2
Zakelijke teksten > duidelijk betrekking op de feitelijke werkelijkheid
Ze willen: informeren, overtuigen of activeren
Niet-zakelijke teksten > niet of niet zo rechtstreeks betrekking op de werkelijkheid
Voorbeelden: songtekst, een verhaal, een gedicht, cabarettekst.
Informeren, overtuigen of activeren is bij de teksten niet hun belangrijkste doel. Willen vooral inspelen op je emotie, je een bepaald gevoel geven.
Niet-zakelijke teksten (heet ook wel) Fictie = geheel of voor een groot deel verzonnen teksten. Maakt dingen mee je in het echt wel eens zou willen meemaken of juist niet. Herkent jezelf in het verhaal. Je leeft je dus in.
----------
Twee manieren om om te gaan met fictie. (hoewel het niet helemaal of/of is omdat je in eerste instantie door het verhaal even uit je dagelijkse omstandigheden gehaald wil worden).
Escapistisch = je kiest voor fictie waarmee je naar ‘dromenland’ gaat, alles komt op z’n pootjes terecht, problemen worden opgelost, het goede overwint en het kwade wordt gestraft.
Confronterend = je kiest voor fictie waarin je je verdiept en in contact komt met een afspiegeling van de werkelijkheid (komt levensechte personen tegen met levensechte problemen, confrontatie met andermans normen en waarden en kijk op leven en dood etc). Kan een schok zijn maar altijd de mogelijkheid tot verrijking.
----------
Fictie in verhalende vorm > proza
Fictie in dichtvorm > poëzie
Fictie gespeeld of in beeld > toneel en film
Kwalitatieve teksten zijn literatuur, tegenovergesteld is lectuur. Grenzen zijn niet altijd scherp te formuleren.
Bij proza (verhalende teksten) wordt vaak onderscheidt gemaakt tussen literatuur en lectuur.
Mogelijke criteria voor literatuur: de mate van originaliteit van het verloop van het verhaal. In lectuur is de afloop van het verhaal vaak te voorspellen, in literatuur is de verhaalloop meestal onvoorspelbaar.
De mate van originaliteit in taalgebruik. In lectuur is het taalgebruik vaak afgezaagd, in literatuur is het taalgebruik vaak origineel.
De diepgang van de thematiek, van de problematiek. In lectuur wordt het verhaalgegeven vaak oppervlakkig uitgewerkt: vb > jongen wordt verliefd op meisje, allerlei problemen die in werkelijkheid amper of niet of te lossen zijn verdwijnen nu ineens door de liefde.
In Literatuur wordt het verhaalgegeven echt uitgediept (vv: perso(o)n(en) gaat dieper nadenken over iets of iemand).
In lectuur zitten vaak opvattingen en normen die conservatief of achterhaald zijn. Vb: vrouw moet haar man gelukkig maken etc.
> Veel lectuur heeft de relatie man/vrouw als onderwerp. Voor vrouwen dan bv: liefdesromans, streekromans etc. Voor mannen bv: wildwestromans, politieromans etc. In wildwestromans de schurk meestal van niet-westerse komaf is een verkeerde opvatting die je vaak tegenkomt in lectuur.
3
Hoe je als persoon in elkaar zit wordt bepaald door je karakter, aanleg, opvoeding en je ervaringen. Je persoonlijkheid is dus steeds in ontwikkeling. Je persoonlijkheid en ervaringen bepalen ook je manier van fantaseren. Literatuur kan niet alleen je grenzen aftasten, maar ze ook verleggen.
Onze fantasie is voortdurend actief, daardoor nemen we subjectief waar. We selecteren (hoofdzakelijk onbewust) datgene wat we willen zien. Onze waarnemingen en reacties daarop worden beïnvloed door onze:
Verwachtingen, gevoelens en meningen.
----------
Verwachtingen: van wat je gaat doen of meemaken heb je je bewust of niet in je fantasie al een beeld gevormd > dat is een verwachting. Verwachtingen spelen bij lezen ook een rol > vb: hoe ervaar je de omslag, wat roept de titel op, wat erover gehoord etc. Je verwachtingen hebben dus invloed in je handelen. Verwachtingen sturen ook je ervaringen (iedereen er enthousiast over jij denkt ook maar bent niet dan ervaring is teleurgesteld in verhaal).
Daarom nuttig om voor je aan een boek begint stil te staan bij je verwachtingen. Tijdens het lezen bouw je ook verwachtingen op van wat komen gaat. Als je zegt ‘het einde viel me tegen’ dan moet je dus een bepaalde verwachting gehad hebben.
Lectuur verloopt vaak volgens je verwachtingen, literatuur niet.
Meningen: meningen vorm je tijdens het lezen, deze kunnen verder in het verhaal nog versterkt of gewijzigd worden. Meningen kunnen gebaseerd zijn op:
Gevoelens > gebeuren veel schokkende en ontroerende dingen.
Stijl > origineel taalgebruik door de schrijver qua woorden en woordspelingen.
Morele normen > je vindt de normen goed want bv: de hoofdpersoon gedraagt zich goed ten opzichte van vrouwen.
