Nederlands samenvatting hoofdstuk 2
2.2 spanning
Open plekken zijn plaatsen in verhalen die vragen en vermoedens oproepen.
Globale spanning is de soort spanning die de lezer door het hele boek heen trekt. Je hebt op het verleden gerichte spanning(er is iets in het verleden gebeurd, en het hele boek gaat daarover) en je hebt op de toekomst gerichte spanning(hierbij gaat het erom wat er gaat gebeuren, er hangt al iets in de lucht maar je weet niet wat).
Lokale spanning is een spanning die maar even duurt, als iets spannend is en word snel opgelost(meestal 1 pagina).
Spanningsboog is de periode tussen het begin en het einde van de spanning. Bij lokale spanning is dit meestal 1 pagina en bij globale spanning het hele boek door.
Bij uitstel en vertraging word de informatie niet direct allemaal gegeven maar achtergehouden.
Een cliffhanger is dat het verhaal plotseling breekt op een spannend moment. Dan krijg je bijvoorbeeld terugblik, herinnering of het verhaal kan overstappen op een andere verhaallijn.
Bij dwaalsporen en verkeerde vermoedens word de lezer op het verkeerde pad gezet(het lijkt of iemand iets heeft gedaan maar het blijkt uiteindelijk niet zo te zijn), er wordt hier veel gebruik gemaakt van vooruitwijzingen(dingen vooraf zeggen).
Bij een informatiesprong weet je iets wat de hoofdpersoon nog niet weet.
2.3 Stijlfiguren
Bij herhaling wordt hetzelfde nog eens met dezelfde woorden gezegd ‘’Dat is mooi gezegd, heel mooi’’
Bij parallellisme keert dezelfde woordvolgorde telkens terug. Martin Luther King begon bijvoorbeeld altijd met ‘’Ik heb een droom’’.
Bij tautologie wordt twee keer hetzelfde woord gezegd met andere woorden ‘’Je kunt me vast en zeker wel helpen met dat probleem’’
Bij pleonasme wordt met behulp van een bijvoeglijk naamwoord een eigenschap genoemd die het zelfstandig naamwoord al bezit’’Het golfterrein was voorzien van een mooie groene grasmat(grasmat is al groen)’’
3.1 woorden
1. censuur = toezicht, controle op de inhoud
2. concept = ontwerp, een eerste versie
3. context = samenhang
4. excessief = buitensporig
5. geënsceneerd = in scene gezet(er is gedaan alsof)
6. feedback = terugkoppeling, herhaalde uitleg van (de) theorie
7. generaliseren = veralgemeniseren, uit één geval iets algemeens afleiden
8. postuum = na hun dood
9. interpunctie = het gebruiken van leestekens
10. introvert = in zichzelf gekeerd, gesloten
11. non-verbale = niet met woorden, maar door gebaren, blikken enzovoort.
12. onorthodoxe = afwijkende
13. sekseneutrale = niet aangevend of het om een man of een vrouw betreft
14. stigmatiseren = brandmerken
15. virtueel = niet werkelijk, slecht schijnbaar
3.2 synonieme woorden
1. de mummie in de sarcofaag = stenen doodskist
2. een belangrijke gebeurtenis memoreren = gedenken, herdenken
3. een idyllisch plekje = lieflijk, landelijk
4. hallucinaties door de koorts = waanvoorstellingen
5. een staande ovatie = applaus, toejuichingen
6. een gerenommeerd vijfsterrenrestaurant = befaamd, bekend
7. een schitterend panorama = vergezicht
8. iemand souffleren =influisteren, voorzeggen(bij het toneel)
9. de Thaise pagode =oosterse stemming
10. een referendum houden =volksstemmig
4.2 werkwoordelijk gezegde en uitdrukkingen.
Sommige werkwoorden zijn wederkerende werkwoorden, ze hebben een wederkerend voornaamwoord bij zich. Als je het wederkerend voornaamwoord niet kunt vervangen door een ander woord, maakt het deel uit van het gezegde.
