Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1492 woorden
  • 13 februari 2011
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6
16 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Samenvatting H1,2,3,4,5 paragraaf 1,2,(3)

Schrijfdoelen
Overtuigend schrijfdoel
- Schrijver probeert de lezer te overtuigen van zijn standpunt
- Schrijver geeft argumenten voor dit standpunt

Informerend schrijfdoel
- Schrijver geeft informatie over een onderwerp in de vorm van meningen van anderen of feiten

Feitelijke en niet-feitelijke argumenten

Feitelijk argument = gebaseerd op feiten (je kunt controleren of het argument waar is of niet waar)

Niet-feitelijk argument = gebaseerd op een mening of een persoonlijke indruk (je kunt het dus eens of oneens zijn met zo’n argument)

Teksten met twee schrijfdoelen
In een tekst met twee schrijfdoelen is er altijd één hoofddoel en een tweede doel. De schrijver gebruik het tweede doel om zijn hoofddoel beter te bereiken. Het hoofddoel staat in de inleiding en het slot.

Schrijven van teksten met twee doelen
In een tekst met als hoofddoel overtuigen, staat je standpunt in de inleiding en in het slot. Het middenstuk gebruik je voor de ondersteunende informatie en je argumenten. Let op: gebruik in de inleiding en slot niet dezelfde woorden voor je standpunt. Zorg voor variatie.

Signaalwoorden als hulpmiddel
Om de opbouw van jouw tekst duidelijk te maken gebruik je signaalwoorden. Signaalwoorden zijn woorden waarmee je als schrijver het verband aangeeft tussen tekstdelen, alinea’s, zinnen en delen van zinnen. Met signaalwoorden laat je de lezer zien hoe je tekst is opgebouwd, wat de samenhang is tussen je argumenten en wanneer je voorbeelden gebruikt.

Verband Signaalwoorden
Opsommend verband en, ook, daarnaast, ten eerste, om te beginnen

Tegenstellend verband maar, echter, toch

Toelichtend verband zo, bijvoorbeeld, zoals, ter illustratie

Doel / middel-verband om te, daarmee, daartoe, door

Samenvattend of concluderend verband kortom, met andere woorden, dus

Verklarend of redengevend verband daarom, want, omdat

Vergelijking in teksten
Vergelijkende teksten behandelen overeenkomsten en verschillen of voor –en nadelen. Meestal is het schrijfdoel informeren. Natuurlijk kan het schrijfdoel in vergelijkende teksten ook overtuigen of activeren zijn, maar dan is het tweede doel vaak informeren.

De structuur van vergelijkende teksten
Het middenstuk van een tekst met een voor- en nadeelstructuur bestaat uit een opsomming van voordelen tegenover een opsomming van nadelen. In de tekst kom je signaalwoorden tegen die een opsommend verband of een tegenstellend verband aangeven.

Een andere structuur is het de structuur met overeenkomsten en verschillen. Bij zo’n structuur vind je in het middenstuk van de tekst een vergelijking op basis van één of meer kenmerken.

Bijvoorbeeld:

1 tijd: vroeger  nu

2 plaats: stad  platteland

3 personen: mannen  vrouwen

4 product: snel  langzaam

Vergelijkende teksten hebben dus twee structuren
- Voor –en nadelen
- Overeenkomsten en verschillen

Een invalshoek kiezen
Bij alle teksten die je schrijft, is het belangrijk dat je de goede invalshoek kiest. Met een invalshoek verdiep je de tekst: je kijkt naar een bepaald aspect van het onderwerp of je bekijkt het onderwerp vanuit een bepaald gezichtspunt.

Voorbeeld:
Het onderwerp is: vrijetijdsbesteding jongeren tussen 16 en 18 jaar
Invalshoek 1: jongeren in de grote steden en jongeren op het platteland. (plaats)
Invalshoek 2: vrijetijdsbesteding van jongeren vroeger en nu. (tijd)

Informatiebronnen
Voor vergelijkende teksten kun je het beste verschillende informatiebronnen gebruiken. Zoek daarbij naar betrouwbare informatie. Dat zijn informerende teksten uit kranten, tijdschriften, etc.

