Samenvatting nederlands
500 – 1500 middeleeuwen
500- 1000 vroege middeleeuwen
1000-1250 hoge middeleeuwen
1250-1500 late middel eeuwen
Dit waren allemaal germaanse stammen. Dit noemde men de knotsen met als leider alarik.
Voor de middeleeuwen (460) was er overheersing van de momeinen. De grens lag bij de rijn.
De romeinen waren al lang gevorderd maakte satijn, koper, en een aantal systemen
Knotsen
Rijn
Romeinen
1) Na een tijdje kwamen de knotsen de rijn over en wilde winnen. Hiernaast kregen de romeinen problemen.
Dat was rond 468 in Rome. Een paar daarvan kwamen terug en een deel bleef in het land.
Rond 500 kwamen ze met beheersing zoals dijken en handelen.
2) Rond 800 kwam er een dominate stam met als leider Karel de Grote zoals in het boekje Karel en de Elegast. In die tijd kon alles de paus noemde karel een keizer. Maar dat deed hij wel met een rede .. zodat iedereen katholiek moest worden.
3) In de middeleeuwen waren de vrouwen niets. Als je geen vrouwe was dan was je wel lijfeigen(dat je van iemand was) of je was horig ( gehoorzaam naar iemand).
4) De heer was goed dat betekende dat hij voor iedereen zorgde. Vrouwen waren er om kinderen te maken maar meestal deed de heer dat want hij was iemand met de goede gene.
Geestelijke Adel Volk
Adel Geestelijke Adel
volk Volk Geestelijke
5) Nadat de bevolking aan de macht kwam waren de middeleeuwen afgelopen.
6) Guldensporen slag – vlaanderen en frankrijk . alle adele (ridder- goud) verzamelde 5000 ridders. Er werd een gilden gedaan dat betekende een oproep. Ze wilde aanvallen een wek voor pasen(burgse metton) en hadden niet gegeten. Wat ze niet wisten was dat men het al lang had gehoord . Op goede vrijdag viel men aan en iedereen werd afgeslacht.
7) Het boek Concience = De leeuw van Vlaanderen.
Aantekeking 14 september
Gedichten hoeven niet te rijmen ze zijn alleen met achterliggende gronden.
1 dak boven je hoofd
2 voedsel
3 voortplanten
4 uitdrukken ( verstaanbaar maken)
Dapperstaat
- Hij vondt de stad beter de legen waren de mensen van het platte land.
- Mening iets wat jij vind
- Argument de onderbouwing van je mening
- Interpeteren is iets wat je er gelijk van vindt.
Geegngageerde auteurs leggen op een persoonlijke manier maatschappelijke problemen bloot.
Het gedicht rabarber- niet teveel aandacht aan gegeven wordt met andere woorden over alles kun je schrijven al is het over niets.
Herman finkers
- Canadees met zen meisje
- 2e wereld oorlog de bevrijding van nederland.
- In dit gedicht staat een taal fout . vrijparty met jij (jou) dichterlijke vrijheid noem je dat.
- Kees schreef wambilgorgel niemand weetwat het is maar het is gebazeerd op klanken.
Uit het boek van eldorado
Hoofdstuk 1
Alles wat men leest is lectuur. Je kunt het verdelen in zakelijk (feiten uitwissen mededeling) fictionele teksten (verzinsels). Een andere naam voor fictionele teksten is literatuur en dat kan je verdelen in verhaal gedicht en toneel.
Encyclopedie maakt gebruik van feiten. Die feiten vormen een zogenaamde eerste werkelijkheid.
Een schrijver van literatuur schept een tweede werkelijkheid. Daarbij maakt hij gebruik van de eerste werkelijkheid en van zijn eigen visie daarop. Het gevoel van de lezer en wat hij voor visie heeft noemt met de derdewerkelijkheid.
Hoofdstuk 2 stijl en beeldspraak
Herhaling
het word met nadruk nog eens gezegt
(vb. geld, geld is het enige wat jou intereseert!).
Opsomming
wordt een feit een mening of naam of arguntent achter elkaar gezet.
( vb. jij bent een akelig, miezerig, vervelend en lelijk ventje)
Climax en anticlimax
Een climax is een geleidelijke opklimming in kracht of spanning.
( vb. Ik lust best drop. Wat zeg ik? Ik ben er dol op, ben er bezeten van!)