Als uitdrukkingen in een zin wordt gebruikt is het een werkwoordelijk gezegde.
4.3 werkwoordelijk gezegde of voorzetselvoorwerp.
Vaak is werkwoordelijk gezegde figuurlijk en voorzetselvoorwerp niet.
4.6 en tot slot
Voorzetsels
Dit zijn kleine woordjes, zoals; in, op, langs, door, aan, bij, tegen, etc.
• ze kunnen nooit zelfstandig in een zin voorkomen
Bijwoorden
Deze noemen eigenschappen van bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, werkwoordsvormen of andere bijwoorden.
Voorbeeld - het eten is vreselijk heet.
De meeste bijwoorden zijn onveranderlijk
Verschillende functies
• bijwoorden van plaats of richting (daar, hier, ergens, waar, etc.)
• bijwoorden van tijd ( toen, nu, wanneer, soms, etc.)
• bijwoorden die een oorzaak, middel, doel, voorwaarde of toevoeging uitdrukken (desondanks, daarmee, evenwel, etc.)
Wederkerende voornaamwoorden en het wederkerig voornaamwoord
wederkerende voornaamwoorden; zich, me, je en ons
wederkerig voornaamwoord; elkaar, elkander, mekaar
Telwoord
Een telwoord is een woord dat een aantal of een rangnummer weergeeft.
Hoofdtelwoorden geven een aantal of een nummer weer.
Voorbeeld: een, twee, drie, vier...
Rangtelwoorden geven de rangvolgorde in een rij weer.
Voorbeeld: eerste, tweede, derde, vierde...
Bepaald en onbepaald
Telwoorden worden bepaald genoemd als men daaraan kan zien hoeveel het precieze aantal is.
Voorbeeld: drieëntwintig, achtentachtigste, duizend, miljoenste...
Telwoorden worden onbepaald genoemd als men daaraan niet kan zien wat het precieze aantal is.
Voorbeeld: veel, weinig, beetje, zoveelste, tigste...
Zowel bepaalde als onbepaalde telwoorden kunnen voorkomen als rangtelwoord. In "het zoveelste brandje" is zoveelste het rangtelwoord van zoveel.
6.1 tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen.
Verschillende tekstdoelen:
- informeren: de tekst geeft gegevens aan de lezer.
- uiteenzetten: in de tekst wordt uitgelegd hoe iets in elkaar zit, hij leert je iets.
- overtuigen: de schrijver probeert aan te tonen dat zijn standpunt het juiste is.
- beschouwen: de tekst belicht verschillende kanten van het onderwerp of probleem.
- activeren: de tekst spoort de lezer aan iets te gaan doen.
- amuseren: de tekst wil de lezer vermaken, boeien, ontroeren.
- betoog: overtuigende tekst, mening van schrijver staat centraal.
Zakelijke teksten Tekstdoel Tekstsoort
Informatieve teksten Informeren
Uiteenzetten Informerende teksten
Uiteenzettende teksten
Overtuigende teksten Overtuigen
Beschouwen
Activeren Betogende teksten
Beschouwende teksten
Activerende teksten
Amuserende teksten Amuseren Amuserende of diverterende teksten
Er zijn objectieve(feitelijk en controleerbaar) en subjectieve teksten(persoonlijk, de mening van de schrijver). Je hebt verschillende tekstvormen bij de tekstsoorten:
1. informerende teksten: nieuwsbericht, verslag, zakelijke, brief.
2. uiteenzettende teksten: langer artikel in tijdschrift of krant, teksten in schoolboeken en naslagwerken, uiteenzetting.
3. betogende teksten: commentaar in tijdschrift of krant, betoog, ingezonden brief, recensie.
4. beschouwende teksten: achtergrondartikel in tijdschrift of krant, beschouwing.