Boeiend schrijven
Om boeiend te schrijven kun je gebruik maken van een aantal technieken. Drie voorbeelden:
1 Laat de feiten spreken.
2 Citeer mensen die in je verhaal voorkomen.
3 Gebruik opsommingen.

Standpunt en tegenstandpunt in een betoog
Een betoog is een tekst met een overtuigend schrijfdoel. In zo’n tekst staat het standpunt van de schrijver centraal. De schrijver ondersteunt zijn standpunt met argumenten en probeert daarmee zijn lezers te overtuigen. In een betoog is het standpunt van de schrijver de hoofdgedachte van de tekst. Het standpunt van de tegenstander noem je het tegenstandpunt.

Verschillende standpunten in een informerende tekst
Sommige teksten bevatten verschillende standpunten. De schrijver wil dan zijn lezers informeren over standpunten die anderen over een onderwerp innemen. Het gaat niet over het standpunt van de schrijver zelf, zo’n tekst is dus een informerende tekst.

Opbouw betoog
In de inleiding van een betoog doe je drie dingen:
- Het onderwerp introduceren
- De belangstelling van de lezer wekken
- Je standpunt duidelijk maken

In het middenstuk staan de argumenten. In het slot vat je de argumenten kort samen en herhaal je je standpunt als conclusie in de laatste alinea van je betoog.

Pakkende titels en ondertitels bedenken
Een titel of kop geeft het onderwerp van de tekst aan. Een ondertitel of onderkop is een regel tekst waarin de lezer alvast informatie over het onderwerp krijgt.

Titeltips
1. Gebruik woordgrappen
2. Gebruik rijm
3. Gebruik alliteratie (herhaling van klanken aan het begin van woorden of lettergrepen)
4. Varieer op een bestaand woord of een vaste uitdrukking
5. Gebruik een tegenstelling
6. Gebruik een citaat uit de tekst
7. Geef het standpunt in telegramstijl

Debat
In een debat verdedigt iemand een standpunt tot het uiterste tegen een tegenpartij. Overtuigen is het hoofddoel, hij wil bij het publiek overtuigender overkomen. In een debat proberen twee partijen het publiek van hun gelijke te overtuigen. Een debat bestaat vaak uit zes korte betogen. Om het publiek te beïnvloeden gebruik je retorisch taalgebruik.

Weerlegging van argumenten
Als je het oneens bent met een standpunt, kun je op twee manieren proberen je gelijk te krijgen.
1. Tegenover de argumenten van de tegenpartij bedenk jij tegenargumenten.
2. Je laat zien dat een argument van je tegenstander niet klopt. Het aantonen dat een argument niet klopt, heet dus een weerlegging.

Onderzoeksvraag
Je hebt verschillende soorten onderzoeksvragen:
- de beschrijvende onderzoeksvraag
Een beschrijvende onderzoeksvraag begint vaak met de vraagwoorden: ‘welke’, ‘wat’, ‘hoeveel’, enzovoort.
- de verklarende onderzoeksvraag
Een verklarende onderzoeksvraag begint vaak met de vraagwoorden: ‘waardoor’, ‘hoe komt het dat’, ‘waarom’, enzovoort.

Deelvragen
Om je onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, stel je deelvragen. Met deelvragen kun je een antwoord vinden op een stukje van de onderzoeksvraag. Er zijn verschillende manieren om deelvragen te stellen, hier 2 manieren:
1 Zoek deelonderwerpen
2 Zoek antwoorden op je onderzoeksvraag

Bruikbaarheid bronnen
Om te bepalen of bronnen bruikbaar zijn, kan je letten op de volgende criteria:
1. De deskundigheid van de schrijver of van de programmamaker
2. De onpartijdigheid van de schrijver, van de website of van de omroep
3. De actualiteit (wanneer is het artikel geschreven/gemaakt)

Het schrijven van een onderzoeksverslag
In de inleiding van je onderzoeksverslag:
- probeer je de belangstelling van de lezer te wekken
- leg je uit wat de onderzoeksvraag en de deelvragen zijn
- hoe je de taken onderling hebt verdeeld
In het middenstuk geef je antwoorden op je deelvragen. Het slot van je onderzoeksverslag is een samenvatting of een conclusie.