Antithese(tegenstelling)
Het naast elkaar plaatsen van tegenstellingen of tegengestelde begrippen. (vb. Op het feest was van alles te doen van groot naar klein.)
Paradox
Is een schijnbare tegenstelling . Het lijkt alsof de schrijver zichzelf tegenspreekt, maar door er over na te denken ontdekt de lezer dat de schrijver gelijk heeft.
(vb. wie in vrede wil leven , moet zichzelf vaak geweld aandoen.)
Hyperbol (overdrijving)
Geeft de werkelijkheid sterk overdreven weer en heeft vaak een humoristisch effect het is vaak spreektaal.
(vb. Geen hand voor ogen zien , wachten tot je een ons weegt, je doodlachen
Retorische vraag
(vb. Meneer denkt zeker tienen te halen en ondertussen nooit wat te hoeven doen?)
Is eigenlijk een mededeling in de vorm van een vraag. Er wordt geen antwoord op verwacht.
Eufenisme
(vb. dood = heengegaan, het hoofd op het kussen leggen)
Er is spraken van eufenisme als een te harde uitdrukking wordt vervangen door een verzachtend woord of een minder directe omschrijving.
Understatement(overdrijving)
(vb. Het voetbal feest in liverpool is een beetje uit de hand gelopen(95 doden)
Is een vorm van verzachting maar vaak wel met een humoristisch effect.
Litores( dubbele ontkenning)
(vb. dat is helemaal nog niet zo gek bedacht= prima idee!)
Een speciale vorm van understatement isde stijlfiguur litores, waarin iets sterk wort benadrukt door het tegenovergestelde te onderkennen.
Woordspelling
(vb. In gezalschap van rokers is een niet-roker de sigaar)
In een woordspelling wordt creatief gebruikgemaakt van de verschillende betekenissen die een woord if uitdrukking kan hebben. We zeggen wel dat het woordspellingen een dubbele bodum hebben. Bestaande woorden worden soms in elkaar gevlochten, zodat er nieuwe woorden bestaan, of aan een woord wordt een nieuwe betekenis toegekend. Een woordspelling heeft vaak een humoristiisch effect.
Spot:
Ironie is een vriendelijke spot die veel voorkomt. Degene die ironiseert, heeft niet de bedoeling een ander te kwetsen. Vaak zegt men het tegenovergestelde van wat er eigenlijk word bedoeld.
Sarcasme : wanneer een schrijver een bijtende , felle wijze de spot overdrijft, spreken we van een sarcasme. Sarcasme betekent bloed willen zien, minachten, kwetsen, beledigen en ga zo maar verder
Cynisme: is de meest harde, bijtende vorm van spot. Een cynicus drijft ergens schijnbaar schaamteloos en ongevoelig de spot mee, maar hij beseft tergelijketijd dat hij niet nij machte is de toestand of situatie te veranderen.(vb Van dat kruis kun je twee galgen maken , sprak de vakman geringschattend.
Tautologie
(vb. in vuur en vlam)
we spreken van een tautologie waneer een begrip wordt herhaald door een synoniem woord dat tot dezelfde woordsoort gehoort. Deze herhaling versterkt de inhoud.
Pleonasme
(vb. de uitserste limiet) is eigenlijk een stijlfout : er wordt een vanzelfsprekend kenmerk vermeld. Meestal is de vorm van extra bijvoegelijke naamwoorden.
3 tekststijlen
- Proza en poezie ( naar de vorm kunnen teksten 2 hoofdstijlen worden verdeeld ( verhaal en dicht-vorm)
- Epiek verhalende of beschrijvende literatuur, teksten waarin een verhaal wordt verteld. Epiek komt gewoonlijk voor in proza vorm, maar er zijn ook epische gedichten.
- Lyriek teksten waarin persoonlijke gevoelens en gedachten worden uitgedukt. Lyriek komt vaak voor in poezie vorm , maar er bestaat ook lurisch proza vol gevoelsuitstortingen.
- Dramatiek teksten in toneelvorm . dramatiek werd tot onstreeks 1800 voornamelijk in poezie vorm geschreven , maar sins die tijd voornamelijk in proza.