5. activerende teksten: advertentie of reclametekst, ingezonden brief, folder en brochure, pamflet.
6. amuserende teksten: jeugdboek, roman, gedicht, strip, cabarettekst, toneeltekst, filmscenario.
6.2 informerende en uitzettende teksten: nieuwsbericht, verslag, uiteenzetting.
Nieuwsbericht is objectief van aard en geeft feiten weer, pas geleden gebeurd en doel is betrouwbare informatie geven. Begint vaak met dikgedrukte alinea ‘’de lead’’.
Een verslag is een tekst waarin gebeurtenissen of activiteiten worden beschreven. Word objectief beschreven(soms ook niet).
Uiteenzetting is waarin de eerste plaats informatie word gegeven(hoe iets in elkaar zit of moet). Beschrijft feiten op een objectieve en betrouwbare manier. Doel is om iets te leren.
6.3 betoog en beschouwing
Een betoog is een tekst waarin de mening van de schrijver centraal staat. Het zijn vaak lange teksten. Vaak de volgende opbouw: inleiding met vraag of stelling, middenstuk met argumenten, slot met conclusie.
In een beschouwing bekijkt de schrijver het onderwerp van verschillende kanten, de voor en nadelen. Meestal wordt de mening van de schrijver niet genoemd.
6.4 activerende teksten: advertentie, ingezonden brief, folder, pamflet.
In een advertentie of reclametekst wordt de lezer aangespoord iets te kopen of te gaan doen, de tekst is subjectief(mening) van karakter.
Een ingezonden brief kan lezer iets laten doen maar mening van schrijver staat centraal en argumenten ondersteunen die.
Folders en brochure zijn meestal teksten waarin de lezer wordt aangespoord iets te gaan doen en er wordt informatie gegeven(subjectief). Vaak klein boekje.
Een pamflet is één vel papier waarop de lezer sterk aangespoord wordt iets te gaan doen. Het is een zeer subjectieve tekst.
9. 2 weet je het nog?
Samenstellingen zijn woorden die gemaakt zijn van twee andere woorden. Als het een meervoud heeft doe je wel een tussenletter. Eindigt de laatste letter van het eerste gedeelte op een –e dan niks. Zijn er twee meervouden –n en –s dan ook niks.
1. plantenspuit
2. paardenstaat
3. groentehal
4. bejaardenzorg
5. reuzenrad
6. invalidenwagen
7. gedaanteverwisseling
8. dennenboom
9. koekenpan
10. pannenkoek
11. bendeleider
12. duiventil
13. geboortekaartje
14. ruggengraat
15. getuigenverklaring
Je schrijft ook geen –n als:
1. het eerste deel van de samenstelling een dierennaam is en het tweede deel noemt iets plantaardigs.
2. als er van iets maar 1 persoon of zaak is.
3. als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft.
4. als het eerste deel a. bijvoegelijk naamwoord b. werkwoord c. versterkend woord is.
5. het woord is geen samenstelling.
1. Zwanenbloem
2. Zwanenhals
3. Spinnewiel
4. Spinnenweb
5. Aspergesoep
6. Koninginnedag
7. Koninginnensoep
8. Gedachtesprong
9. Reuzenfijn
10. Reuzenzwaai
11. Krantenartikel
12. Zonnesteek
13. Beklaagdenbank
14. Wiegeliedje
15. Kattenkruid
16. Geboortebeperking
17. Dwingeland
18. Nachtegaal
19. Bolleboos
20. Bruidegom
21. Bullebak
22. Nachtegaal
23. Koekepeer
9.3 sneldictee
1. Zeehondencrèches
2. Cursusleider
3. Alinea-indeling
4. Burgemeester
5. Cappuccino’s
6. Conciërges
7. Dichtstbijzijnd
8. Doe-het-zelfzaak
9. Eczeem
10. Faillissement
11. Fietsster
12. Kooldioxide
13. Marsepein
14. Palingfilet
15. Pamflettist
16. Rechtszaak
17. Revalidatieproces
18. Rigoureus
19. Zee-eend
20. Zuid-Frans
10. 1 over de verengelsing in het Nederlands
In Nederlands worden vaak Engelse woorden gebruikt.
