Hoofdstuk 3 Verhaaltechniek

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 635 woorden
  • 6 februari 2009
  • 73 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
73 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Eldorado, Hoofdstuk 3: Verhaaltechniek

§1 – Spanning
Een verhalenschrijver bouwt spanning op. Spanning is niet alleen huiveren, ook humor. Het verhaal in het geheel is een spanningsboog. Titel, schrijver, flaptekst en illustratie roepen verwachtingen op. De schrijver probeert op verschillende manieren de aandacht van de lezer vast te houden:
•Uitstellen van de ontknoping;
•Verhouding tussen wat de lezer weet en wat het verhaalfiguur weet;
•Scheppen van bijzondere situaties.


Spanning hangt af van je leeservaring en je interesse. Spanning is ook afhankelijk van het feit of je je kunt verplaatsen in de hoofdfiguren en daardoor met ze kunt meeleven.

§2 – Basiselementen
Drie basiselementen waaruit een verhaal is opgebouwd:
•Ruimte: de ruimtes (plaats, tijd) waarin verhaalfiguren zich bewegen;
•Verhaalfiguren: mensen of dieren die een rol spelen in het verhaal;
•Situaties: de verwikkelingen waarin hoofdfiguren verzeild raken.

Deze basiselementen bepalen de handeling (plot). In de handeling ontwikkelt zich het thema.

Ruimte + verhaalfiguren + situaties → handeling + thema.

§3 – Ruimte
Verhaalfiguren denken, voelen en handelen altijd op een bepaalde plaats in een bepaalde tijd. De gegevens over plaats en tijd worden samengevat met de term ruimte.
De schrijver kiest een ruimte. Soms een belangenruimte → de ruimte komt overeen met het gevoel van de figuur.

Verhaalopening en slot: Als de schrijver eerst zijn personages introduceert en de plaats waar zijn verhaal gaat afspelen, is er sprake van een informatieve opening.
Als er halverwege het verhaal wordt begonnen met schrijven, is er sprake van een opening-in-de-handeling. Als de tekst afloopt en het verhaal nog niet is afgelopen, heet het een open einde. Als de tekst en het verhaal op dezelfde tijd aflopen, is er een gesloten einde.


Chronologisch en niet-chronologisch: Alles wat er gebeurt, wordt opgeschreven in de volgorde waarin het gebeurt is. Als het verhaal sprongen in de tijd maakt, maar wel de lijn vroeger – nu – toekomst volgt, is er sprake van een onderbroken verhaal (gisteren – vandaag – morgen; in WO2 – 10 jaar later – nu). Als de schrijver zich niet aan deze volgorde houdt, spreken we van een niet-chronologisch verhaal.
Flashback: De schrijver brengt je terug in de tijd.
Flashforward: De schrijver vertelt wat er in de toekomst gaat gebeuren.
Tijdvertraging: Als een scène verhoudingsgewijs zeer gedetailleerd wordt beschreven.
Tijdversnelling: Als een langere periode in enkele zinnen wordt samengevat.

§4 – Verhaalfiguren
Schrijver zet verhaalfiguur neer door beschrijven van:
•Uiterlijke kenmerken (uiterlijk,kleding,gedrag,taalgebruik,milieu)
•Innerlijke kenmerken (gedachten,gevoelens,karakter,mening over zichzelf en andere figuren in het verhaal)
•Handelingen

Hoofdfiguren: Het gaat vooral om hen en wat ze meemaken.
Bijfiguren: Kunnen een belangrijke schakel in het verhaalverloop zijn.

Karakter: Een verhaalfiguur die uitgebreid wordt beschreven.
Type: Een verhaalfiguur waarvan slechts bepaalde kenmerken worden beschreven.
Karikatuur: Als een bepaalde eigenschap van een type wordt overdreven (→humoristisch)


§5 – Verhaalsituaties
Een verhaal is een verzameling situaties die met elkaar verband houden:
Belangrijke situaties:
•De beginsituatie/opening
•Situaties waarin een nieuw element wordt toegevoegd
•De slotsituatie

§6 – Vertelwijze
De vertelwijze of het vertelperspectief bepaalt de manier waarop je tegen het verhaal aankijkt. Een bekende hoofdindeling is:
•Ik-verhaal (ik-figuur zowel verteller als personage)
•Auctoriaal verhaal (schrijver vertelt van bovenaf, komt zelf niet voor)
•Personaal verhaal, hij/zij-verhaal (meekijken met een personage)

§7 – Thema en motieven
Het thema is dat je als lezer ervaart als de grondgedachte van het verhaal (rode draad).
Het verhaalthema is meestal te omschrijven als een algemeen menselijk verschijnsel:

•De verhouding tussen mens en natuur (liefde voor natuur, ziekte, dood, hoe mensen omgaan met een natuurramp)
•De verhouding tussen mensen onderling (generatieconflict, liefdesrelatie, vriendschap, maatschappelijke problemen zoals eenzaamheid en onderdrukking)

Signalen die op het thema wijzen zijn motieven; bepaalde verschijnselen, gebeurtenissen of uitspraken. Leidmotieven zijn op het eerste oog onbetekende details, die door herhaling belangrijk worden.

§8 – Behandelde begrippen
auctoriaal verhaal • belangenruimte • bijfiguur • chronologisch • flashback • flashforward • gesloten einde • handeling (plot, intrige) • hoofdfiguur • ik-verhaal • informatieve opening • karakter • karikatuur • leidmotief • motief • onderbroken verhaal • open einde • opening-in-de-handeling • personaal verhaal (hij/zij-verhaal) • perspectief • ruimte • scène • situatie • spanning • spanningsboog • thema • tijdsverloop • tijdversnelling • tijdvertraging • type • vertelwijze (vertelperspectief)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.