Hoofdstuk 1 t/m 4

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 3368 woorden
  • 2 maart 2016
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 7
26 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Lezen

Tekststructuren:

  • Voor/nadelenstructuur
  • Verleden/heden(/toekomst)structuur
  • Aspectenstructuur
  • Vraag/antwoord structuur
  • Argumenten structuur
  • Probleem/oplossingsstructuur
  • Verklaringsstructuur

Woordenschat

Beeldspraak

 

Wat word vergeleken

waarmee

bijzonderheden

voorbeeld

PERSONIFICATIE

Een ding

Iets wat alleen een mens kan

 

Het gevaar loert

METAFOOR

Object

beeld

object is helemaal vervangen door beeld

De prinses van de klas

vergelijking

object

beeld

 

Louise lijkt wel een prinses

metoniem

Deel

Geheel

Plaats

Eigenschap

Materiaal

Voorwerp

Plaatsnaam

Producent

Geheel

Deel

Mensen

Persoon

Voorwerp

Inhoud

Product uitstreek

product

Je zegt iets anders dan je bedoelt

Even de neuzen tellen

De kaars brand

Het kantoor is vrij

Nog een glaasje dan

Even Apeldoorn bellen

Een echte van gogh

Kijk op taal

Naamkunde

Geoniem       =          een naam die is afgeleid van een aardrijkskundige naam

Eponiem         =          woorden die zijn afgeleid van persoonsnamen

Aptoniem      =          een naam die aansluit bij wat iemand in het dagelijks leven doet

Leenwoorden

  • Taalpuristen  =          mensen die proberen het Nederlands zo zuiver mogelijk te houden, zij                               bedenken Nederlandse alternatieven voor leenwoorden.
  • Anglicisme    =          niet goed vertaald uit het Engels
  • Gallicisme     =          niet goed vertaald uit het Frans
  • Germanisme =          niet goed vertaald uit het Duits
  • Anglicisme + gallicisme + germanisme = barbarisme

Spelling

ww-spelling

  • Pv-tt-ev
  • Pv-tt-mv
  • Pv-vt-ev
  • Pv-vt-mv
  • Infinitief
  • Gebiedende wijs -> herken je aan het ontbrekende onderwerp
  • Voltooid deelwoord
  • Onvoltooid deelwoord
  • bijvoeglijk naamwoord

met of zonder –N

  • telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden krijgen een N als deze
    • zelfstandig is gebruikt (dus er kan geen zn achter)
    • op personen slaat

formuleren

aantrekkelijk formuleren

  • varieer in woordkeus
  • varieer in zinsopbouw
  • varieer in zinslengte
  • gebruik voorbeelden
  • zet de woorden die bij elkaar horen bij elkaar
  • gebruik signaal woorden om verbanden in de tekst te leggen

tekstverbanden

  • concluderend                                   dus, hieruit volgt, dat houd in
  • doel-middel                          om te, waarmee, door middel van
  • oorzaak-gevolg                   daardoor, als gevolg van, zodat
  • opsommend                         ook, verder, ten slotte
  • redengevend/verklaring   daarom, namelijk, dat blijkt uit
  • samenvattend                     kortom, al met al, met andere woorden
  • tegenstellend                                  maar, echter, daarentegen
  • uitleggend/toelichtend       bijvoorbeeld, met andere woorden, dat wil zeggen
  • vergelijkend                        zoals, eveneens, soortgelijke
  • voorwaardelijk                   indien, mits, stel dat

foutieve samentrekkingen

samentrekken mag alleen bij

  • dezelfde grammaticale functie     -> kww – hww – zww – lv – mv – o - pv
  • dezelfde betekenis
  • hetzelfde getal                                -> ev – mv

samentrekking is als in het tweede deel van de zin een woord dat al eerder beschreven staat weggelaten word

samenvatting Nederlands Havo 3 H3 + H4

Lezen

Argumentatie

Vaak bij een overtuigende tekst

standpunt -> daar wil de schrijver je van overtuigen

Argumenten -> daar onderbouwt de schrijver zijn standpunt mee

  • Feitelijke argumenten  Kun je controleren             
  • niet-feitelijke argumenten       kun je niet controleren

Enkelvoudige argumentatie          =          met 1 argument

Meervoudige argumentatie          =          met meerdere argumenten

Enkelvoudige onderschikkende argumentatie =          Standpunt

                                                                                  -

                                                                                  Argument

                                                                                  -

                                                                                  Argument

Meervoudige onderschikkende argumentatie =                      standpunt

–                    

Argument                 argument

argument                  argument                             

Tegenargumenten = argumenten en standpunten ontkrachten d.m.v. een negatieve eigenschap

Woordenschat

Stijlfiguren

Zijn er 5 van.