- Didactiek verzamelnaam voor teksten in verhaal , gedicht en toneelvorm die vooral geschreven met opvoedkundige bedoelingen (onderwijs)
Humoristische teksten: In deze teksten kun je vaak overdrijvingen en woordspeling vinden.
Satire : wie een tekst schrijft met de bedoeling mensen of toestanden te bespotten en te bekritiseren en daarmee de lachlust van de lezer op te wekken , in deze teksten kun je vaak ironie vinden en sarcasme ( cabaret)
Parodie: een bijzondere vorm van satire is de parodie. In een paodie wordt een bekend literair werk nagebootst. Terwijl de vorm van de oorsprokelijke tekst min of meer wordt bewaard , wordt de inhoud aangepast aan het voorwerp van bespottinh. Het bekende middeleeuwse dieren boek de vos reynaerde is een satire op het middeleeuwse hofleven. Maar het is ook een paridie, want het is geschreven in de vorm van een middeleeuwse ridderroman. (in een andere vorm opgeschreven)
Zwarte humor: zwarte humor is een zwartegallige vorm van humor, die vaak io het randje balanseert of het wel of niet kan. De een moet er verschrikkelijk om lachen , de andere vindt het smakeloos. De meningen zijn daar vaak over verdeeld over deze vorm van humor.
4 Beeldspraak
Een veelvuldig gebruikt stijlmiddel is beeldspraak , letterlijk : spreken in beelden. Iets een object wordt vergeleken met of vervangen door een beeld.
Vb : Als eem dolle stier rende de kroegbaas de straat op
Hier is de kroegbaas het object en de dolle stier het beeld. Veel vormen van beeldspraak berusten op een degelijke vergelijking.
Vergelijking
Vergelijking : als het object is als het beeld
Vb: hij gedroeg zich als een dictator
Vegrijking : een beeld van het object
Vb: Beesten van jongens
Vergelijking zonder voegwoord of voorzetsel
Vb: En naast mij lag, snurkend varken, mijn vrouw te slapen
Metafoor
Als alleen het beeld van de vergelijking wordt genoemd en het object word weg gelaten , spreken we van een metafoor. Het beeld komt in de plaats van het object.
Vb: dat holle vat slaagt nooit ( object de domme leerling)
Dit zijn veel spreek woorden en verborgen woorden van scheldwoorden.
Metonymia
Er is hier geen spraken van een vergelijking. De beeldspraak berust op een andere verband tussen object en beeld : men neemt een opvallend kenmerk , bijvoorbeeld het gebruikte materiaal of het verwante voorwerp.
Vb Ongelooflijk hard schopte hij het leer in de touwen ( het materiaal ( voetbal))
Vb. heb jij de laatste spielberg al gezien ( de maker van de film inplaats van de film)
Synethesie
Is een beeldspraak waarbij de indrukken van twee verschillende zintuigen met elkaar worden verbonden.
Vb warmte toon ( gevoel en gehoor)
Vb bittere kou ( smaak en gevoel)
Personificatie
Een personificatie beeld een voorwerp( een ding , plant of abstract begrip) uit als een levend wrzen , of geeft het de eigenschappen van een levend wezen
Vb hier komt het ochtendgloren dat spoken vreet.
Hoofdstuk 3 verhaal techniek
Spanning
Het verhaal als geheel vormt een spanningsboog , de tekst delen tussen 2 belanrijke nieuwe verhaalgegevens vormen daarbinnen kleine spannings boogjes dus de lezer heeft er bepaalde verwachtingen over
1) De schrijver stelt de ontknoping van de misdaad verhaal voordured uit. Stapje voor splaje verstekt hij informatie zodat de lezer kan mee denken
2) De schrijver kan de verhouding tussen vat de lezer weet en wat een verhaalfiguur weet, gerbruiken om de spanning op te wekken. De lezer kan op een vbplaald moment meer weten dan een verhaal figuur. Er is dan spraken van een kennisvoorsprong. De lezer kan bijvoorbeeld aan het begin van het verhaal lezen dat het verhaalfiguur in een val gaat lopen.
3) De meest klassieke spanning verwekkerde techniek is het scheppen van bijzondere situaties en vergaal figuren. Voorbeeld van een ongewone situatie : na een schipbreuk aanspoelen op een onbewoond eiland of een afdaling in de griekse onderwereld. Voorbeelden van onegwone verhaal figuren zin aliens , draken en mensen met zeer eigenaardige eigenschappen.
