Nederlands hoofdstuk 3 samenvatting
Lezen:
Woorden, zinnen en alinea’s hangen met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst kun je de tekst beter begrijpen en bestuderen. Je kunt verbanden vaak herkennen als signaalwoorden.
- Een chronologisch verband: als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde worden beschreven. (Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen)
- Een opsommend verband: als dingen achter elkaar worden opgenoemd: een opsomming. (Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook nog, bovendien, verder, ten slotte, en, niet alleen … maar ook; een opsomming wordt ook aangegeven door streepjes, getallen of punten)
- Een tegenstellend verband: als in een tekst tegenovergestelde dingen worden genoemd. (tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant)
- Een vergelijkend verband: overeenkomsten en verschillen tussen zaken of personen worden beschreven. (net zo als, evenals, meer … dan, groter … dan, beter … dan)
Taal en woordenschat
Dubbelzinnigheid en woordspelingen
Woorden met meer dan één betekenis heten homoniemen. Ook een woordgroep of een zin kan meer dan één betekenis hebben. Zo’n woordgroep of zin noem je dubbelzinnig of ambigu. Dubbelzinnig taalgebruik noemen we ook wel eens woordspelingen. In advertenties, cabaretteksten en gedichten worden veel woordspelingen gebruikt om bijvoorbeeld aandacht te trekken.
Zo ontstaat dubbelzinnigheid:
Dubbelzinnigheid kan ontstaat
1 doordat een woord twee betekenissen heeft (een homoniem)
2 doordat woorden een letterlijke en figuurlijke betekenis hebben
3 doordat een woord(groep) bij verschillende zinsdelen kan horen
Woordenlijst:
Schuttingtaal – Vieze, grove woorden.
Krenkend – kwetsend.
Viel niet in goede aarde – vond men niet leuk, viel niet in de smaak.
Aanstoot genomen aan – (Hebben) zich zeer geërgerd aan.
In de wacht slepen – Krijgen/winnen.
Doorspekt met – Vol van, rijkelijk voorzien van.
Verwerpelijk – Afkeurenswaardig.
Gestigmatiseerd – Voortdurend afgeschilderd met negatieve kenmerken.
Belangenbehartiger – Een persoon of instantie die opkomt voor de belangen van een individu of een groep.
Is sterk gekant tegen – Is fel tegen.
Je op glad ijs begeven – Riskant, jezelf in een moeilijke of gevaarlijke situatie wagen.
Moet het ontgelden – Krijgt ervan langs.
Spraakmakende – Er wordt veel over gesproken, veel ophef over gemaakt. Opzienbarend.
Kunnen niet door de beugel – Worden niet geaccepteerd.
Overtrokken – Overdreven.
In hun wiek geschoten – Beledigd.
Maakt school – Vindt navolging, wordt nagedaan.
Profileert zich – Doet zich voor als.
De commercie – Handel.
Acceptatie – Aanvaarding.
De taal van de Bijbel
In de Nederlandse taal komen talloze woorden en uitdrukkingen uit de bijbel. Vooral de Statenvertaling van de bijbel uit 1637 heeft veel sporen in het Nederlands achtergelaten. Het was een directe vertaling van de bijbel vanuit het Hebreeuws en Grieks in goed Nederlands. De statenbijbel heeft een belangrijke rol gespeelt bij het ontstaan en de ontwikkeling van de standaardtaal vanuit allerlei dialecten. Deze bijbel werd namelijk al snel door kerken in het hele land gebruikt. Vaak gebruik je Bijbelse uitdrukkingen zonder het zelf door te hebben. Woorden als paradijselijk, zondvloed en exodus; uitdrukkingen als de Benjamin zijn, het is me een doorn in het oog.
