Hoofdstuk 8 – Poëzieanalyse
Paragraaf 1
Typografie = Mannier waarop tekst afgedrukt staat
Bladspiegel = presentatie van de tekst, belangrijk bij gedichten
Paragraaf 2
Rijm
- Te onderscheiden op basis van vorm:
Volrijm = beklemtoonde klinker en daarop volgende medeklinkers gelijk (apart – hart)
Halfrijm : 1. Assonantie = klinkerrijm
2. Alliteratie = begin rijm
- Te onderscheiden op basis van de plaats:
Eindrijm rijmschema’s:
1. A-A-B-B = gepaard rijm
2. A-B-B-A = omarmend rijm
3. A-B-A-B = gekruist rijm
4. A-B-C-B-A = gebroken rijm
Paragraaf 3
Benoemen strofe met aantal versregels:
- 2 regels = distichon
- 3 regels = terzine of terzet
- 4 regels = kwatrijn
- 5 regels = kwintet
- 6 regels = sextet
- 7 regels = septet
- 8 regels = octaaf
Vaste vorm gedicht sonnet = 2x kwatrijn en 2x sextet, inhoudelijke breuk tussen 1e en 2e deel.
Paragraaf 4
Metrum = afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergreep.
Antimetrie = als de dichter bewust afwijkt van een metrum
Ritme = levendige afwisseling waarbij bepaalde woorden en klanken accent krijgen
Paragraaf 5
Kunstgrepen = dichttechnieken die dichters gebruiken in gedicht
Enjambement = versregel wordt afgebroken op plek waar geen vanzelfsprekende pauze is
Paragraaf 6
Stijlfiguren:
1. Tegenstelling = tegenstelling tussen woorden of woordgroepen
2. Herhaling = woord of woordgroep worden ongeveer hetzelfde herhaald
3. Paradox = schijnbare tegenstelling; iets lijkt een tegenstelling maar als je er over nadenkt is het toch niet zo.
4. Opsomming = opsomming van woorden
5. Parallellisme = terugkeer van een dezelfde (grammaticale) woordvolgorde
6. Pleonasme = vanzelfsprekende eigenschap van woord wordt extra gegeven (rood bloed)
7. Tautologie = eenzelfde begrip met synoniemen herhaald (blij en verheugd)
8. Hyperbool = sterke overdrijving
9. Eufemisme = verhullende omschrijving met bedoeling een ander zijn gevoelens te sparen.
Paragraaf 7
Beeldspraak = bepaald onderwerp(object) wordt uitgedrukt met een beeld
1. Vergelijking met als = object en beeld worden verbonden met de woorden: als, zoals, gelijk, evenals, van
2. Vergelijking zonder als = object en beeld achter elkaar, maar verbindingswoord is weggelaten
3. Metafoor = object ontbreekt. Tussen object en beeld moeten gelijkenissen bestaan
4. Metonymia = object ontbreekt. Bepaalde relatie tussen beeld en object maar geen gelijkenis. (even de neuzen tellen)
5. Personificatie = levenloze voorwerpen krijgen menselijke eigenschappen
REACTIES
1 seconde geleden