  1. tautologie                       =          2 synonieme woorden van dezelfde woordsoort

voorbeeld:    enkel en alleen                   

toelichting:  synoniem aan elkaar, allebei een bijwoord

  1. pleonasme                      =          overbodig woord, omdat het grondwoord de eigenschap al bevat

voorbeeld:    de ronde cirkel                   

toelichting:    ronde = overbodig cirkel = grondwoord

  1. hyperbool                       =          sterke overdrijving

voorbeeld:    dat heb ik nu al 1000 keer gezegd

  1. eufemisme                      =          verzachtend woordgebruik

voorbeeld:    overgrootmoeder is gaan hemelen

  1. dysfemisme                    =          opzettelijk harde taal

voorbeeld:    wat een vette pens heeft die man

  1. understatement             =          het tegenovergestelde van wat je bedoelt

voorbeeld:    ik heb best wel even in de keuken gestaan

Spelling

Korter schrijven

  • Afkorting:      weergave van een woord(groep) met beperkt aantal letters je spreekt wel de volledige woord(groep) uit

Voorbeeld: a.s.

  • Letterwoord eerste letters van naam of woordgroep, waarbij je het uitspreekt als een woord

Voorbeeld: vip

  • Initiaalwoord           eerste letters van naam of woordgroep waarbij je het uitspreekt als losse letters

Voorbeeld: uv, OM

  • Verkorting    opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen, uitspraak als woord

Voorbeeld: info, prof

  • Symbool        notatie van wetenschappelijk begrip; grootheid/eenheid. Uitspraak zoals het oorspronkelijke woord

Voorbeeld: V, ml, GB

Trema en apostrof

  • Trema gebruik je om te voorkomen dat 2 klinkers in een woord samen worden uitgesproken
  • Trema gebruik je in sommige leenwoorden
  • Apostrof gebruik je als weglatingsteken
  • Apostrof gebruik je om uitspraak problemen te voorkomen
  • Apostrof gebruik je in afleidingen van letterwoorden
  • Apostrof gebruik je in meervouden van initiaalwoorden
  • In verkleinwoorden op -y

Formuleren

(foutieve) beknopte bijzinnen

Beknopte bijzin=                             bijzin zonder PV en O; dus het O moet hetzelfde zijn als dat van de hoofdzin

                                                               Voorbeeld:        na hun klim door de duinen op het stand aangekomen namen de                                                                                       toeristen meteen een verfrissende duik in de golven.

                                                               toelichting:         toeristen = O, onderstreept in het blauw is beknopte bijzin

foutieve beknopte bijzin=          bijzin zonder PV en O; maar het O is niet hetzelfde als dat van de hoofdzin.

                                                               Voorbeeld:        na hun klim door de duinen op het strand aangekomen bleken

                                                                                              Alle strandstoelen al verhuurd.

                                                               Toelichting:        strandstoelen = O, onderstreept in groen is foutieve beknopte bijzin.

                                                                                              Het is foutief omdat de strandstoelen geen klim door de duinen

                                                                                              Hebben gemaakt

  1. Wat is het O van de hoofdzin
  2. Wat is het O van de bijzin (zelf bedenken)
  3. Kan bij 2 hetzelfde antwoord als bij 1? -> goed

Kan bij 2 niet hetzelfde als bij 1                -> foutief!

Verwijswoorden

Het juiste verwijswoord bepaal je met het woordgeslacht

Getal     geslacht               lidwoord             verwijswoord

Ev           M                           De                          hij           hem      zijn         deze      die

Ev           V                            De                          zij           ze           haar       deze      die

Ev           O                            Het                        het                        zijn         dit          dat

Mv         alle                        alle                        zij/ze     hen        hun        deze      die

Je kunt dus het geslacht bepalen d.m.v. lidwoorden, behalve het verschil tussen M en V

M -> concreta                   kun je uit het raam gooien                         zoals de stoel                    = dus M ev

V  -> abstracta                  kun je niet uit het raam gooien                zoals de liefde                  = dus V ev

V  -> collectiva                  ev woord dat bestaat uit heel veel         zoals de regering             = dus V ev

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.