Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

Formuleren

Beoordeling 4.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 682 woorden
  • 19 mei 2011
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 4.4
6 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!
1. Dubbelop

o 1.1 Onjuist herhaling
De eerste ‘dubbelop-fout’ is de onjuiste herhaling.

o 1.2 Tautologie
Als je twee keer met andere woorden (synoniemen) hetzelfde zegt, spreek je van een tautologie.

o 1.3 Pleonasme
Als je een bepaalde eigenschap van een woord nog eens nadrukkelijk omschrijft, dan spreek je van een pleonasme.

o 1.4 Contaminatie
Als je twee woorden of uitdrukkingen verwart en ze ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie. Bekend zijn foute ‘dubbelop-formuleringen als uitselecteren (selecteren + uitzoeken) en nachecken (nakijken + checken).

o 1.5 Dubbele ontkenning
In zinnen met een werkwoord dat al een ‘ontkennend’ karakter heeft (voorkómen, misbruiken, verbieden, weerhouden, nalaten) wordt soms ten onrecht een tweede ontkenning toegevoegd.


2. Fouten met verwijswoorden

o 2.1 Onjuiste verwijswoord
In veel zinnen komen verwijswoorden voor. Dat zijn woorden die terugwijzen naar een eerder genoemd woord of vooruitwijzen naar een woord dat verderop in de zin staat.

Lastige verwijswoorden
Met meervoudige verwijzingen worden nogal eens fouten gemaakt:
 Vaak wordt hun ten onrechte als onderwerp gebruikt. Gebruik hun niet als onderwerp, gebruik zij.
 Soms wordt naar een enkelvoudig begrip dat een verzameling personen omvat (de politie, de regering, de jeugd) ten onrechte met een meervoudig persoonlijk voornaamwoord (ze, hen, hun) verwezen.

Het verwijswoord ‘wat’
Gebruik wat als je verwijst naar
 Een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige);
 Een overtreffende trap (het beste, het mooiste, het grootste);
 Een hele zin.

o 2.2 Slordig verwijzen
Een veel gemaakte fout is dat een verwijswoord terugwijst naar iets wat helemaal niet in de tekst staat. Het heeft dan geen antecedent.

In andere gevallen is er meer dan één antecedent mogelijk: het verwijswoord kan dan verschillende dingen betekenen, kortom, het is onduidelijk wat het juiste antecedent is.

Ga dus bij ieder verwijswoord na of duidelijk is waarnaar het verwijst.

3. Geen congruentie

Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm. Een probleem kan zich voordoen als een onderwerp meervoudig lijkt, maar enkelvoudig is.

(Vb.: merendeel en aantal = enkelvoudig)

De kans op fouten is vooral groot, wanneer persoonsvorm en het kernwoord van het onderwerp ver uit elkaar staan.

Ten slotte zijn er begrippen die vaak als enkelvoud worden gezien, maar die meervoud zijn. Daarmee maak je dan snel fouten.

(Vb.: media = meervoud)


4. Dat/als-constructie

Ook dat/wanneer, omdat/als. ‘Als’ tot eind van het zinsdeel achteraan/vooraan van de zin zetten. Zie vb. zinnen.


5. Foutieve samentrekking
Als je twee zinnen (a en b) met en of maar aan elkaar plakt, mag je de delen die hetzelfde zijn in één van de zinnen weglaten. Maar dat mag alleen als de betekenis, de vorm (bijv. enkelvoud of meervoud) en de grammaticale functie (onderwerp, lijdend voorwerp enz...) van het weg te laten deel hetzelfde zijn als van het deel dat je laat staan. ( zie voorbeelden)

Wanneer aan een van de drie genoemde voorwaarden niet voldaan wordt, is de samentrekking fout.

Tip
Herhaal het onderwerp als je twee zinnen met ‘en’ of ‘maar’ aan elkaar plakt. Op die manier voorkom je onjuiste samentrekkingen.

Niet:
De supporters waren teleurgesteld over de uitschakeling van het Nederlands elftal en koelden hun woede op bushaltes en etalageruiten.

Maar:
De supporters waren teleurgesteld over de uitschakeling van het Nederlands elftal en ze koelden hun woede op bushaltes en etalageruiten.


6. Onjuiste beknopte bijzinnen

De drie zinnen uit opdr. 14 (blz.208) bestaan uit een beknopte bijzin en een hoofdzin. Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen:

 met een voltooid deelwoord (zin 1: aangekomen)

 met een onvoltooid deelwoord (zin 2: wandelend)

 met te + infinitief (zin 3: te hebben).

In een beknopte bijzin staat geen onderwerp, dat is weggelaten, daarom noem je de bijzin ‘beknopt’. In gedachten kun je dat onderwerp dat er zou moeten staan, wel invullen. Dat ‘denkbeeldige’ onderwerp van de beknopte bijzin moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dat niet zo is, klopt de zin niet. Daardoor lijkt het in zin 1 of de kamers in het hotel aangekomen zijn, in zin 2 of de zon door de stad wandelt en in zin 3 of de intercity in de stationsrestauratie gezeten heeft.

Verbeteren

 Maak van de beknopte bijzin een gewone bijzin met een persoonsvorm en een onderwerp erin (zie vb.).

 Zorg ervoor dat het onderwerp van de hoofdzin hetzelfde wordt als dat van de beknopte bijzin. Je moet dan vaak wel een werkwoord toevoegen (zie vb.).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.