Uitdrukkingenlijst:
1. Een rib uit mijn lijf – Dat is heel erg duur. (Genesis)
2. Met de mantel der liefde bedekken – Vergeven. (1 Korintiërs)
3. Hij wast zijn handen in onschuld – Hij vindt zelf dat hij onschuldig is. (Psalmen, Evangeliën)
4. Het slijk der aarde – Geld. (Psalmen)
5. Bij de pakken neerzitten – Opgeven. (Genesis)
6. Judas – Verrader. (Evangeliën)
7. Het kaf van het koren scheiden – De goede en de slechte herkennen. (Evangeliën)
8. Apocalyptische – Het einde van de wereld. (Openbaringen)
Grammatica
Zinsdeelzinnen
De meeste bijzinnen zijn een zinsdeel in de hoofdzin. De volgende zinsdeelzinnen komen voor: onderwerpszin (ow-zin), naamwoordelijk deel va het gezegde zin (nw.deel-zin), lijdend voorwerpszin (lv-zin), meewerkend voorwerpszin (mv-zin), voorzetselvoorwerpszin (vv-zin) en bijwoordelijke bepalingszin of bijwoordelijke bijzin (bwb-zin).
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is
1. Bepaal wat de hoofdzin is: maak de zin vragend en de persoonsvorm van de hoofdzin staat dan vooraan,
2. Geef de grenzen van de bijzin(nen) aan.
3. Vul in plaats van de bijzin(nen) een woord(groep) in.
4. Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel de ingevulde woordgroep is.
5. De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep.
Als je een bijzin gaat ontleden mag je woorden zoals of, en, en aan overslaan.
Samengestelde zinnen ontleden
Door de hoofdzin te ontleden vind je de bijzinnen. Die bijzinnen kun je ook weer ontleden.
Zo ontleed je de samengestelde zin
1. Ontleed de hoofdzin(nen) (het eerste niveau) helemaal.
2. Benoem de bijzin(nen) in het eerste niveau: ow-zin, lv-zin enz.
3. Ontleed de bijzin(nen) (het tweede niveau) helemaal; benoem voegwoorden niet.
4. Ontleed de bijzin(nen) in het derde niveau (als dat er is); benoem de voegwoorden niet.
Voorlopig onderwerp, voorlopig lijdend voorwerp en voorlopig voorzetselvoorwerp
Soms wordt een onderwerpszin of een lijdend voorwerpszin aangekondigd door het woordje ‘het’.
Een voorzetselvoorwerpszin wordt aangekondigd door een voorlopig voorzetselvoorwerp (vvv), een combinatie van ‘er’ met een voorzetsel. Als het vvv gesplitst is noteer je: vvv= er … op.
Dus; Het … dat - vow, ow-zin, vlv of een lv-zin.
Er (in) … dat - vvv of een vv-zin.
Alles op een rij: zinsdelen
• Om een bijzin (zinsdeelzin) te benoemen vervang je die bijzin door een woord(groep).
• Je ontleedt de hoofdzin en bepaalt welk zinsdeel de woordgroep is: ow, lv enz; de bijzin is hetzelfde zinsdeel: ow-zin, lv-zin enz.
• ‘Het’ kan als voorlopig onderwerp (vow) of voorlopig lijdend voorwerp (vlv) een onderwerpszin of lijdend voorwerpzin aankondigen.
• Een voorlopig voorzetselvoorwerp (vvv) kondigt de voorzetselvoorwerpszin aan; is een combinatie van ‘er’ met een voorzetsel en is splitsbaar.
Tussenwerpsel
Uitroepen (hé, oef, shit) en klanknabootsingen (klats, pief paf poef) heten tussenwerpsels (tw). Naar betekenis kun je de tussenwerpsels indelen in woorden
- van bevestiging en ontkenning: ja, jawel, nee.
- van emotie (verbazing, schrik, pijn): au, auch, hoera, bah, foei, hèhè, oei.
- van sociaal contact: hallo, goedendag, halt, sorry, joh.
- van klanknabootsing: miauw, woef, boe, kukeleku, plof, boem.
Zo vind je tussenwerpsels
Tussenwerpsels
- zijn uitroepen en klanknabootsingen
- staan, meestal aan het begin of einde van een zin, vaak gescheiden door een komma.
Tussenwerpsels zijn dus uitroepen en klanknabootsingen, die buiten het zinsverband staan.
Voorlopige voorzetselvoorwerpen benoemen we als bijwoorden.
REACTIES
1 seconde geleden