Hoofdstuk 5 t/m 7

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1187 woorden
  • 1 november 2010
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 6
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Hoofdstuk 5
In alledaags taalgebruik gaat het vooral om de inhoud van een boodschap.

Bij een dichter gaat het niet alleen om de boodschap, maar ook om de vorm waarin hij die boodschap gegoten heeft.

Poëtische sfeer: een sfeer die de lezer aanvoelt, maar moeilijk te beschrijven is.

Poëzie: het staat in dichtvorm.

Proza: het staat in verhaalvorm.

Poëzie onderscheidt zich o.a. op de volgende punten van proza:

-bepaalde regellengte en opbouw in strofen.

-Beknoptheid, concentratie in de zinsbouw.

-momentopname van een gedachte of gevoel.

-veel beeldspraak.

-veel herhaling.

-er is meestal maar één persoon aan het woord.

Dat gedichten onderling verschillen hangt vooral samen met de ontstaanstijd ervan.

Traditioneel gedicht: Modern gedicht:

1. Strofen van gelijke omvang, 1.wisselende strofelengte

in ieder geval regelmatige opbouw.

2. Ongeveer even lange versregels, 2. wisselende regellengte

in ieder geval regelmaat.

3. Eindrijm volgens een bepaald 3. geen eindrijm

rijmschema.

4. Normaal gebruik van leestekens. 4. geen of weinig leestekens.

Er zijn veel overeenkomsten tussen poëzie en muziek, omdat poëzie ook aantrekkelijk kan zijn door klankeffecten.

Voorbeeld:

Lang rolt,

een bol van klank,

de knal van ’t schot,

Bonzend van wand tot wand,

’t gebergte rond

Rijm = een klankovereenkomst tussen woorden die niet ver van elkaar verwijderd zijn.

Rijm komt niet alleen voor in poëzie, maar ook in proza.

In vroegere tijden, toen poëzie veelal mondeling werd overgeleverd, had rijm behalve een esthetische functie ook tot doel het onthouden van de tekst te vergemakkelijken.

Volrijm: zowel klinkers als medeklinkers rijmen op elkaar.

Wond – hond

wonde – ronde

wonderen – donderen

Halfrijm: of alleen de klinkers, of alleen de medeklinkers rijmen op elkaar, daarom 2 soorten:

1. Klinkerrijm (of assonantie)

2. Medeklinkerrijm (soort medeklinkerrijm = alliteratie)

Eind rijm = als de woorden aan het eind van de versregels op elkaar rijmen.

Het rijmschema: ••Slagrijm (AAAA) loop – koop – sloop - dope

Gepaard rijm (AABB) loop – koop – slaaf - raaf

Gekruist rijm (ABAB) loop – slaaf – koop - raaf

Omarmend rijm (ABBA) loop – slaaf – raaf – koop

Als in het gedicht geen rijm voorkomt, spreek je van vrije verzen.

Ritme = een golfbeweging die ontstaat door een voortdurende opeenvolging van tegenstellingen.

In poëzie ontstaat ritme bijvoorbeeld door:

-rijm

-afwisseling van beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen, hoog en laag, snel en langzaam.

-overeenkomst in zinsbouw.

-afwisseling van kortere en langere versregels en strofen.

-opsommingen.

Hoofdstuk 6

Een gedicht is gewoonlijk onderverdeeld in strofen. Elke strofe bestaat uit 1 of meer versregels. De bekendste strofe vormen zijn:

-distichon: strofe van 2 versregels

-terzine: strofe van 3 versregels

-kwatrijn: strofe van 4 versregels

-kwintet: strofe van 5 versregels

-sextet: strofe van 6 versregels

-septet: strofe van 7 versregels

-octaaf: strofe van 8 versregels

Poëziesoorten naar vorm:

1. Sonnet: bestaat al sinds de 13e eeuw en komt uit Italië.

In de 15e eeuw verspreidde het sonnet zich over heel West-Europa en werd het één van de meest gebruikte versvormen.

Sonnet heeft 2 bloeiperiodes beleefd:

-Renaissance

-Bij de Tachtigers (=dichters generatie in de jaren ’80)

Vb. sonnetdichter: Jean-Pierre Rawie.

Het sonnet telt 14 regels:

2 strofen van 4 regels à octaaf

2 strofen van 3 regels à sextet

Tussen het octaaf en het sextet bestaat een soort tegenstelling: de volta, chute of wending.

Het klassieke rijmschema is: abba – abba – cdc – cdc

In de loop van de tijd zijn er veel varianten op het klassieke sonnet ontstaan. Bekendste is de Engelse of Shakespeare-sonnet, waarin de wending tussen de eerste 12 regels en de laatste 2 regels ligt.

2. Ballade: bestaat al sinds de 13e eeuw. De naam komt van het Italiaanse ‘Ballata’ dat ‘danslied’ betekent.

Er zijn 2 soorten ballades:

-de rederijkersballade of refrein: het is een lied van 10 strofen, van elk 8 tot 10 versregels. Elke strofe besloot met een refrein: één of 2 gelijke regels. Later werd de ‘envoi’ eraan toegevoegd: dat is een kortere slotstrofe.