Basiselementen
Ieder verhaal is opgebouwd uit 3 basiselementen
1) Ruimte (plaats en tijd)
2) Vehraalfiguur (mensen of dieren die een rol spelen)
3) Situaties ( de verwikkeling waarin de hoofdfiguuren verzeild raken.
Informatieve opening is als de schrijver als iets in het begin van de eerste hoofdstuk iets gaat vertellen over de hoofdpersoon.
Opening in de handeling is dat de schrijver je probeerd te pakken in het begin van het verhaal.
Open eide dat je niet weet hoe het verder zal aflopen met diegene
Geslote eide er komt geen vervolg meer na je weet hoe het afloopt
Chronologisch de lijn van het verhaal valt niet terug eten dinken school naar huis eten leren slapen.
Niet chronologisch de lijn van het verhaal valt terug drinken naar school eten slapen leren drinken
Flashback een deel in het verleden is gebeurt en nu pas komt
Flashforward een deel dat in de toekomt is gebeurt of komt
Tijd versnelling is in een paar zinnen een hele gebeurtenis beschreven
Tijdvertraging is in een heel hoofdstuk beschreven wat er is gebeurt
Verhaalfiguren
De schrijver zet een verhaalfiguur neer door het verschrijven van
1) Uiterlijke kenmerken
2) Innerlijke kenmerken
3) Handelingen
Hoofdfiguur : die het meeste voorkomen in het verhaal
Bijfiguur : die wat minder voorkomen in het verhaal
Als slechts een paar kenmerken van een figuur word beschreven noemen we dat een type
Als meerdere kenmerken worden beschreven noemen we dat karacter het karacter kan ook veranderen in de helf van het verhaal door bijvoorbeeld een gebeurtenis.
Karikatuur : een bepaalde eigenschap van iemand erg word overdreven
Vertelsituatie
1) De begin situatie ifwel de opening (waar komt je als lezer binnen ?!)
2) Situatie waarin een nieuwe element wordt toegevoegd aan het verhaal( bij bv. Verassende wendingen)
3) De slot situatie ( wel of geen happy end)
Vertelwijze
De vertel wijze of het vertelperspectief bepaalt de manier waarop je tegen de ruimte , de verhaalfiguren en de situaties aankijkt. De vertel wijze is als het ware de plaats waar de vamera staat opgesteld , die de beelden aan je doorgeeft. Er zijn veel manieren om een verhaal te vertellen
1) Ik-verhaal ( is de verteller de ik figuur, die over zijn eige belevenissen vertelt of over een ander
2) Autoriaal-verhaal (wordt ook wel het persepectief van de alwetende verteller genoe,d. hij presenteerd het verhaal , maar komt daar zelf niet in voor. Hij overziet alle gebeurtenissen , kent de gedachten en gevoelens van de verhaalfiguur. Soms richt hij zich rechtstreeks tot de lezer. Vaak draag de auctoriale verteller bewijsstukken zoals dagboek fragmenten en memoires aan om de lezer voor te houden dat het verhaal echt gebeurt is (realiteitsfrictie)
3) Personaal verhaal ( wordt het verhaal niet door iemand verteld die je zodanig herkent in het verhaal, zoals bij het autoriaal verhaal. Je beeeft de gebeurtenissen mee door de ogen van een persoon, die meespeelt in het verhaal. Zo’n verhaal staat in de hij/zij vorm.
Thema en motieven
Het thema is het waar het over gaat in het verhaal.
Een verhaalthema is meestal te omschrijven als een alegmeen menselijk verschijnsel.
1) Verhouding tussen mensen en de natuur ( liefde voor de natuur, ziekte, dood , hoe de mensen omdaan met een natuurramp)
2) De vergouding tussen mensen onderling ( een generatieconflict, liefdes relatie,eenzaamheid)
Motieven zijn signalen van het thema
1) Opvallende gebeurtenis ( moord, verdwijning, vreemde bezoeker)
2) Opvallende plaats beschrijving ( sprookjes kasteel)
3) Opvallende tijdsverschillen ( deels is het verleden en deels in het heden)
4) Leidmotief herhaling van iets ( 4 moord door de man met de zwarte handschoen die hij achterliet na elke moord)
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
wauw dankje, je bent geweldig
13 jaar geleden
Antwoorden