H5/H6

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2040 woorden
  • 27 oktober 2016
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Twijfel je nog over jouw studiekeuze?

Of heb je hulp nodig bij het inschrijven? Bezoek dan onze Extra Open Avond op 7 juni. Kom een kijkje nemen en voel hoe het is om te studeren bij Hogeschool Inholland. Wij staan voor je klaar! 

Meld je aan!

5.3 Spelling

Koppelteken (-):
Als je anders een uitspraakprobleem krijgt: Zee-eend
Tussen delen van aardrijkskundige namen: Noord-Holland
Bij cijfers, letters en andere tekens in samenstellingen: 40+-kaas, kleuren-tv
Bij namen van getrouwde vrouwen: Mevrouw Jansen-Koenjer 
Na Sint of St: Sint-Elisabethziekenhuis
In samenstellingen die een functie, titel of rang aangeven: Chef-kok, assisent-bedrijfsleider
Trema:

Bij een klinkerbotsing in een woord dat geen samenstelling is: Poëzie, ruïne, hygiëne, patiënt, kopieën.
Als je het woord gewoon kunt uitspreken, schrijf je geen trema :Dieet, lawaaiig

Bij Franse en Latijnse uitgangen, schrijf je geen trema: Opticien, museum

Uitzondering:
Telwoorden met -en- zijn samenstellingen, maar toch schrijf je een trema bij een klinkerbotsing:
drieënhalf.


5.4 Lezen
4 tekstdoelen:

 1. Amuseren
 2. Informeren
 3. overtuigen
 4. activeren
Tekstdoel: activeren.
De schrijver wil dat de lezer iets gaat doen.
Voorbeelden van activerende teksten:
1. Reclametekst
2. Affiche voor een toneelvoorstelling
3. Brief van de Postcodeloterij
4. Pop-up op een website
Bij activerende teksten is de lay-out vaak belangrijker dan de tekst.
Lay-out:
Vormgeving / beeld en opmaak.
Denk aan: lettertypes, lettergroottes, kleuren, afbeeldingen.


5.8 Schrijven
Onderwerp inperken:
Je zorgt ervoor dat het onderwerp van een spreekbeurt of werkstuk niet te ruim is.
1. Je bakent het onderwerp inhoudelijk af.
2. Je bakent het onderwerp af in de ruimte.
3. Je bakent het onderwerp af in de tijd.
Hoofdvraag:
De centrale vraag waarop je in een werkstuk antwoord wilt hebben.
Bij de hoofdvraag maak je deelvragen:

Hulpvragen die het zoeken van het antwoord op de hoofdvraag ondersteunen.


5.9 Gedicht

Enjambement:
De schrijver breekt een versregel af op een plek waar dit eigenlijk niet hoort.
De zin gaat verder op de volgende versregel.
Doel van enjambement:
Het woord aan het eind van de versregel krijgt meer nadruk.
(Soms ook het woord aan het begin van de volgende versregel.)


6.3 Spelling
Samengestelde zin

Enkelvoudige zinnen= zinnen met één persoonvorm
Samengestelde zinnen= zinne  met meer dan één persoonorm

Apostrof (‘):

Dit wil je ook lezen:

Gebruik je vaak in plaats van één of meer letters.

Je gebruikt een apostrof:

In woorden als ‘s morgens (eigenlijk des morgens), ‘t regent (eigenlijk het regent).
In een woord dat een bezit aangeeft en eindigt op een sisklank: Max’ fiets.
In een woord dat een bezit aangeeft en eindigt op een enkele klinker : Ali’s hond.
Bij een meervoud van woorden die eindigen op de klinkers a, i, o, u, y:  accu’s.
Na cijfers en afkortingen in afleidingen: A4’tje.
Weglatingstreepje

Je gebruikt het als je een deel van een woord weglaat: Maandag- en dinsdag avond is het feest

Gebruik geen weglatingstreepje als je een heel woord weglaat.