10. 2 taalfouten
Als je niet de bedoeling hebt om een grapje of woordgrap te maken kun je het gewoon beter normaal zeggen.
2.2 spanning
Open plekken zijn plaatsen in verhalen die vragen en vermoedens oproepen.
Globale spanning is de soort spanning die de lezer door het hele boek heen trekt. Je hebt op het verleden gerichte spanning(er is iets in het verleden gebeurd, en het hele boek gaat daarover) en je hebt op de toekomst gerichte spanning(hierbij gaat het erom wat er gaat gebeuren, er hangt al iets in de lucht maar je weet niet wat).
Lokale spanning is een spanning die maar even duurt, als iets spannend is en word snel opgelost(meestal 1 pagina).
Bij uitstel en vertraging word de informatie niet direct allemaal gegeven maar achtergehouden.
Een cliffhanger is dat het verhaal plotseling breekt op een spannend moment. Dan krijg je bijvoorbeeld terugblik, herinnering of het verhaal kan overstappen op een andere verhaallijn.
Bij dwaalsporen en verkeerde vermoedens word de lezer op het verkeerde pad gezet(het lijkt of iemand iets heeft gedaan maar het blijkt uiteindelijk niet zo te zijn), er wordt hier veel gebruik gemaakt van vooruitwijzingen(dingen vooraf zeggen).
Bij een informatiesprong weet je iets wat de hoofdpersoon nog niet weet.
2.3 Stijlfiguren
Bij herhaling wordt hetzelfde nog eens met dezelfde woorden gezegd ‘’Dat is mooi gezegd, heel mooi’’
Bij parallellisme keert dezelfde woordvolgorde telkens terug. Martin Luther King begon bijvoorbeeld altijd met ‘’Ik heb een droom’’.
Bij tautologie wordt twee keer hetzelfde woord gezegd met andere woorden ‘’Je kunt me vast en zeker wel helpen met dat probleem’’
Bij pleonasme wordt met behulp van een bijvoeglijk naamwoord een eigenschap genoemd die het zelfstandig naamwoord al bezit’’Het golfterrein was voorzien van een mooie groene grasmat(grasmat is al groen)’’
3.1 woorden
1. censuur = toezicht, controle op de inhoud
3. context = samenhang
4. excessief = buitensporig
5. geënsceneerd = in scene gezet(er is gedaan alsof)
6. feedback = terugkoppeling, herhaalde uitleg van (de) theorie
7. generaliseren = veralgemeniseren, uit één geval iets algemeens afleiden
8. postuum = na hun dood
9. interpunctie = het gebruiken van leestekens
10. introvert = in zichzelf gekeerd, gesloten
11. non-verbale = niet met woorden, maar door gebaren, blikken enzovoort.
12. onorthodoxe = afwijkende
13. sekseneutrale = niet aangevend of het om een man of een vrouw betreft
14. stigmatiseren = brandmerken
15. virtueel = niet werkelijk, slecht schijnbaar
3.2 synonieme woorden
1. de mummie in de sarcofaag = stenen doodskist
2. een belangrijke gebeurtenis memoreren = gedenken, herdenken
4. hallucinaties door de koorts = waanvoorstellingen
5. een staande ovatie = applaus, toejuichingen
6. een gerenommeerd vijfsterrenrestaurant = befaamd, bekend
7. een schitterend panorama = vergezicht
8. iemand souffleren =influisteren, voorzeggen(bij het toneel)
9. de Thaise pagode =oosterse stemming
10. een referendum houden =volksstemmig
4.2 werkwoordelijk gezegde en uitdrukkingen.