De realiteitswaarde (‘echtheid’ van de gebeurtenissen) > je zou het verhaal slecht kunnen vinden omdat het verhaal ongeloofwaardig overkomt.
De structuur (opbouw van het boek) > boek is slecht want het zit rommelig in elkaar doordat de tijd steeds verandert.
De bedoeling achter het verhaal > (vv: je ervaart hoe iets of iemand invloed kan hebben of mensen of situaties en dat te ervaren kan je fijn vinden).
Gevoelens: We hebben de neiging om onze persoonlijkheid op te splitsen in ons verstand en gevoel, toch spelen emoties voortdurend een rol. Je kan je inleven in een verhaal dan zijn je ervaringen wel minder dan in werkelijkheid, je kan gevoelens ook gewoon op je af laten komen doordat je weet, dit is fictie, er wordt van mij geen actie, handeling of verantwoording gevraagd. Zo kan je een ‘stapje’ terug doen.
Door het ervaren van gevoelens kan je zich krijgen op jezelf.
----------
Bij projectie schrijf je angsten, wensen, gevoelens of gedachten onbewust aan anderen toe. Voorbeeld hiervan is het spreekwoord ‘Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten’.
Identificatie is letterlijk ‘je hetzelfde, dezelfde maken als’. Tijdens het lezen zie je de gebeurtenissen door de ogen van met wie je je identificeert. Zo neem je onbewust zijn of haar manier van doen en denken over.
Zo kan je begrip krijgen voor de gedragingen die je op het eerste gezicht zou afkeuren, dan kan het zo zijn dat je automatisch partij kiest voor degene met wie je je identificeert. Zo wordt je manipuleerbaar. Als je je niet kunt identificeren met ten minste een van de verhaalfiguren dan zal het verhaal je waarschijnlijk niet aanspreken.
Na het lezen kan het goed zijn om te kijken met wie je je vooral hebt geïdentificeerd omdat dat invloed heeft op je leeservaringen.
----------
Verhalen zijn terug te voeren op ‘basiselementen’: Een beginsituatie waarin de hoofdperso(o)n(en) met een probleem te maken krijg(t)(en). Daarna volgt in het verhaal de manier waarop met dat probleem, conflict wordt omgegaan. Een goeie schrijver zorgt ervoor dat de beginsituatie de lezer boeit waarna die bereid is om in de wereld van dat verhaal mee te gaan. Of het verhaal blijft boeien is afhankelijk van dingen als: identificatie, herkenning ‘voorstelbaarheid’ van de situatie(s) en spanning die de auteur weet op te bouwen d.m.v vragen op verschillende niveaus. Werking van die vragen en eventuele antwoorden hebben op jou als lezer tot effect dat ze: gevoelens teweegbrengen, meningen doen ontstaan of beïnvloeden.
----------
Reactie alleen op een film of boek is anders dan als er mensen bij zijn. Dan ga je vaak met de mensen onderhandelen over wat je/jullie nou van het boek vinden, zouden moeten vinden. Is de goedkeuring van groepsgenoten belangrijk voor je dan is je eerste echte reactie waarschijnlijk ook aangepast aan dit (verwachte) groepsoordeel.
----------
Een goed verhaal roept allerlei vragen op, geeft op sommige daarvan een mogelijk antwoord en op andere geen en kan daarmee de lezer aan het denken zetten over bv: ‘Wat zou ik doen in zo’n situatie?’ etc.
Literatuur werkt pas als ze leidt tot communicatie, tussen het boek en de lezer, en tussen de lezers onderling.
4
Schrijven is een aantrekkelijke bezigheid, een hobby, een uitlaatklep, een soort therapie, een manier om te reageren op de ingewikkelde werkelijkheid. Zoals bij lezers een tweedeling tussen escapistisch en confronterend lezen mogelijk is zo is bij schrijvers ook zo’n tweedeling mogelijk van escapistisch en confronterend schrijven.
Wat een auteur ook als onderwerp kiest, het zet hem aan het schrijven vanuit zijn eigen persoonlijkheid, vanuit zijn eigen achtergrond. Hij brengt zijn emoties en denkbeelden onder woorden, drukt zijn stempel op het vertelde.
Niet alle schrijvers gebruiken hun eigen leven als informatiebron, anderen zeggen geen fantasie te hebben en schrijven letterlijk wat ze zelf hebben meegemaakt. Is er bij boeken met een autobiografisch karakter nog wel sprake van fictie, van verzonnen verhalen? Als je over iets schrijft wat je zelf heb meegemaakt zal je toch veeleer de gevoelens willen beschrijven die de feiten bij je opriepen en deze aan de lezer over willen brengen. Details die in jouw ogen onbelangrijk zijn laat je weg en andere vergroot je weer uit. Conclusie: zo krijg je geen opsomming van feiten meer maar een op feiten gebaseerd verhaal: fictie, literatuur.
