Hoofdstuk 1 t/m 4

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1264 woorden
  • 19 november 2003
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
22 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Nederlands Eldorado
Hst 1 Literatuur

Alles wat we lezen is lectuur, dit kan je in 2 groepen indelen:
- Non-fictionele teksten: gaan over onderwerpen die echt bestaan of over gebeurtenissen die echt zijn voorgevallen. Bijv. nieuwsbericht, gebruiksaanwijzing
- Fictionele teksten: gaan over onderwerpen die geheel of gedeeltelijk zijn verzonnen

Literatuur: fictionele teksten. Een verzamelterm voor alle soorten teksten in verhaal-, gedicht- of toneelvorm. Ze zijn verzonnen maar verwijzen ook naar werkelijkheid.
Eerste werkelijkheid: feiten die journalisten en juristen gebruiken.
Tweede werkelijkheid: visie van de schrijver op de werkelijkheid
Derde werkelijkheid: werkelijkheid die je als lezer uit tekst haalt
Schrijver brengt gevoelens onder woorden wan een ander alleen maar denkt en voelt.
Een auteur kleurt zijn werk met eigen persoonlijke ervaringen en opvattingen. Hij schrijft vanuit zijn eigen referentiekader  schrijverstekst
Als lezer krijg je persoonlijke opvattingen over tekst  lezerstekst
Geëngageerde auteurs leggen op persoonlijke manier maatschappelijke problemen bloot.
Amusementsschrijvers leiden lezer af van maatschappelijke problemen. Teksten hebben een escape functie.
Argumenten voor goede literaire tekst en kunst:
- men vind het werk mooi
- men is het eens met de morele waarden die het werk uitdraagt
- men vindt dat het werk de werkelijkheid goed weergeeft
- men vindt het werk knap gemaakt
- men waardeert de bedoeling die uit het werk spreekt
kracht van goede fictionele tekst schuilt in herkenning door lezer, bijvoorbeeld van:
- aspecten van zijn eigen leven
- zijn wensen
- zijn politieke of geloofsovertuiging
- zijn liefde voor een man, vrouw, natuur, mooie dingen
herkenning is niet enige criterium, je kan tekst waarderen om:
- meevoelen met gevoelens
- je kan vinden dat het mooi of lelijk is geschreven
enz.
Literatuur is goede taalkunst, literatuur is slechte taalkunst. Je bepaald dit zelf. Over algemeen vindt men dat Literatuur:
- je ontroerd en je nog wel eens wilt lezen
- zo goed is dat je bij herlezing weer allerlei nieuwe dingen ontdekt
- een tijd in je hoofd blijft hangen en je aan het denken zet
- herkenbaar is maar ook nieuw
- een kritisch standpunt inneemt
- origineel is
- een eigen stijl heeft
- een diepgaand thema heeft

Hst 2 Stijl en beeldspraak

De nieuwe zakelijkheid (groepsstijl) uit 1930, korte bijna norse stijl.
Stijlfiguren:

Herhaling: bij een herhaling worden sommige woorden herhaald, waardoor ze extra nadruk krijgen
Parallellisme: een bijzondere vorm van herhaling waarbij de opeenvolgende zinnen op dezelfde manier verlopen: nog sterkere nadruk.
Opsomming: in een opsomming wordt een aantal feiten, meningen namen e.d. vlak achter elkaar geplaatst.
Climax: in een opsomming is sprake van een opklimming in kracht, tegenovergestelde heet anticlimax
Antithese: Het naast elkaar plaatsen van tegenstellingen of tegengestelde begrippen, letterlijk bedoeld.
Paradox: een schijnbare tegenspraak. Figuurlijk bedoeld
Hyperbool: een overdrijving. Het heeft vaak humoristisch effect. Bijv. je doodlachen
Retorische vraag: is eigenlijk geen vraag, maar een besliste mededeling in vorm van vraag. Er wordt geen antwoord op verwacht.
Eufemisme: als een te ‘harde’ uitdrukking vervangen wordt door een verzachtend woord met minder directe omschrijving. Bijv. heengaan
Understatement: ook een vorm van verzachting met humoristisch effect. Bijv. hij kan een leuk stukje fietsen (profwielrenner)
Litotes: iets wordt benadrukt door het tegenovergestelde te ontkennen.
Chiasme: twee bij elkaar horende zinnen zijn elkanders spiegelbeeld.
Woordspeling: een woord wordt met dubbele betekenis gebruikt
Spot: ironie: milde spot niet bedoeling om te kwetsen. Sarcasme: bijtende felle spot. Cynisme is het ergst
Tautologie: twee keer woord met dezelfde betekenis.
Pleonasme: een vanzelfsprekend kenmerk wordt vermeld.
Epiek: verhalende literatuur. Vooral in prozavorm.
Lyriek: teksten waarin rechtstreeks gevoelends uitgedrukt worden. Vooral in poëzievorm
Dramatiek: toneelvorm
Didactiek: fictionele teksten die vooral zijn geschreven met opvoedkundige bedoelingen
Satire: bedoeling mensen of toestanden te bespotten en te bekritiseren om op die manier de lachlust op te wekken
Parodie: een bekend literair werk wordt nagebootst.
Beeldspraak:
Vergelijking: bij een vergelijking geeft je zowel het object als het beeld.
Metafoor: als alleen het beeld wordt genoemd.
Metonymia: de beeldspraak berust op een ander verband tussen object en beeld, men noemt een opvallend kenmerk, bijvoorbeeld het materiaal waarvan iets is gemaakt.
Synesthesie: indrukken van 2 verschillende zintuigen worden met elkaar verbonden
Personificatie: een onderwerp wordt uitgebeeld als een levend wezen
Onzorgvuldige beeldspraak: bombast of retoriek als je beelden kiest die niet meer passen bij wat hij beschrijven wil

