Uittreksel Hoofdstukken 2, 5 en 6
Erwich
Hoofdstuk 2 (stijl en beeldspraak)
Stijl: de karakteristieke manier waarop een schrijver zich uitdrukt in taal.
• De 80’ers schrijven lange zinnen met veel bijvoegelijke naamwoorden
• F. Bordewijk behoort tot de “Nieuwe Zakelijkheid” (Bepaalde woordkeuze)
Stijlfiguur: een stijl die een schrijver gebruikt om een bepaald effect te bereiken.
• Repetitio: herhaling van woorden en/ of zinnen.
• Paralellisme: steeds dezelfde opbouw van de zin.
• Enumeratie: opsomming.
• Climax: je bouwt spanning op tot een hoogtepunt.
• Anti-climax: je bouwt spanning op maar die komt niet.
• Antithese: tegenstelling.
• Paradox: schijnbare tegenstelling.
• Hyperbool: overdrijving.
• Understatement: verzachting met een komisch effect, de lezer gaat er juist over nadenken.
• Eufemisme: verzwakking van iets ergs of onprettigs. (Altijd serieus)
• Litotes: dubbele ontkenning.
• Chiasme: kruisstelling. (Kinderen en wijzen denken en spelen)
• Woordspeling: woordgrap.
• Spot:
-Ironie: milde spot.
-Sarcasme: tussen Ironie en Cynisme in.
-Cynisme: scherpe spot.
• Tautologie: geeft versterking.
• Pleonasme: extra nadruk.
• Zelfcorrectie: de schrijver verbeterd zichzelf.
Tekststijlen
• Proza: verhaalvorm. Deze wordt verder onderverdeeld in:
-Epiek: vertellend.
-Lyriek: drukt gevoelens uit.
-Dramatiek: toneel.
-Didactiek: opvoedkundig.
• Parodie: een literair werk waarin de schrijver spot met een al bestaand werk/ een ander werk.
Spreken in beelden
• Vergelijking: het beeld en waarop het slaat.
Je bent zo mooi als een prinses
• Metafoor: alleen het beeld wordt genoemd/gebruikt.
• Personificatie: iets krijgt een menselijke eigenschap.
De wind speelde met de bladeren
• Synesthesie: de zintuiglijke waarneming klopt niet.
Ik voelde warme tonen
• Metonymia: geen echte vergelijking maar iets anders wordt gebruikt
Geef mij ook maar een kopje/ Even koppen tellen
• Bombastisch: onzorgvuldige, overdreven beeldspraak.
• Cliché: een versleten grap, taalgebruik.
Hoofdstuk 5 (dichttechniek)
Gedicht: In een gedicht spelen de vorm, de woordkeuze, de woordvolgorde en de zinsbouw een vitale rol. Een gedicht is een spel met zorgvuldig gekozen woorden. In de poëzie worden bijzondere ervaringen en gevoelens uitgedrukt met woorden.
Verschillen tussen proza en poëzie
• Vormverschil:
-Proza: ingedeeld in alinea’s en hoofdstukken. De breedte van het
papier bepaalt de regellengte.
-Poëzie: ingedeeld in versregels en strofen. De dichter bepaalt bewust
de regellengte en de strofen zelf.
• Beknoptheid: geconcentreerde en gecomprimeerde zinsopbouw.
• Momentopname: In een verhaal speelt het tijdsverloop een grote rol,
het is een ordeningsprincipe. In een gedicht gaat het om een gedachte
of gevoel op een bepaald moment.
• Beeldspraak: Het speelt een overheersende rol in de poëzie.
• Herhaling: dit is onderverdeeld in:
-Woordherhaling (repetitio)
-Rijm (klankenherhaling)
-Overeenkomstige opbouw van strofen en de versregels (even lang,
even veel regels)
-Parallelistische opbouw (analoog)
• Vertelwijze: er is maar en persoon aan het woord (monoloog).
Verschillen traditionele en moderne gedichten
• Traditioneel: (voor 1950)
-Strofen van gelijke omvang
-Even lange versregels
-Eindrijm volgens een bepaald rijmschema
-Normaal gebruik leestekens
• Modern:
-Wisselende strofelengte
-Wisselende regellengte
-Geen eindrijm
-Vaak weinig of geen leestekens
Rijm, ritme en metrum
• Klankrijkdom is een eigenschap van veel gedichten, de middelen die hiervoor gebruikt worden zijn: rijm, ritme en metrum.
• Rijm: is de klankovereenkomst in beklemtoonde lettergrepen tussen woorden die niet ver van elkaar verwijderd zijn.
Indeling naar soorten rijmklanken
• Volrijm: klinkers en medeklinkers rijmen op elkaar.
-wond-hond: mannelijk rijm
-wonde-ronde: vrouwelijk rijm
-wonderen-donderen: glijdend rijm
• Gelijk rijm: dezelfde woorden worden herhaald.
• Halfrijm: of alleen de klinkers rijmen op elkaar óf alleen de medeklinkers rijmen op elkaar.
-Klinkerrijm of assonantie: middelharnis, avondblad.
-Medeklinkerrijm: vergane glorie. (alliteratie: dan rijmen
beginmedeklinkers op elkaar)
Indeling naar de rijmende plaats
• Eindrijm: _________loop
________koop
• Middenrijm: ____loop____
____koop___
• Binnenrijm: ___loop___koop___
• Overlooprijm: _________loop
koop________
• Rijmschema:
-Slagrijm: (AAAA) loop koop sloop dope
-Gepaard rijm: (AABB) loop koop slaaf raaf
-Gekruist rijm: (ABAB) loop slaaf koop raaf
-Omarmend rijm: (ABBA) loop slaaf raaf koop
• Vrije verzen: geen eindrijm in een gedicht.