Sommige werkwoorden zijn wederkerende werkwoorden, ze hebben een wederkerend voornaamwoord bij zich. Als je het wederkerend voornaamwoord niet kunt vervangen door een ander woord, maakt het deel uit van het gezegde.
Als uitdrukkingen in een zin wordt gebruikt is het een werkwoordelijk gezegde.
4.3 werkwoordelijk gezegde of voorzetselvoorwerp.
Vaak is werkwoordelijk gezegde figuurlijk en voorzetselvoorwerp niet.
Voorzetsels
Dit zijn kleine woordjes, zoals; in, op, langs, door, aan, bij, tegen, etc.
• ze kunnen nooit zelfstandig in een zin voorkomen
Bijwoorden
Deze noemen eigenschappen van bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, werkwoordsvormen of andere bijwoorden.
Voorbeeld - het eten is vreselijk heet.
De meeste bijwoorden zijn onveranderlijk
Verschillende functies
• bijwoorden van plaats of richting (daar, hier, ergens, waar, etc.)
• bijwoorden van tijd ( toen, nu, wanneer, soms, etc.)
• bijwoorden die een oorzaak, middel, doel, voorwaarde of toevoeging uitdrukken (desondanks, daarmee, evenwel, etc.)
Wederkerende voornaamwoorden en het wederkerig voornaamwoord
wederkerende voornaamwoorden; zich, me, je en ons
wederkerig voornaamwoord; elkaar, elkander, mekaar
Een telwoord is een woord dat een aantal of een rangnummer weergeeft.
Hoofdtelwoorden geven een aantal of een nummer weer.
Voorbeeld: een, twee, drie, vier...
Rangtelwoorden geven de rangvolgorde in een rij weer.
Voorbeeld: eerste, tweede, derde, vierde...
Bepaald en onbepaald
Telwoorden worden bepaald genoemd als men daaraan kan zien hoeveel het precieze aantal is.
Voorbeeld: drieëntwintig, achtentachtigste, duizend, miljoenste...
Telwoorden worden onbepaald genoemd als men daaraan niet kan zien wat het precieze aantal is.
Voorbeeld: veel, weinig, beetje, zoveelste, tigste...
Zowel bepaalde als onbepaalde telwoorden kunnen voorkomen als rangtelwoord. In "het zoveelste brandje" is zoveelste het rangtelwoord van zoveel.
6.1 tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen.
Verschillende tekstdoelen:
- uiteenzetten: in de tekst wordt uitgelegd hoe iets in elkaar zit, hij leert je iets.
- overtuigen: de schrijver probeert aan te tonen dat zijn standpunt het juiste is.
- beschouwen: de tekst belicht verschillende kanten van het onderwerp of probleem.
- activeren: de tekst spoort de lezer aan iets te gaan doen.
- amuseren: de tekst wil de lezer vermaken, boeien, ontroeren.
- betoog: overtuigende tekst, mening van schrijver staat centraal.
Zakelijke teksten Tekstdoel Tekstsoort
Informatieve teksten Informeren
Uiteenzetten Informerende teksten
Uiteenzettende teksten
Overtuigende teksten Overtuigen
Beschouwen
Activeren Betogende teksten
Beschouwende teksten
Activerende teksten
Amuserende teksten Amuseren Amuserende of diverterende teksten
Er zijn objectieve(feitelijk en controleerbaar) en subjectieve teksten(persoonlijk, de mening van de schrijver). Je hebt verschillende tekstvormen bij de tekstsoorten:
1. informerende teksten: nieuwsbericht, verslag, zakelijke, brief.
3. betogende teksten: commentaar in tijdschrift of krant, betoog, ingezonden brief, recensie.
4. beschouwende teksten: achtergrondartikel in tijdschrift of krant, beschouwing.
5. activerende teksten: advertentie of reclametekst, ingezonden brief, folder en brochure, pamflet.
6. amuserende teksten: jeugdboek, roman, gedicht, strip, cabarettekst, toneeltekst, filmscenario.