 

6.5 schrijven
Ingezonden brief
Doel: ergens op reageren.
Inleiding: aanleiding (waarom schrijf je de tekst) + mening.
Kern: argumenten.
Slot: conclusie.
Onderaan de brief: naam + woonplaats
verwijswoorden:

Verwijzen naar een onzijdig woord (het-woord): het, dit of dat.
Verwijzen naar een vrouwelijk woord: zij, ze, haar, deze, die.
Verwijzen naar een mannelijk woord: hij, hem, zijn, deze, die.
Verwijzen naar een meervoud woord: zij/ze, hen, hun, deze en die

Wanneer gebruik je ‘wat’?

Verwijzen naar woorden als alles, niets, iets.: Alles wat ik weet.
Verwijzen naar een overtreffende trap: Het ergste wat kan gebeuren. 
Verwijzen naar een hele zin: Joke eindigde op de tiende plaats, wat we helemaal niet leuk vonden.
Variatie in zinsbouw

Variatie aanbrengen in de zinsbouw:

– varieer de volgorde van de zinsdelen. Gebruik niet steeds dezelfde volgorde.
– Varieer de lengte van de zinnen. Wissel korte en lange zinnen af

 

6.7 woorden

Woorden:

respect = bewondering
tekenend = typerend
filantroop = weldoener
lanceerde = bracht uit
project = plan
gebaseerd = gesteund op
idealisme = geloven in een ideaal
motto = leus
doneren = schenken
nationaal = landelijk
kick-off = begin
mondiale = wereldwijde
voormalige = vroegere
realiseren = uitvoeren

Synoniemen, hormoniemen en antoniemen

Synoniem: Twee verschillende woorden met ongeveer dezelfde betekenis.
Bijv. atleten + sporters.
Homoniem: Woorden die je op dezelfde manier schrijft, maar die iets anders betekenen.
Bijv. bank (om op te zitten) + bank (geldinstelling).
Antoniem

Woorden met een tegengestelde betekenis.
Bijv. licht + donker
  objectief + subjectief

 

6.8 informatie

Opbouw van een werkstuk:

Opbouw van een werkstuk bestaat uit vier delen:

1. in de inleiding beschrijf je de hoofdvraag die je over je onderwerp hebt en via welke deelvragen          je deze hoofdvraag wil beantwoorden.
2. In de kern doe je per deelvraag verslag van de informatie die je hebt gevonden
3. In het slot trek je de conclusie: antwoord op de hoofvraag
4. Je sluit je werkstuk af met een bronnenlijst


6.9 gedicht

160

Via SMS (short message service) verstuur of ontvang je smsjes vanaf je telefoon. Een smsje besaat maximaal uit 160 tekens. De 160 is een dichtvorm. Een 160 schrijf je op je telefoon en bestaat uit precies 160 tekens. De versregels worden afgebroken op de plek waarop je telefoon afbreekt. Omdat niet elke telefoon dit doet ziet elke 160 er verschillend uit.
Grammatica:

Redenkundig

Zinsdeelproef: deel de zin in zinsdelen
Persoonsvorm (PV): vinden door de zin van tijd te veranderen
Werkwoordelijk gezegde (WG): alle werkwoorden in de zin
Onderwerp (O): wie/wat + gezegde
Lijdend voorwerp (LV): wie/wat + gezegde + onderwerp
Meewerkend voorwerp (MV): aan/voor wie/ wie of wat + WG + O +  LV !!
Bijwoordelijke bepaling (BWB): overige niet benoemde zinsdelen.
Meewerkend voorwerp (MV) : aan/voor wie/wat + WG + O + LV

Naamwoordelijk gezegde:

1. bij 1 ww dit kan een kww of zwee zijn
2. bij meer werkwoorden
3. eerste wekwoord: hww
4. kijken naar andere werkwoord: Is dit een vorm van : zijn, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, heten en voorkomen
5. Nee: geen Nw dit werkwoord is een zww

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Zoek het onderwerp in de zin. Kun je vragen wat is het onderwerp
Ja, dan is er een NG
Het Ng bestaat uit alle werkwoorden in zin + wat over het onderwerp wordt gezegd.
Voorbeeld

