Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3, schrijven

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 953 woorden
  • 26 januari 2011
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nederlands Proefwerk Schrijven H.3.


1. Omgaan met informatie.

§1.1 Een onderwerp kiezen.

Raadpleeg de media voor een actueel onderwerp.

Overleg met familie, kennissen of vrienden.

Kies een onderwerp dat je echt interesseert.

Kies een onderwerp waarvan je denkt dat het het publiek aanspreekt.

§1.2 Verkennen en inperken van het onderwerp.

Brainstormen: woordweb. Daarna trefwoorden categoriseren en onderwerp inperken.

Vaste vragen stellen: Met vraagwoorden (Wie,wat, welk, waar, wanneer, waarom, hoe en alles wat daarachter kan). Zo krijg je deelonderwerpen. Vaste vragen zijn dus de deelvragen.


Overleggen: vaste vragen:

Interessant of ander onderwerp?

Wat weten we van het onderwerp?

Genoeg informatie?

Moeten het onderwerp ingeperkt worden?

Past het onderwerp bij de opdracht?

§1.5 Informatie opslaan en verwerken.

Stappen:

Je kiest het onderwerp, bakent het af.

Je formuleert de centrale zoekvraag (en mogelijke deelvragen).

Je zoekt en selecteert informatie.

Je slaat de informatie overzichtelijk op: Documentatiemap: hierin sla je informatie overzichtelijk op. Overzichtelijk en prettig leesbaar:

Titelblad: onderwerp, naam, klas, datum.

Inhoudsopgave.

Voorwoord met motivatie: waarom onderwerp? Welke centrale zoekvraag/deelvragen?

Beschrijving van je werkwijze: hoe/waar info gezocht, welke problemen, hoe opgelost, tevreden?,wat volgende anders?


Bronnenlijst: Alfabetisch.

Kopieën gebruikte artikelen of pagina's van een boek.

Hoe verwerk je de bronnen?

Per bron: korte beoordeling betrouwbaarheid en nut voor onderwerp.

Je ordent de informatie in een schrijf- of schrijfplan: opbouw tekst in schema zetten.

Noteer van de opdracht: onderwerp+vraagstelling, schrijf/spreekdoel, tekstsoort.

Bepaal structuurmodel.

Formuleer titel.

Kolommenschema waarin je van elke alinea de functie en korte inhoud noteert.


Onderwerp: spijbelen

Vraagstelling: Waarom spijbelen leerlingen?

Schrijfdoel: onderwerp van verschillende kanten belichten.

Tekstsoort: Beschouwing

Structuurmodel: verschijnsel-verklaringstructuur

Titel:


Alinea

Functie

Korte Inhoud

1

Inleiding (voorbeeld) (vraagstelling)

In sommige plaatsen spijbelprojecten; bijvoorbeeld in S. Waarom spijbelen leerlingen?

2


Verklaring 1

Veel lessen vervelend, alles al bekend.

3

Verklaring 2

Buiten de school altijd iets interessants te beleven.

4

Verklaring 3

Soms best spannend.

5

Gevolgen (nadelen)

Rondhangen thuis en in de stad. Ook negatieve gevolgen, niet alleen voor schoolcarriëre.

6

Slot (afweging/conclusie)

Dus: spijbelen wel verleidelijk, maar niet verstandig.

In een schrijfmap zitten van één opdracht:

het schrijfplan.

De eerste versie van de tekst + commentaar daarover van leerling of leraar.

Het commentaarformulier van een medeleerling.

De verbeterde tekst.

Bronnenlijst.


Je verstrekt de informatie (tekst schrijven, presentatie, debat, discussie).


3. Tekstdoelen en tekstsoorten.

§3.1 Tekstdoelen.

Wat je met de tekst wil bereiken: schrijfdoel.

Wat je met het spreken van een tekst wil bereiken: spreekdoel.

Deze twee samen is tekstdoel. Verschillende tekstdoelen:

Zakelijke teksten:

Informerende teksten:

Informeren: gegevens verstrekken.

Uiteenzetten: uitleggen hoe iets in elkaar zit.

Persuasieve teksten:

Overtuigen: betogen, een pleidooi houden.

Beschouwen: van verschillende kanten belichten.

Activeren: aansporen tot handelen.

Diverterende teksten:

Amuseren: amuseren

§3.2 Objectieve en subjectieve teksten.