6.2 informerende en uitzettende teksten: nieuwsbericht, verslag, uiteenzetting.
Nieuwsbericht is objectief van aard en geeft feiten weer, pas geleden gebeurd en doel is betrouwbare informatie geven. Begint vaak met dikgedrukte alinea ‘’de lead’’.
Een verslag is een tekst waarin gebeurtenissen of activiteiten worden beschreven. Word objectief beschreven(soms ook niet).
Uiteenzetting is waarin de eerste plaats informatie word gegeven(hoe iets in elkaar zit of moet). Beschrijft feiten op een objectieve en betrouwbare manier. Doel is om iets te leren.
6.3 betoog en beschouwing
Een betoog is een tekst waarin de mening van de schrijver centraal staat. Het zijn vaak lange teksten. Vaak de volgende opbouw: inleiding met vraag of stelling, middenstuk met argumenten, slot met conclusie.
In een beschouwing bekijkt de schrijver het onderwerp van verschillende kanten, de voor en nadelen. Meestal wordt de mening van de schrijver niet genoemd.
In een advertentie of reclametekst wordt de lezer aangespoord iets te kopen of te gaan doen, de tekst is subjectief(mening) van karakter.
Een ingezonden brief kan lezer iets laten doen maar mening van schrijver staat centraal en argumenten ondersteunen die.
Folders en brochure zijn meestal teksten waarin de lezer wordt aangespoord iets te gaan doen en er wordt informatie gegeven(subjectief). Vaak klein boekje.
Een pamflet is één vel papier waarop de lezer sterk aangespoord wordt iets te gaan doen. Het is een zeer subjectieve tekst.
9. 2 weet je het nog?
Samenstellingen zijn woorden die gemaakt zijn van twee andere woorden. Als het een meervoud heeft doe je wel een tussenletter. Eindigt de laatste letter van het eerste gedeelte op een –e dan niks. Zijn er twee meervouden –n en –s dan ook niks.
1. plantenspuit
2. paardenstaat
3. groentehal
4. bejaardenzorg
5. reuzenrad
6. invalidenwagen
7. gedaanteverwisseling
8. dennenboom
9. koekenpan
10. pannenkoek
11. bendeleider
12. duiventil
13. geboortekaartje
14. ruggengraat
15. getuigenverklaring
Je schrijft ook geen –n als:
1. het eerste deel van de samenstelling een dierennaam is en het tweede deel noemt iets plantaardigs.
2. als er van iets maar 1 persoon of zaak is.
3. als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft.
5. het woord is geen samenstelling.
1. Zwanenbloem
2. Zwanenhals
3. Spinnewiel
4. Spinnenweb
5. Aspergesoep
6. Koninginnedag
7. Koninginnensoep
8. Gedachtesprong
9. Reuzenfijn
10. Reuzenzwaai
11. Krantenartikel
12. Zonnesteek
13. Beklaagdenbank
14. Wiegeliedje
15. Kattenkruid
16. Geboortebeperking
17. Dwingeland
18. Nachtegaal
19. Bolleboos
20. Bruidegom
21. Bullebak
22. Nachtegaal
23. Koekepeer
9.3 sneldictee
1. Zeehondencrèches
2. Cursusleider
3. Alinea-indeling
4. Burgemeester
5. Cappuccino’s
6. Conciërges
7. Dichtstbijzijnd
8. Doe-het-zelfzaak
10. Faillissement
11. Fietsster
12. Kooldioxide
13. Marsepein
14. Palingfilet
15. Pamflettist
16. Rechtszaak
17. Revalidatieproces
18. Rigoureus
19. Zee-eend
20. Zuid-Frans
10. 1 over de verengelsing in het Nederlands
In Nederlands worden vaak Engelse woorden gebruikt.
10. 2 taalfouten
Als je niet de bedoeling hebt om een grapje of woordgrap te maken kun je het gewoon beter normaal zeggen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden