag
betoog overtuigen
beschouwen probleem versch.kanten bekijken
uiteenzetten objectief,informeren iets in elkaar zit bv krant,tijdschrift
objectief = informatie,feiten
subjectief= eigen mening
hoofdgedachte= uitspraak,mening van schrijver over het onderwerp
inleiding onderwerp,plaats,tijd, waarover,wie,waar,wanneer
middenstuk hoe,belangrijkste gebeurtenissen
slot resultaat, eigen mening
verbanden:
tegenstellend = maar
opsommend = ook,verder, ten eerste,tweede
oorzakelijk= daardoor,zodat,waardoor
redengevend= omdat,want
uitleggend = bijv.met andere woorden
voorwaardelijk = mits,wanneer,indien
vergelijkend = zoals,hetzelfde
argumenten:
empirisch = ervaringsfeit; ''dat heb ik ook gedaan''
beroep op autoriteit = gezag, iemand zegt iets die er verstand van heeft;
in de NL literatuur staat...
moreel = 'mensen moeten geen blees eten,dieren zijn ook levende wezens'
emotionele = 'ik vond dat een mooi boek,ik kon me in die persoon inleven'
drogeredenen:
op de man spelen/persoonlijk = 'hoe kan jij dat nou weten,je hebt zoiets nooit meegemaakt
meelopersmotief = geen zakelijk argument: 'iedereen mag zo laat thuiskomen als hij zelf wil'
''iedereen denkt ook dat er weinig boeken worden gelezen''
generalisering = overhaaste conclusie; amerikanen zijn rijk, mijn neef rijd ook al in een grote auto
dreigement = ''als je nu niet gaat vegen, ga je onmiddelijk je bed in''
ontduiking van bewijslast = als je geen echte bewijzen weet probeer je de zaak te overbluffen
cirkelredenering = argument dat gebruikt is nog x gebruiken
vertekenen vh standpunt = vooral in discussies, bewering overdrijven
beroep op verkeerde autoriteit =''parijs is een ontwikkelde stad,mijn broer is er geweest en hij vertelde
dat iedereen engels sprak.
REACTIES
1 seconde geleden