5.3 Spelling
Koppelteken (-):
Als je anders een uitspraakprobleem krijgt: Zee-eend
Tussen delen van aardrijkskundige namen: Noord-Holland
Bij cijfers, letters en andere tekens in samenstellingen: 40+-kaas, kleuren-tv
Bij namen van getrouwde vrouwen: Mevrouw Jansen-Koenjer
Na Sint of St: Sint-Elisabethziekenhuis
In samenstellingen die een functie, titel of rang aangeven: Chef-kok, assisent-bedrijfsleider
Trema:
Bij een klinkerbotsing in een woord dat geen samenstelling is: Poëzie, ruïne, hygiëne, patiënt, kopieën.
Als je het woord gewoon kunt uitspreken, schrijf je geen trema :Dieet, lawaaiig
Bij Franse en Latijnse uitgangen, schrijf je geen trema: Opticien, museum
Uitzondering:
Telwoorden met -en- zijn samenstellingen, maar toch schrijf je een trema bij een klinkerbotsing:
drieënhalf.
5.4 Lezen
4 tekstdoelen:
1. Amuseren
2. Informeren
3. overtuigen
4. activeren
Tekstdoel: activeren.
De schrijver wil dat de lezer iets gaat doen.
Voorbeelden van activerende teksten:
1. Reclametekst
2. Affiche voor een toneelvoorstelling
3. Brief van de Postcodeloterij
4. Pop-up op een website
Bij activerende teksten is de lay-out vaak belangrijker dan de tekst.
Lay-out:
Vormgeving / beeld en opmaak.
Denk aan: lettertypes, lettergroottes, kleuren, afbeeldingen.
5.8 Schrijven
Onderwerp inperken:
Je zorgt ervoor dat het onderwerp van een spreekbeurt of werkstuk niet te ruim is.
1. Je bakent het onderwerp inhoudelijk af.
2. Je bakent het onderwerp af in de ruimte.
3. Je bakent het onderwerp af in de tijd.
Hoofdvraag:
De centrale vraag waarop je in een werkstuk antwoord wilt hebben.
Bij de hoofdvraag maak je deelvragen:
Hulpvragen die het zoeken van het antwoord op de hoofdvraag ondersteunen.
5.9 Gedicht
Enjambement:
De schrijver breekt een versregel af op een plek waar dit eigenlijk niet hoort.
De zin gaat verder op de volgende versregel.
Doel van enjambement:
Het woord aan het eind van de versregel krijgt meer nadruk.
(Soms ook het woord aan het begin van de volgende versregel.)
6.3 Spelling
Samengestelde zin
Enkelvoudige zinnen= zinnen met één persoonvorm
Samengestelde zinnen= zinne met meer dan één persoonorm
Apostrof (‘):
Gebruik je vaak in plaats van één of meer letters.
Je gebruikt een apostrof:
In woorden als ‘s morgens (eigenlijk des morgens), ‘t regent (eigenlijk het regent).
In een woord dat een bezit aangeeft en eindigt op een sisklank: Max’ fiets.
In een woord dat een bezit aangeeft en eindigt op een enkele klinker : Ali’s hond.
Bij een meervoud van woorden die eindigen op de klinkers a, i, o, u, y: accu’s.
Na cijfers en afkortingen in afleidingen: A4’tje.
Weglatingstreepje
Je gebruikt het als je een deel van een woord weglaat: Maandag- en dinsdag avond is het feest
Gebruik geen weglatingstreepje als je een heel woord weglaat.
6.5 schrijven
Ingezonden brief
Doel: ergens op reageren.
Inleiding: aanleiding (waarom schrijf je de tekst) + mening.
Kern: argumenten.
Slot: conclusie.
Onderaan de brief: naam + woonplaats
verwijswoorden:
Verwijzen naar een onzijdig woord (het-woord): het, dit of dat.
Verwijzen naar een vrouwelijk woord: zij, ze, haar, deze, die.
Verwijzen naar een mannelijk woord: hij, hem, zijn, deze, die.
Verwijzen naar een meervoud woord: zij/ze, hen, hun, deze en die
Wanneer gebruik je ‘wat’?
Verwijzen naar woorden als alles, niets, iets.: Alles wat ik weet.
Verwijzen naar een overtreffende trap: Het ergste wat kan gebeuren.
Verwijzen naar een hele zin: Joke eindigde op de tiende plaats, wat we helemaal niet leuk vonden.
Variatie in zinsbouw
Variatie aanbrengen in de zinsbouw:
– varieer de volgorde van de zinsdelen. Gebruik niet steeds dezelfde volgorde.
– Varieer de lengte van de zinnen. Wissel korte en lange zinnen af
6.7 woorden
Woorden:
respect = bewondering
tekenend = typerend
filantroop = weldoener
lanceerde = bracht uit
project = plan
gebaseerd = gesteund op
idealisme = geloven in een ideaal
motto = leus
doneren = schenken
nationaal = landelijk
kick-off = begin
mondiale = wereldwijde
voormalige = vroegere
realiseren = uitvoeren
Synoniemen, hormoniemen en antoniemen
Synoniem: Twee verschillende woorden met ongeveer dezelfde betekenis.
Bijv. atleten + sporters.
Homoniem: Woorden die je op dezelfde manier schrijft, maar die iets anders betekenen.
Bijv. bank (om op te zitten) + bank (geldinstelling).
Antoniem
Woorden met een tegengestelde betekenis.
Bijv. licht + donker
objectief + subjectief
6.8 informatie
Opbouw van een werkstuk:
Opbouw van een werkstuk bestaat uit vier delen:
1. in de inleiding beschrijf je de hoofdvraag die je over je onderwerp hebt en via welke deelvragen je deze hoofdvraag wil beantwoorden.
2. In de kern doe je per deelvraag verslag van de informatie die je hebt gevonden
3. In het slot trek je de conclusie: antwoord op de hoofvraag
4. Je sluit je werkstuk af met een bronnenlijst
6.9 gedicht
160
Via SMS (short message service) verstuur of ontvang je smsjes vanaf je telefoon. Een smsje besaat maximaal uit 160 tekens. De 160 is een dichtvorm. Een 160 schrijf je op je telefoon en bestaat uit precies 160 tekens. De versregels worden afgebroken op de plek waarop je telefoon afbreekt. Omdat niet elke telefoon dit doet ziet elke 160 er verschillend uit.
Grammatica:
Redenkundig
Zinsdeelproef: deel de zin in zinsdelen
Persoonsvorm (PV): vinden door de zin van tijd te veranderen
Werkwoordelijk gezegde (WG): alle werkwoorden in de zin
Onderwerp (O): wie/wat + gezegde
Lijdend voorwerp (LV): wie/wat + gezegde + onderwerp
Meewerkend voorwerp (MV): aan/voor wie/ wie of wat + WG + O + LV !!
Bijwoordelijke bepaling (BWB): overige niet benoemde zinsdelen.
Meewerkend voorwerp (MV) : aan/voor wie/wat + WG + O + LV
Naamwoordelijk gezegde:
1. bij 1 ww dit kan een kww of zwee zijn
2. bij meer werkwoorden
3. eerste wekwoord: hww
4. kijken naar andere werkwoord: Is dit een vorm van : zijn, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, heten en voorkomen
5. Nee: geen Nw dit werkwoord is een zww
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden