Hoofdstuk 4 t/m 6 taal en woordenschat de groene stukjes.

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas havo/vwo | 819 woorden
  • 2 maart 2013
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
22 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Taal en woordenschat, hoofdstuk 4 t/m 6.

Hoofdstuk 4 Nieuwe woorden: voorbeelden.

Bij een moeilijk woord in de tekst vind je soms een voorbeeld. Een voorbeeld is vaak duidelijker dan een lange omschrijving.

Zo vind je een voorbeeld:

Als je in een tekst de volgende signaalwoorden ziet, weet je dat er een voorbeeld volg: bijvoorbeeld, zoals, een voorbeeld, denk maar aan, neem nou, zo (zie je). Ook kan een dubbele punt (:) aangeven dat er een voorbeeld komt. Kijk goed waar het een voorbeeld van is. Soms worden er eerst voorbeelden genoemd. Daarna word er uitgelegd waar het voorbeelden van zijn.

Zo vind je de betekenis van een nieuw woord:

  • Zoek naar een synoniem in de tekst.
  • Zoek in de tekst naar een omschrijving (uitleg) of een definitie van het woord.
  • Zoek in de tekst naar een tegenstelling.
  • Zoek in de tekst naar een voorbeeld.

Hoofdstuk 5 Nieuwe woorden: afbeeldingen.

Bij veel teksten staan tegenwoordig een illustratie of afbeelding. (een plaatje, een tekening, een foto). Kijk goed naar de afbeelding, want die kan je helpen om moeilijke woorden in de tekst beter te begrijpen.

Zo maak je gebruik van afbeeldingen:

  • Bekijk de afbeelding aandachtig.
  • Lees de tekst die eventueel bij de afbeelding staat.
  • Kijk naar de cijfers, als die erbij staan.
  • Zoek in de tekst naar een verwijzing: ‘zie afbeelding 5’of iets dergelijks.

Zo vind je de betekenis van een nieuw woord:

  • Zoek naar een synoniem in de tekst.
  • Zoek in de tekst naar een omschrijving (uitleg) of een definitie van het woord.
  • Zoek in de tekst naar een tegenstelling.
  • Zoek in de tekst naar een voorbeeld.
  • Bekijk de afbeelding.

Hoofdstuk 6 Nieuwe woorden: een deel van een woord herkennen.

De betekenis van een nieuw woord in een tekst vind je soms doordat je een deel van het woord (her)kent. Zo herken je in onherstelbaar het woord herstellen (= repareren, goed maken). Het voorvoegsel on- betekent niet, het achtervoegsel –baar betekend mogelijk. Dan begrijp je dat onherstelbare schade betekend: ‘zeer ernstige schade die niet meer verholpen kan worden’. Woorden met voor- of achtervoegsel noem je afleidingen. Sommige afleidingen hebben een voor- en achtervoegsel: onbewoonbaar. Veel voorkomende voor- en achtervoegsels zijn: af-, de-, on-, ont-, ver-, voor-, -baar, -lijk, -zaam.

Zo vind je de betekenis van een nieuw woord:

  • Zoek naar een synoniem in de tekst.
  • Zoek in de tekst naar een omschrijving (uitleg) of een definitie van het woord.
  • Zoek in de tekst naar een tegenstelling.
  • Zoek in de tekst naar een voorbeeld.
  • Bekijk de afbeelding.
  • Kijk of je een deel van het woord (her)kent.

Opdrachten Nederlands:

Opdracht 2 blz 148

  1. Relatief – naar verhouding
  2. Extreme – uitzonderlijke
  3. Voldoet aan – beantwoord aan
  4. Criterium – norm
  5. Genetisch – de oorsprong
  6. Welvaart – levensbehoeftes, benodigdheden
  7. Beaamt – bevestigt
  8. Verband houdt met – heeft te maken met
  9. Peil – niveau
  10. Gebrekkige – nauwelijks
  11. Is debet aan – is daar de schuld van
  12. Universeel – algemeen, voor iedereen geldig
  13. Prenatale – behandelen van stoornissen bij de zwangerschap
  14. Vroedvrouw – iemand die hulp en advies geeft tijdens zwangerschap en geboorte
  15. Limiet – grens
  16. Benaderen – in de buurt komen van
  17. Optimale – gunstigste
  18. Ongemakken – belasting
  19. Stelt eisen aan – vraagt
  20. Levensverwachting – hoe lang mensen leven

Signaal woorden:

6. Daarbij moet je dus denken aan

18. Zoals

19. Denk maar aan

Opdracht 4 blz 150

  1. Geven de voorkeur – aan      
  2. Aankomt – op           
  3. Hebben een hekel – aan        
  4. Vallen – voor 
  5. Hebben behoefte – aan         
  6. Zorgt – voor  
  7. Onderscheiden zich – in       
  8. Waarschuwt – voor   
  9. Gaat – om      
  10. Doen onderzoek – naar         
  11. Zijn het eens – over   
  12. Onderscheid maken – tussen
  13. Weten – over 

Opdracht 2 blz 189

  1. Behoeden voor – taak of plicht om voor iets om iemand te zorgen, aansprakelijkheid
  2. Concludeert – bewering
  3. Budget – wat je te besteden hebt
  4. Scheutig – gul
  5. Adviseert – raadt aan
  6. Echter – maar
  7. Steken laten vallen – maken (slordige) fouten
  8. Percentage – een deel van het geheel, het honderste gedeelte van iets
  9. Kasboekje – een boekje waarin je bij houd wat je uitgeeft en wat je ontvangt
  10. Is te wijten aan – is er de schuld van, ligt aan
  11. Verantwoordelijkheid – zorgen dat iemand niet iets overkomt
  12. Besteden – uitgeven
  13. Pleit – geeft argumenten voor, noemt de voordelen van
  14. Uiwonend – niet thuis wonen
  15. Saldo – het verschil tussen wat je hebt ontvangen en hebt uitgegeven
  16. Onder meer – behalve andere zaken
  17. Oploopt – het word meer
  18. Desondanks – toch
  19. In hoeverre – in welke mate
  20. Stelling – bewering

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.