Beschrijvend onderzoeksdoel  samenvatten belangrijkste uitkomsten

Verklarend onderzoeksdoel  antwoord geven op de onderzoeksvraag

Illustraties en onderschriften
Illustraties zijn bedoeld om de tekst van een verslag duidelijker te maken. Bovendien trek je de aandacht en maak je het verslag mooier en aantrekkelijker om te lezen. Bij een illustratie hoort een onderschrift. Je licht de illustraties toe:
- wat staat er op de afbeelding
- waar moet de lezer op letten als hij de illustratie bekijkt

Studerend lezen
Teksten lees je met verschillende doelen
- de inhoud leren voor een toets
- de inhoud samenvatten

Als je de inhoud leert voor een toets doe je twee dingen:
1 Je vraagt je af welke vragen je kunt verwachten en wat voor soort vragen je kunt verwachten. Er zijn drie soorten vragen:
- Kennisvragen; je kunt het antwoord letterlijk in de tekst vinden.
- Begripsvragen; je leidt het antwoord af door verschillende elementen uit de tekst te combineren. Dat doe je meestal in eigen woorden.
- Toepassingsvraag; je past de kennis uit de tekst toe in een andere situatie.
2 Je maakt een leerschema; in een leerschema zet je trefwoorden met de belangrijkste informatie en je gebruikt pijlen.

Samenvatten
Bij het samenvatten schrijf je de belangrijke informatie kort op en zorgt ervoor dar de gedachtegang van de tekst bewaard blijft.

De lesaanpak bij samenvatten
Bij een samenvatting ga je uit van de hoofdgedachte van een tekst en van de belangrijkste informatie uit het middenstuk. Deze vindt je door te letten op:
- de kernzin van alinea’s
- de verbanden en signaalwoorden

Bondig schrijven
4 tips om bondig (met weinig woorden veel zeggen) te schrijven:
- schrap woorden die als aanloopje of als overbodige uitleg bedoeld zijn
- schrap overbodige bijvoeglijke naamwoorden en overbodige herhalingen
- vervang vage omschrijvingen door duidelijke woorden
- gebruik de actieve vorm in plaats van de passieve vorm

Het gebruiken van signaalwoorden in een samenvatting
Met signaalwoorden maak je de tekstdelen, alinea’s en zinnen duidelijk in een samenvatting. Met signaalwoorden geeft de schrijver aan of er een oorzaak, gevolg, tegenstelling, conclusie, opsomming of voorbeeld volgt.

De vormgeving van een samenvatting
Boven een samenvatting staan altijd de gegevens van de tekst die je hebt samengevat: de naam van de schrijver, de titel van het artikel en de bron, krant.

Verder houd je je aan de regels die gelden voor alle teksten die je schrijft:
- regel wit tussen titel en tekst
- niet inspringen bij de eerste alinea
- duidelijke alinea-indeling
- goede zinsbouw
- geen spelfouten

Tegenargument of weerlegging
Een schrijver die wil overtuigen, geeft zijn standpunt en zijn argumenten. Mensen die het niet met hem eens zijn, kunnen reageren op het standpunt en op de argumentatie.

Daarvoor zijn twee manieren:
1 Geef zelf een of meer tegenargumenten
2 Weerleg een of meer argumenten van de ander

Bij een tegenargument confronteer je de ander met jouw argument tegen zijn standpunt.

Bij een weerlegging beredeneer je waarom het argument of tegenargument van de ander niet klopt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.