3. Epigram of puntdicht: een kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze uitgedrukt worden.

4. Grafschrift: behoort tot de puntdichten. Een dichtvorm die vooral met satirische of humoristische bedoeling beoefend wordt.

5. Limerick: is een soort puntdicht. Het is een vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. Het rijmschema is: a-a-b-b-a.

6. Kwatrijn: een vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijke inhoud. Het rijmschema is: a-a-b-a.

7. Haiku: is van oorsprong een Japanse dichtvorm en in de westerse wereld erg geliefd.

-Karakteristiek zijn de vorm en het onderwerp: strak en uiterst beknopt.

-Het gedicht telt 17 lettergrepen, gewoonlijk over 3 regels verdeelt in de verhouding: vijf-zeven-vijf.

-Het taalgebruik is eenvoudig.

-Haiku is natuurpoëzie (het landschap word erin verbeeld)

-Haiku zijn bedoeld als meditatiepoëzie.

8. Visuele poëzie: de dichter stelt figuren samen met behulp van de tekst.

Word daarom ook wel beeldgedicht of tekstbeeld genoemd.

Lied = het meest voorkomende poëziegenre. In vrij beknopte vorm geeft het uiting aan gevoelens en stemmingen. Er zijn veel verschillende liedje: psalmen, volksliedjes, liefdesliedjes en protestsongs.

Ode = plechtstatig loflied, meestal ter verheerlijking van een persoon.

Hymne = loflied ter ere van een godheid.

Elegie = klaaglied, meestal ter gelegenheid v/h overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter.

Hekeldicht = satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens.

Hoofdstuk 7; Toneel
Manuscript= De tekst van een toneelstuk.

Claus= De tekst die een acteur uitspreekt zonder dat hij wordt onderbroken door een andere acteur.

Monoloog= Alleenspraak. Als de acteur zijn claus spreekt zonder contact te maken met de andere acteur. Dialoog= samenspraak.

In een toneelmanuscript zijn 2 soorten tekst: hoofdtekst en neventekst.

Hoofdtekst= De monologen en dialogen.

Neventekst= Manuscript met aanwijzingen over waar het decor moet, de kostuums enzovoorts.

Decor= De aankleding van het toneel.

Inspiciënt= Zorgt voor alle voorwerpen die op het toneel worden gebuikt.

Souffleur= Iemand die de acteurs de tekst toefluistert, als ze hun rol vergeten zijn.

De tragedie heeft als kenmerken:

• Een vast verhaal schema: Held of heldin, het noodlot moet toeslaan.

• Een vaste opbouw in vijf bedrijven, 4 koorzangen (reien): inleiding (expositie), groeiend conflict (climax), een ramp (catastrofe) en een noodlottige afloop op verzoening (peripetie).

• De wet der drie eenheden: eenheid van plaats, eenheid van tijd en eenheid van handeling.

Komedie= Een luchtig spel dat in een lachspiegel de kleinheid van de mens, zijn fouten en gebreken toont.

Er zijn drie categorieën:

• Karakterblijspel: Menselijke tekortkomingen als gierigheid en afgunst.

• Intrigeblijspel: Dwaze en ingewikkelde situaties (man +2 vrouwen samen).

• Zedenblijspel: Lachwekkende sociale verhoudingen (je rijk voordoen terwijl je arm bent).

Klucht= Een kort humoristisch toneelstuk over een alledaags onderwerp dat flink overdreven wordt.

Het telt meestal 1 bedrijf en is plat-realistisch:

• De hoofdfiguren zijn typetjes met overdreven uitgebeelde karaktereigenschappen.

• De grappen zijn grof en gaan vaak over seks.

Sketch= Een kort humoristisch toneelstukje met een verrassende wending. Het is simpel opgebouwd en gaat over herkenbare mensen en herkenbare situaties.

Episch toneel= Daarin zette ze zich af tegen het klassieke toneel, dat ze niet meer geschikt vonden om het publiek nog te boeien.

Absurdistisch toneel= onrealistische, absurde, sprookjesachtige wereld.

Modern toneel= totaaltheater: toneelspelers, dansers en musici vullen elkaar aan met toneelspel, beweging en muziek. En dat spel wordt aangevuld met audio- en filmfragmenten.

Musical of music comedy= Een mengeling van toneel, muziek, zang, dans, lied en show in een tamelijk vrije vorm.

Film= Een combinatie van beeldtaal (kleuren en vormen). Geschreven en gesproken taal, geluid en muziek.

Verschillende aspecten beïnvloeden de kijker:

• De mise-en-scène: (uitbeelding van de handeling door acteurs, decors enzovoort).

• De camerahandeling; (opname ban de filmscènes).

• De montage van de gefilmde beelden.

• De begeleidende tekst; (bv. De stem buiten beeld, de voice-over).

• De muziek.

Mimiek= De gelaatsuitdrukking van spelers.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.