Hst 3 Proza

Legende: doel is het versterken van godsdienstzin. Het heeft historische achtergrond. Meestal grijpt godheid in door middel van wonder. Boeddha, christelijke heiligen enz.
Sage: oude volksvertelling die historisch gegeven verklaart. Magie en bovennatuurlijke krachten spelen belangrijke rol. Vrij kort bijv. wilhelm tell, koning arthur
Mythe: verhalen over goden en halfgoden uit natuurgodsdienst. Verklaring voor voor mens onverklaarbare dingen.
Sprookje: oude verhalen van generatie op generatie. Zwakke of arme overwint een sterke of rijke slechterik.
Fabel: korte anekdotische verhalen over dieren. Om levenswijsheid over te brengen. Bijv. reynaert de vos.
Parabel: een parabel wil nieuw inzicht brengen. Zoals vergelijkingen in de bijbel.

Anekdote: het kortste verhaaltype. Vaak humoristisch. Alleen kern wordt vermeld.
Kort verhaal: vaak voor tijdschriften 1-20 blz. kenmerkend zijn
- meestal 1 hoofdpersoon
- 1 gebeurtenis
- eenvoudige opbouw, geen bijzaken
- meestal geen inleiding, gebeurtenis is al begonnen
- verrassend einde
Novelle: tussen kort verhaal en roman in. Niet meer dan 100 blz. Vaak als boekenweekgeschenk, kenmerken:
- 1 plaats van handeling
- geen uitvoerige karakterbeschrijving
- zo weinig mogelijk verhaalfiguren
Roman: een lange voorgeschiedenis. Uitgebreid verhaal waarin daden en gedachten van hoofdfiguren worden beschreven. Ridderroman, avonturenroman, psychologische roman, zedenroman, historische roman, oorlogsroman, streekroman, politieroman
Sciencefictionverhalen zijn denkbaar binnen of vanuit onze wereld. Schrijver tracht mogelijke toekomst te beschrijven. Wetenschap speelt vaak rol. In een utopie wordt een beeld geschetst van een ideale maatschappij in toekomst. Bij anti-utopi juist niet.
Fantasy is irrationeel, vol wonderlijke krachten dromen en magie. Sword and sorcery, is in feite reïncarnatie van oude sprookjes en sagen, maar dan groter en gruwelijkere monsters. Lord of the rings bijvoorbeeld.
Cursiefje: uitgewerkte anekdote. Vooral in dag en weekbladen.
Column: combineert eigenschappen van cursiefje en journalistiek artikel. Actueel, vaak satirisch.
Essay: een beschouwende of betogende tekst waar standpunt ontwikkelt wordt
Polemiek: verzameling teksten waarin aanval wordt ondernomen op personen, zken of opvattingen.
Reisverhalen: verhalen over reizen
Recensie: bespreking van literaire werken.
Brievenboeken: boeken d.m.v. brieven
Dagboeken en memoires: verzameling herinneringen van de auteur van ontmoetingen en gesprekken geschreven bij wijze van terugblik.
Biografie en autobiografie: in biografie wordt iemands leven beschreven. In een autobiografie is schrijver zelf onderwerp van zijn levensbeschrijving.

Hst 4 Verhalen lezen

Middelen om aandacht vast te houden en spanning te maken:
- ontknoping uitstellen
- verhouding tussen wat lezer weet en verhaalfiguur weet mee spelen
- in humoristisch verhaal humor zorgvuldig doseren
- bijzondere situaties en verhaalfiguren scheppen

Schrijver kiest bepaalde ruimte en plaats om verhaal af te laten spelen. Gebeurtenissen spelen zich af in tijd. Door met tijd te spelen zorg je voor spanning
- informatieve opening of opening-in-de-handeling, open en gesloten einde
- chronologisch en niet-chronologisch
- flashbacks en flash-forwards
- versnelling en vertraging

Schrijver zet verhaalfiguren neer door beschrijven van: uiterlijke kenmerken, innerlijke kenmerken en zijn handelingen.

Round character: als een verhaalfiguur uitgebreid wordt beschreven, en het karakter zich ontwikkelt.
Flat character: als het karakter niet of bijna niet veranderd, het is een gegeven karakter.

Ik-verhaal: verteller is een ik-figuur, die over eigen belevenissen of over die van een ander vertelt. Hij/zij is zowel personage als verteller van verhaal.
Auctoriaal verhaal: alwetende verteller. Hij presenteert verhaal maar komt zelf niet voor. Hij overziet alles en kent gedachtes en gevoelens.
Personaal verhaal: de gebeurtenissen worden niet direct verteld, maar gezien door ogen van een persoon die meespeelt in het verhaal, in hij / zij vorm.
Wisselend perspectief: om verhaalaspecten uit verschillende figuren laten zien

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.