Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Formuleren

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1329 woorden
  • 19 februari 2003
  • 139 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
139 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nederlands Formuleren: Tips voor het woordgebruik: 1) Gebruik geen lange woorden. Vijf lettergrepen is het maximum. 2) Gebruik geen ‘moeilijke’ woorden. Zoek een eenvoudiger synoniem of geef een omschrijving van een lastig begrip. 3) Vermijd deftige of formele woorden. 4) Gebruik alleen afkortingen van woorden die je ook uitspreekt als afkorting. Schrijf anders de afkortingen voluit. 5) Gebruik niet te veel persoonlijke voornaamwoorden om te verwijzen: hij, hem, ze, zij, haar, het. Zoek liever een synoniem of voorkom dat je moet verwijzen. Bij persoonlijke voornaamwoorden moet je soms met hij en hem verwijzen, in andere gevallen gebruik je ze of haar. Het is vaak lastig om te bepalen welk verwijswoord je meot kiezen. Probeer zulke situaties te vermijden door die te gebruiken. Twijfel je tussen hen en hun, gebruik dan ze. Tips voor de zinsbouw: 1) Formuleer korte zinnen. Gebruik in principe niet meer danzo’n dertien woorden per zin. 2) Gebruik zoveel mogelijk hoofdzinnen. In een hoofdzin staat het onderwerp naast de persoonsvorm. Zulke zinnen lezen makkelijk. In bijzinnen staat de persoonsvorm meestal achteraan in de zin. Lezers (en schrijvers) raken eerder de kluts kwijt. 3) Zet het lidwoord en het zelfstandig naamwoord dicht bij elkaar. Natuurlijk mag er best een bijvoegelijk naamwoord tussen staan. Maar grote toevoegingen tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord (tangconstructies) maken een tekst lastig. 4) Gebruik zoveel mogelijk de bedrijvende vorm en vermijd de lijdende vorm. Een bedrijvende vorm is directer en dus duidelijker. 5) Herhaal het onderwerp als je twee zinnen met ‘en’ of ‘maar’ aan elkaar plakt. 6) Knip een zin met veel voorzetsels in stukken. Maak geen keten van voorzetsels. Veel voorzetsels in een zin maken die zin ingewikkeld.
1) Dubbelop: 1) Herhaling: onjuiste herhaling. 2) Tautologie: twee keer met andere woorden hetzelfde zeggen. Het hangt van de zin af of deze ‘dubbelop’ goed of fout is. 3) Pleonasme: een bepaalde eigenschap van een woord nog eens nadrukkelijk omschrijfen. Het hangt van de zin af of deze ‘dubbelop’ goed of fout is. 4) Contaminatie: Twee woordeb of uitdrukkingen verwaren en ze ten onrechte vermengt. Bekend zijn foute ‘dubbelopformuleringen’ als optelefoneren (telefoneren + opbellen), doorverwijzen (doorsturen + verwijzen) en nachecken (nakijken + checken). 5) Dubbele ontkenning: In zinnen met een werkwoord dat al een ‘ontkennend’ karakter heeft (voorkomen, misbruiken, verbieden, weerhouden, (na)laten) wordt soms ten onrechte een tweede otnkenning toegevoegd. 2) Storende woordherhaling: Herhalingen van, maar, en toen en ook proberen te vermijden, door andere snoniemen ervoor in de plaatst te zetten. 3) Fouten met verwijswoorden: 1) onjuiste verwijswoorden: In veel zinnen komen verwijswoorden voor. Dat zijn woorden die terugwijzen naar een eerder genoemd woord of vooruitwijzen naar een woord dat vederop in de zin staat. Onzijdige woorden (het-woorden): Naar onzijdige woorden (o) verwijs je met het persoonlijk voornaamwoord het , met het bezittelijk voornaamwoord zijn, met de aanwijzende voornaamwoord dit en dat en met het betrekkelijk voornaamwoord dat. Namen van landen, steden, clubs en alle verkleinwoorden zijn ook het-woorden. Mannelijke en vrouwelijke woorden (de-woorden): Met de aanwijzende voornaamwoorden deze en die en met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar alle de-woorden. Het maakt niet uit of ze mannelijk (m) of vrouwelijk (v) zijn. Meervoudige zelfstandige naamwoorden: Bij meervoudige zelfstandige naamwoorden gebruik je de persoonlijke voornaamwoorden ze, zij, hen en hun, het bezittelijk voornaamwoord hun, de aanwijzende voornaamwoorden deze en die en het betrekkelijk voornaamwoord die. -Vaak wordt naar een enkelvoudig begrip dat een verzameling personen omvat (de politie, de regering, de jeugd) ten onrechte met een meervoudig persoonlijk voornaamwoord (ze) verwezen. Het persoonlijk voornaamwoord hen gebruik je als je als het lijdend voorwerp is en na een voorzetsel. Het persoonlijk voornaamwoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp. Met meervoudige verwijzingen worden nogal eens fouten gemaakt: Soms wordt hun ten onrechte als onderwerp gebruikt.
Het betrekkelijk voornaamwoord ‘wat’: In enkele gevallen gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord wat: - na een onbepaald voornaamwoord: alles, iets, niets, het enige - na een overtreffende trap: het grootste, het beste, het leukste - als je terugwijst naar een hele zin. Aan wie, op wie/waaraan, waarop Wanneer je verwijst naar personen, gebruik je aan wie, op wie, met wie enzovoort; als je naar dieren of dingen verwijst, schrijf je waaraan, waarop, waarmee enzovoort. 2) Slordig verwijzen: Het komt nogal eens voor dat in een zin een verwijswoord niet eenduidig terugwijst: het verwijswoord kan dan verschillede dingen betekenen. Na enig denken kan de lezer in zo’n geval de juiste betekenis vaak wel achterhalen, maar het stoort hem toch omdat zo’n ‘puzzeltje’ tijd vergt. Ga bij ieder verwijswoord dus na of duidelijk is waarnaar het verwijst. 4) Geen congruentie: Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm. Een probleem kan zich voordoen als een onderwerp meervoudig lijkt, maar enkelvoudig is. Wanneer de persoonsvorm ver van de enkelvoudige kern van het onderwerp af staat, is de kans op fouten groot
Er zijn begrippen die blijkbaar vaak als enkelvoudig worden ervaren, maar die wel degelijk meervoudig zijn. Daarmee maak je snel fouten. 5) Woorden of zinsdelen op een verkeerde plaats zetten: 1) Niet bij elkaar zetten wat wel bij elkaar hoort: Het is van belang dat woorden en woordgroepen die bij elkaar horen ook bij elkaar in de buurt staan. Daardoor is de zin beter te begrijpen. 2) Dat/als-constructie: Voorbeeld: Onjuist Juist