• Enjambement: de ene versregel loopt zonder onderbreking door in de volgende, waardoor de gebruikelijke pauze na het rijmwoord aan het eind van de regel vervalt. Het enjambement verdoezelt de strakke regelmaat van het rijm. Ook kan het extra nadruk geven door bijvoorbeeld een zin af te breken.
Ritme en metrum
• Ritme: is een verschijnsel dat zich afspeelt in een zekere tijd. In poëzie ontstaat ritme door een bepaalde regelmaat binnen en tussen de versregels , bijvoorbeeld door rijm, de afwisseling tussen beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen en woorden, de afwisseling van vlug en langzaam, hoog en laag.
• Metrum: in de poëzie een van tevoren vastgestelde, regelmatige afwisseling van beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen. Het metrum wordt uitgewerkt in versvoeten, delen waarin een versregel volgens het metrum kan worden verdeeld:
-Jambe: v- (versvoet van een onbeklemtoonde en beklemtoonde
lettergreep)
-Anapest: vv-
-Trocheus: -v
-Dactylus: -vv
-Amfibrachus: v-v
-Spondeus: --
• In moderne poëzie komt ritme voor door:
-Rijm
-Afwisseling enz…. zie Ritme.
-Overeenkomst in zinsbouw
-Afwisseling van kortere en langere versregels en strofen
-Opsommingen
Strofenbouw
• Strofe: een gedicht is onderverdeeld in strofen, een strofe bestaat uit een of meer versregels. (in een lied heet een strofe een couplet) De bekendste strofevormen zijn:
-Distichon: strofe van twee versregels
-Terzine: strofe van drie versregels (als het onderdeel van een sonnet
is , spreek je van terzet)
-Kwatrijn: strofe van 4 versregels
-Kwintet: strofe van 5 versregels
-Sextet: strofe van 6 versregels
-Septet: strofe van 7 versregels
-Octaaf: strofe van 8 versregels
Hoofdstuk 6 (dichtsoorten)
Vorm:
• Sonnet: komt van het Italiaanse sonetto (liedje). Het telt 14 regels die in 4 groepen gegroepeerd worden. 2 kwatrijnen vormen samen het octaaf. 2 terzetten vormen samen het sextet. Tussen het octaaf en het sextet bestaat een inhoudelijke tegenstelling: de wending.
• Ballade: komt van het Italiaanse ballata (danslied). Tot de ballade behoren ook de verhalende gedichten, die over heldendaden, moordpartijen en liefdessmarten gaan. Het is een eenvoudige versvorm waarin het tragische de boventoon voert. Veel herhalingen en het verhaal verloopt sprongsgewijs.
• Epigram: puntdicht: een kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze worden uitgedrukt. Het is kernachtig en een verstandspelletje.
• Grafschrift: epitaaf: puntdicht, dichtvorm met satirische of humoristische bedoelingen.
• Limerick: puntdicht, een vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. Eerste regel eindigt op een plaatsnaam, het beschrijft een grappige situatie en besluit met een verrassende slotopmerking, een pointe. Regellengte: lang-lang-kort-kort-lang, per regel 9, 9, 5,5,9 lettergrepen. Rijmschema: A-A-B-B-A
• Kwatrijn: een 4-regelig gedicht met een gewoonlijke ernstige, levensbeschouwelijke inhoud. Rijmschema: A-A-B-A.
• Haiku en senryu: Japanse dichtvorm, de vorm is strak en uiterst beknopt, het is natuurpoëzie. Het telt in totaal 17 lettergrepen, verdeelt over 3 regels, met de verhouding: 5, 7, 5. Senryu wordt gebruikt om humoristische effecten te bereiken.
• Visuele poëzie: bij de meeste gedichten bepalen de regellengte en de strofe-indeling de vorm. Bij visuele poëzie is de vorm erg belangrijk, de tekst is niet alleen afgedrukt, de drukwijze laat ook zien wat de tekst betekent. Het is een vorm die tussen literaire en beeldende kunst in ligt.
• Oude dichtvormen: deze werden in de rederijkerstijd en de Renaissance met regelmaat beoefend, maar komen tegenwoordig nog maar zelden voor:
-Acrostichon of naamdicht: de beginletters van de strofen of de
beginletters van de versregels vormen samen een naam. (Willem van
Nassau)
-Refrein: een gedicht waarin elke strofe eindigt met dezelfde regel
(de Stock-regel)
-Retrograde of kreeftdicht: een gedicht dat ook van achter naar
voor te lezen is.
-Rondeel: een gedicht van gewoonlijk 8 regels, de regels 1, 4, 7 en
de regels 2 en 8 zijn gelijk.
Inhoud:
• Lied: is de meest voorkomende poëziegenre, het geeft in vrij beknopte vorm uiting aan gevoelens en stemmingen, de hoofdzaak is het stemmingsbeeld. Het is opgebouwd uit strofen (coupletten) en refreinen. Een soort lied is afhankelijk van:
-Het ontstaan: volks- en cultuurliederen
-Het doel: religieuze, wereldse en pedagogische liederen. (psalmen,
Liefdesliedjes en bepaalde opvoedkundige kinderliedjes)
-Het publiek: sociale liederen (protestsongs), chansons, kinderliedjes,
popsongs en levensliederen (de sentimentele variant heet smartlap).
• Ode en hymne:
-Ode: een plechtig loflied, meestal ter verheerlijking van een persoon.
(het Wilhelmus)
-Hymne: een loflied ter ere van een godheid.
• Elegie: een klaaglied, meestal ter gelegenheid van het overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter.
• Hekeldicht: een satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens. Voorwerp van hekeling kunnen zijn: maatschappelijke en politieke toestanden, gebeurtenissen en personen.
REACTIES
1 seconde geleden