Inleiding
Toneel is als tekst niet boeiend. De tekst vormt heet uitgangspunt voor de opvoering van het stuk. Theater is meer dan aanschouwelijk gemaakte tekst. Bij het omzetten van een tekst naar een toneeluitvoering (mise- en- scene of enscenering van een stuk) worden allerlei theatrale middelen gebruikt, zoals decor, belichting, kleding, grime (schmink) en toneel spel. De ideeën van de schrijver krijgen een eerste interpretatie door de regisseur en het opgevoerde spel krijgt een tweede interpretatie van de toeschouwer.
1. Toneeltermen
Drama: handeling (Grieks), de verzamelnaam voor allerlei soorten toneel. Tot 1800 werd toneel geschreven in poëzie vorm, daarna vrijwel altijd in proza vorm.
In een toneelstuk is er altijd sprake van een conflict (botsing tussen mensen met tegenstrijdige belangen) Dit zorgt voor spanning.
Voor een toneelstuk heb je acteurs en publiek nodig. De toneelschrijver schrijft de tekst (manuscript of scrip) voor het spel. De regisseur heeft de leiding over de voorbereidingen en de repetities. Hij overlegt ook met de decorontwerper, de technicus en de kostuumontwerper.
Een toneelstuk is verdeelt in bedrijven. Een bedrijf is een afgerond geheel van gebeurtenissen. Bedrijven zijn verdeel in scènes (taferelen). Claus: de tekst die een acteur uitspreekt. Wacht: laatste woorden van de clausen van de acteur die voor jou spreekt. Er is een onderscheidt tussen monoloog (alleen praten) en dialoog (met twee of meer mensen een gesprek voeren) Neventekst: aanwijzingen bij het stuk.
2. Toneelsoorten
Tragedie/ treurspel: ontstaan in de Grieks oudheid. Het noodlot staat centraal. Het lot van de held ligt in de handen van de goden. Het spel gaat over de ondergang van een hooggeplaatst persoon, omdat hij de grens overschrijd. Er zijn duidelijke regels aan het spel verbonden door Aristoteles:
- Vast verhaal schema: de held of helding →verstoring van de maatschappelijke orde → noodlot slaat toe → tussenkomst goden →held tragisch ten onder of verzoening met de werkelijkheid.
- Vaste opbouw in 5 bedrijven afgewisseld met 4 koorzangen (reien): inleiding (expositie) → groeiend conflict (intrige) → crisis (climax) een ramp (catastrofe) → noodlottige afloop of verzoening (peripetie)
- De wet van de 3-eenheid: eenheid van plaats, eenheid van tijd (24 uur) en eenheid van handeling (een verhaallijn)
In de klassiek tragedie is er een bode dier het verhaal aan elkaar praat. Deus ex machina: een godheid die met behulp van een machine uit de hemel op het toneel neerdaalt en een oplossing brengt. De stof voor het stuk komt uit de klassieke oudheid, de bijbel of uit de vaderlandse geschiedenis. VB: Vondel, shakespeare en Goethe.
Komedie/ bijspel: is ontstaan bij de Grieken. Een komedie is een luchtig spel. Het toont in een lachspiegel van de kleinheid van de mens, zijn fouten en gebreken. De komedie bevat een moraal: les voor de toeschouwer.
Er zijn drie soorten blijspelen
- Karakterblijspel: over menselijke tekortkomingen
- Intrigeblijspel: over dwaze en ingewikkelde situaties
- Zedenblijspel: beschrijft de zeden en gewoonten in een bepaald milieu, in een bepaalde tijd.
Klucht: kort, humoristisch toneelstuk over een alledaags onderwerp dat flink overdreven wordt. Kluchten zijn realistisch en grof.
Sketch: kort toneelstuk met humor en een verrassende wending.
Commeddia dell’arte: teelstuk dat volledig geïmproviseerd is, waarbij alleen het scenario en de rollen vast gelegd zijn. Populair in 17e eeuw in Frankrijk.
Episch toneel: toneelstuk met twee kenmerken:
- Wereld is onoverzichtelijk en complex. Scènes hangen samen of vormen een contrast en er is geen identificatie(vervreemdingseffect)
- Toeschouwer staat los van het verhaal, er is geen betrokkenheid.
Absurdisch toneel: toneelstukken in een absurde, onrealistische wereld. De speelruimte varieert. Kenmerken:
- kritiek op de gevestigde orde
- Alles is zinloos
REACTIES
1 seconde geleden