Objectieve tekst: Vooral om informatie te verstrekken, dus informatief. Bevatten hoofdzakelijk controleerbare feiten. Mening van schrijver komt niet duidelijk naar voren.

Subjectieve tekst: bevatten sommige feiten, maar mening schrijver komt duidelijk naar voren. Kan ook informatie geven.


§3.5 Uiteenzettende teksten.

In uiteenzettende tekst geef je niet alleen info, maar ook uitleg. Je verklaart hoe iets met het ander samenhangt. Een uiteenzetting is altijd objectief.


4. Tekstopbouw.

§4.1 Alinea en kernzin.

Een tekst is verdeeld in alinea´s. Dit wordt zichtbaar gemaakt door:

Regel wit.

Laatste regel niet vol met woorden.

Eerste zin volgende alinea springt in.

In een goede alinea kun je maar een hoofdmededeling of hoofdbewering vinden. Dit noemen we de kernzin. Vaak is de rest van de alinea een samenvatting van deze zin.

De kernzin is vaak de eerste zin van een alinea. Soms wordt de kernzin door een inleidende zin voorgegaan. Soms staat de kernzin als laatste. Dan is het meer een samenvatting van de alinea.

De kernzin kan ook midden in de alinea staan. Soms is er ook geen kernzin, maar is de hoofdmededeling verdeeld over de hele alinea en soms zijn er zelfs twee.

Bij een vraag als belangrijkste van de alinea is het vaak het handigste om vraag en antwoord te noteren.


Citeren: “Eerste woorden […] laatste woorden.”

§4.3 Hoofdstructuur.

Een zakelijke tekst bestaat uit drie delen:

Inleiding:

Deze kan vijf functies hebben:

Belangstelling wekken.

Onderwerp introduceren.

Aankondigen van de opbouw van de tekst.

Aanleiding van het schrijven.

De lezer welwillend stemmen.

Hoe bouw je een pakkende inleiding?:

Begin met een of meerdere directe vragen.

Begin met een retorische vraag.

Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling.

Begin met een verassende, shockerende, sarcastische of uitdagende openingszin (gebruik overdrijving, ironie, sarcasme).

Vertel een korte anekdote.

Stel het probleem meteen aan de orde.


Noem de aanleiding tot het schrijven van de tekst.

In het middenstuk wordt het onderwerp echt behandeld. Deze wordt uitgewerkt door middel van een aantal hoofdonderwerpen.

Het slot rondt de tekst af. Dit kan door:

Een korte samenvatting te geven.

Een conclusie te trekken.

Een aanbeveling doen.

5. Tekststructuren.

§5.1 Alineaverbanden.

Verbanden tussen alinea kunnen worden weergegeven:

Signaalwoorden.

Overlappers.

Aankondigende zinnen.

Overgangszinnen.

§5.3 Samenvattend schema soorten verbanden.

Tegenstellend verband: maar, daarentegen, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds... anderzijds, toch, hoewel, niettemin, terwijl.

Opsommend verband: en, ook, niet alleen... maar ook, bovendien, verder, nog, daarnaast, zowel... als, vervolgens, tevens, ten eerste... ten tweede, eerst, dan , daarna, ten slotte.

Oorzakelijk verband. Doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van, als gevolg van, hierdoor, zodoende, vanwege.


Redengevend verband: omdat, want, daarom, immers, namelijk, hierdoor, zodoende, vanwege.

Uitleggend/toelichtend verband: dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie, ter toelichting kan dienen..., dat is het geval bij.

Concluderend verband: dus, concluderend, derhalve, hieruit volgt.

Samenvattend verband: kortom, samenvattend, om kort te gaan, alles bij elkaar, al met al, met andere woorden.

Voorwaardelijk verband: als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij, wanneer, in het geval dat, aangenomen dat.

Vergelijkend verband: net als, zoals, evenals, hetzelfde, eenzelfde geval, soortgelijk, als, vergelijk, ...doet denken aan, een soortgelijk geval.

Doel-middel: om, opdat, daartoe, met het oog op.

§5.6 Structuurmodellen gebruiken bij schrijven en spreken.

Voordelen-en-nadelenstructuur.

Vroeger-en-nu-structuur.

Vroeger-nu-toekomststructuur.

Probleem-en-oplossingstructuur.

Verschijnsel-en-verklaringstructuur.

Bewering-en-argumentstructuur.

Verschijnsel-en-besprekingstructuur.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.