Ik denk, dat als de meerderheid van de bevolking vindt dat in Nederland te veel geweld is, dat de regering dan snel maatregelen moet nemen. a) Ik denk dat de regering snel maatregelen moet nemen als de meerderheid van de bevolking vindt dat in Nederland te veel geweld is. b) Stel dat de meerderheid van de bevolking vindt dat in Nederland te veel geweld is. Dan lijkt het me de taak van de regering om snel maatregelen te nemen. In de onjuiste zin geeft het cursief gedrukte gedeelte een voorwaarde aan: alleen de meerderheid van de bevolking vindt dat in Nederland te veel geweld is, moet de regering maatregelen nemen, anders neit. Zo’n ‘bijzin van voorwaarde’ hoort niet middenin de zin. Daardoor staat immers het eerste deel (ik denk) veel te ver van het bijbehorende twee deel (dat de regering maatregelen moet nemen). Zet zo’n bijzin, die vaak met als of wanneer begint, achteraan. Je kunt hem ook in een aparte zin plaatsen. Deze dat/als-constructie kun je overigens vermijden door ‘volgens mij’ te gebruiken in plaats van ‘ik denk’ of ‘ik vind’. 3) Tangconstructies: Voorbeeld: Onjuist Juist
Ik heb mijn vorig jaar in een Italiaans kustplaatsje ontmoete vakantievriend helaas nooit weer teruggezien Vorig jaar heb ik in een Italiaans kustplaatsje een vakantievriend ontmoet. Helaas heb ik hem nooit weer teruggezien. De onjuiste zin leest onprettig, omdat er een heleboek informatie tussen mijn en vakantievriend staat. De bijvoegelijke bepaling kun je beter in een aparte zin zetten. Zulke foutieve formuleringen noem je tangconstructies. 6) Foutieve samentrekking: Als je twee zinnen (a en b) met en of maar aan elkaar plakt, mag je de delen die hetzelfde zijn in een van de zinnen weglaten. Een voorwaarde daarvoor is dat de betekenis, de vorm (bijvoorbeeld enkelvoud of meervoud) en de grammaticale functie (onderwerp, lijdend voorwerp enzovoort) van het weg te laten deel hetzelfde zijn als van het deel dat je laat staan. Wanneer aan een van de drie genoemde voorwaaarden niet voldaan wordt, is de samentrekking onjuist. 7) Onjuiste beknopte bijzinnen: Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen: - met een onvoltooid deelwoord - met een voltooid deelwoord - met om te + infinitief
In een beknopte bijzin staat geen onderwerp, dat is weggelaten, daarom noem je de bijzin ‘beknopt’. In gedachten kun je dat onderwerp dat er zou moeten staan wel invullen. Dat ‘denkbeeldige’ onderwerp van de beknopte bijzin moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dat niet zo is, klopt de zin niet. Je kunt zulke zinnen op twee manieren verbeteren. - Maak van de beknopte bijzin een gewone bijzin met een persoonsvorm en een onderwerp erin. - Zorg dat het onderwerp van de hoofdzin hetzelfde wordt als dat van de beknopte bijzin. 8) Te lange zinnen: Lange zinnen ‘lezen’ niet fijn: je lezers raken ‘de draad kwijt’. Knip lange zinnen in stukken, zodat korte zinnen ontstaan. Lange zinnen ontsporen namelijk nogal eens.

REACTIES

A.

A.

goed gemaakt

13 jaar geleden

K.

K.

thanks a lot you

13 jaar geleden

R.

R.

gewoon uit het boek over getypte samenvatting hoor -,-

11 jaar geleden

B.

B.

@ r,
Maar toch handig, want ik persoonlijk vind leren van de computer makkelijker dan uit een boek, en je hoeft niet steeds paginas om te slaan en er staan geen vragen bij.

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.