Bijvoorbeeld: Hij is arts geworden
1. 2 werkwoorden
2. Eerste werkwoord is een HWW
3. 2e werkwoorden is een vorm van het koppelwerkwoord.
4. Onderwerp is hij
5. Je kunt vragen: wat is hij;arts
Er is dus een NG
7. Het ng: is arts geworden

 

Koppelwerkwoord:

Zijn,worden,blijven,blijken,lijken,schijnen,heten,dunken en voorkomen. Zonder KWW is er geen NG.

Voorzetselvoorwerp(VZV): Een zinsdeel wat met een vast voorzetsel begint en je niet kunt veranderen.

Voorbeelden:
Wachten op De conducteur I wachtte I op de trein.
Twijfelen aan   Waarom I twijfel I je I aan mijn oprechtheid?

Ook met een naamwoordelijk gezegde. Alleen kan het bijvoeglijk naamwoord met dat voorzetsel gecombineerd worden.

Zij I is I gek I op chocola.
O     ng   ng        vzv

Bijwoordelijke bepaling:

Zij I vertrouwt I op haar computer.
O        WG                 VZV


Van actief (bedrijvend) naar passief (lijdend)
Actief: de bakker I verkoopt I veel broodjes
                 O               WG              LV
1. ontleed de zin
2 zet voor het onderwerp 'DOOR''
3.Voeg een vorm van 'worden' toe. ( in de voltooide tijd moet je 'zijn' toevoegen.)
4. Maak van het LV het onderwerp
5. Het werkwoord wordt een voltooid deelwoord
Door de bakker worden veel broodjes verkocht

passief(lijden) naar actief(bedrijvend)
5. Laat DOOR en de vorm van WORDEN of ZIJN weg.

!!!!
5. Het zinsdeel dat met 'DOOR' begint, noem je een door-bepaling
6. Je kunt een actieve zin alleen passief maken als er een lijden voorwerp in de zin staat.

 

Bijvoeglijke bepaling (BVB):
Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord. 
Een bijvoeglijke bepaling is geen apart zinsdeel, maar is onderdeel van een ander zinsdeel.
De bijvoeglijke bepaling staat voor of achter een ZN.
Het ZN heet kernwoord.

Stappenplan:
Je verdeelt de zin in zinsdelen.

Pas als je klaar bent, kijk je of er binnen een zinsdeel extra informatie wordt gegeven over een zelfstandig naamwoord.
 Een lidwoord is geen BVB.
1. Zinnen noteren.
2. Verdeel in zinsdelen + ontleden.
3. Zoek daarna de kernwoorden + bijvoeglijke bepalingen.

Voorbeeld:

* De uitreiking van de Grammy Awards trok veel sterren.
* In het stadion konden de toeschouwers de spetterende show op metershoge schermen volgen.

Antwoord:
Zin 1: bvb = van de Grammy Awards
           bvb = veel
Zin 2: bvb = spetterende
           bvb = metershoge
Bijstelling:

Staat achter het zelfstandig naamwoord waar ze bij hoort.
Voor en na de bijstelling staan komma’s.  (of een punt aan het eind van de zin)
De bijstelling is geen apart zinsdeel.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin = zin met één persoonvorm
samengestelde zin = zin met meer dan één persoonsvorm
nevenschikkend = twee hoofdzinnen
onderschikkend =  hoofdzin en een bijzin

Hoofdzin:
Kan in zijn eentje een zin zijn.
PV + O staan naast elkaar.

Bijzin:
Is afhankelijk van de hoofdzin.
PV + O staan niet naast elkaar of je kunt er wat tussen zetten.
De PV staat ergens achteraan.
Een nevenschikkend samengestelde zin:

Twee of meer hoofdzinnen naast elkaar.
De zinnen worden verbonden door nevenschikkende voegwoorden:
voegwoorden: En, maar, want, of.

Drie kenmerken neverschikkend samengestelde zin:

1. De zin heeft meer dan één persoonvorm
2. Het voegwoord is en, maar, want, of
3. De opbouw van de enkelvoudige zinnen is de gebruikelijke: onderwerp en persoonvorm staan naast elkaar. De persoonsvpr, is het eerste of tweede zinsdeel.

De onderschikkend samengestelde zin:

Verschilende zinnen aan elkaar gekoppeld tot een samengestelde zin. De bijzin is  een zinsdeel van de hoofdzin.

Michel/ vertelde/ ons / dat hij de hoofdprijs gewonnen had
Dit is een samngestelde zin : 2 persoonsvormen en een bijzin

Het lijden voorwerp van de hoofdzin is het antwoord op de vraag ''wat vertelde michel''?. Het lijdenvoorwerp is de bijzin: dat hij de hoofdprijs had gewonnen. Daarom noemen we de bijzin een lijdendvoorwerpzin.

De scheidsrechter / stuurde/ richard / van het veld/ omdat hij de bal kwaad wegtrapte/
Bijwoordlijke bepaling is de bijzin : omdat hij de bal kwaad wegtrapte. Zo'n bijzin heet bijwoordelijke bijzin

Of we de klus in één dag afmaken, is onduidelijk
Het onderwerp van ''is onduidelijk'' : of we die klus in één dag afmaken. De naam van zo'n bijzin is een onderwerpszin

Onderschikkend voegwoord: dat, toen, nadat, voordat etc.

Het Nevenschikkend voegwoord of duidt een keuze aan: Je doet dit of je doet dat.
Het onderschikkend voegwoord of geeft het begin van een bijzin aan.

Ontleden
1. bepaal de bijzin
2. verdeel hoofdzin in zinsdelen
3. benoem zinsdelen
4. een zinsdeel dat uit een zin bestaat, krijgt de naam van dat zinsdeel

 

Tekstverband Signaalwoorden Voorbeeld
Hoofdstuk 1  
Opsommend En, vervolgens, eerst, niet alleen.., maar ook, tevens, zowel...als, dan, daarna.  Eerst maak ik mijn huiswerk. Dan ga ik sporten. Vervolgens kijk ik nog even televisie.
Tegenstelling Maar, echter, toch, integendeel, daar staat tegenover, in tegenstelling tot, enerzijds... anderzijds, daarentegen.  In juli ging ik veel sporten. Daarentegen sportte ik in augustus helemaal niet.
Vergelijkend Net zoals, net als, zoals, evenals. Ik sport veel, net als Lisa.
Uitleggend, voorbeeldgevend Bijvoorbeeld, ter illustratie, voorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zo, zoals, neem nou..  Sporten doe ik met een bepaald doel. Ik wil bijvoorbeeld strakkere benen krijgen. 


Hoofdstuk 2  
Concluderend Dus, concluderend Je hebt je werk niet goed geleerd. Die onvoldoende was dus terecht.
Samenvattend Kortom, samengevat, om kort te gaan Om kort te gaan, kunnen we stellen dat het nieuwe rooster beter is dan het oude rooster.


Hoofdstuk 3  
Oorzakelijk tekstverband
Oorzaak/gevolg Doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van Doordat het regende, waren de straten nat.
Ten gevolge van de regen, waren de straten nat.
Doel-middel Om.....te
Waarmee
Door middel van Hij gebruikt een mes om het brood te snijden.


Hoofdstuk 3  
Oorzakelijk tekstverband
Oorzaak/gevolg Doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van Doordat het regende, waren de straten nat.
Ten gevolge van de regen, waren de straten nat.
Doel-middel Om.....te
Waarmee
Door middel van Hij gebruikt een mes om het brood te snijden.

 

Hoofdstuk 4  
Redengevend tekstverband Want, daarom, omdat, immers. Ik heb een waardeloos rooster, want ik moet maandag t/m het negende uur.
Voorwaardelijk tekstverband Mits, wanneer, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat Als de zon schijnt, gaan we voetballen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.