Feiten uit het leven van de auteur (min of meer verhuld) kunnen extra kleur geven aan het verhaal. De vraag ‘of het echt gebeurd is’ is bedoeld om illusies in stand te houden, om nog even te blijven geloven in de echte van de verzonnen wereld die het verhaal heeft opgeroepen. Een bloedstollend verhaal in een exotische sfeer kan achteraf tegenvallen voor lezers als blijkt dat de schrijver een oude bejaarde man is die nog nooit in het buitenland is geweest. Weet je van te voren dat de schrijver een echte wereldreiziger is dan is het verhaal misschien voor je als lezer veel interessanter.
5
Net zoals kleding in groepen een bepaalde waarde heeft, heeft literatuur (in krant, tijdschrift, boek) ook een bepaalde waarde bij volwassenen. Zo zijn er literatuurrubrieken, bevatten recensies van nieuw verschenen boeken en interviews met literaire auteurs. Zijn geen lectuurrubrieken. Hoge statuswaarde van literatuur kan mensen doen afschrikken en denken dat literatuur niets voor ze is.
----------
Critici beargumenteren hun recensies vanuit hun normen, waarden en persoonlijke smaak. Fabrikant die hun product de eerste keer niet echt onder de aandacht krijgen proberen het later vaak nog is met een goedkope(re) herdruk.
----------
Een literaire tekst is het product een schrijver die tot op grote hoogte een ‘product’ is van zijn tijd. Literatuur geeft een beeld van de tijd waarin ze is ontstaan. Elke tijd heeft zijn eigen schrijfconventies = afspraken en gewoontes op het gebied van literatuur schrijven. In literatuur kan je o.a vinden hoe de machtsverhoudingen in een bepaalde periode lagen in de maatschappij, welke onderwerpen in de schijnwerpers stonden, de mate van openheid.
Voorbeelden: een renaissancekunstenaar is veel individualistischer ingesteld dan zijn middeleeuwse collega’s omdat de renaissancekunstenaar zijn naam zet onder zijn werk de middeleeuwer vaak niet.
Schuilnaam (pseudoniem) wordt gebruikt omdat het voor de schrijvers in hun beroep (niet dat van schrijver maar ander beroep dus) ‘not done’ is om literatuur te schrijven. (voor andere voorbeelden zie blz. 52 dossier lezen).
Schrijvers van literatuur vervullen vaak een voortrekkersrol in de maatschappij, literatuur beïnvloedt dus ook de maatschappij. Zodra een boek vanwege zijn controversiële karakter in de publiciteit komt, betekent dit dat het onderwerp onder ieders aandacht wordt gebracht en zo gespreksstof oplevert. In Nederland kun je achteraf bestraft worden voor beledigende uitspraken. Interessant discussiepunt is of een auteur aansprakelijk gesteld mag worden voor uitspraken die zijn romanfiguur doen, mag een romanfiguur alles doen en zeggen wat een gewoon mens niet mag?
6
Drie verschijningsvormen van literatuur:
Proza (korte verhalen, romans)
Poezie (gedichten)
Toneel (teksten die bestemd zijn om gespeeld te worden)
Proza kent de volgende structuurelementen die door een schrijver gebruikt zullen worden:
a) het vertelperspectief: wie vertelt het verhaal?
b) de volgorde: in welke volgorde wordt het verhaal verteld?
c) de verteltijd en vertelde tijd: hoeveel tijd heeft de schrijver nodig om zijn verhaal te vertellen en hoeveel tijd bestrijkt het verhaal zelf?
d) de verhaalruimte: in welke ruimte en sfeer speelt het verhaal zich af?
e) de personages: hoe zijn ze en hoe veranderen ze?
f) thema, motieven en visie: waar draait het in het verhaal om, hoe wordt dit thema ondersteund, en welke visie spreekt hieruit.
a) vertelperspectief
Hetzelfde verhaal door verschillende perspectieven (dus personen) vertelt levert telkens steeds een iets ander verhaal op. Drie soorten perspectief:
Auctoriaal vertelperspectief:
Verteller richt zich rechtstreeks tot de lezer. Deze presenteert het verhaal en geeft zo nodig commentaar.
Personaal vertelperspectief
Door een van de verhaalpersonages zien we de gebeurtenissen, van dit personage krijgen we te horen wat hij/zij denkt, ziet, doet, ervaart.
Ik-perspectief
Een personage vertelt in de ik-vorm over gebeurtenissen waarin hij zelf een rol speelt of heeft gespeeld. Hierin kun je nog onderscheid maken tussen twee dingen: belevende ik (door tijd is er verschil tussen de ik van toen en nu), vertellende ik (vv: vertelt wat nu is of nu vindt).
Variaties en mengvormen van deze perspectieven bestaan natuurlijk ook zoals bv. het meervoudig ik-perspectief of het meervoudig personaal perspectief of afwisseling in perspectiefsoort.
Het is goed om te kijken uit wiens perspectief iets verteld wordt omdat dit invloed kan hebben voor de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het verhaal. Met verschillende perspectieven kan je ook een eenzijdige of brede blik krijgen op de werkelijkheid.
Door een auctoriaal perspectief en een vertellende ik kan je afstand krijgen tot het verhaal omdat degene die het presenteert enige afstand heeft tot het verhaal. Bij een personaal perspectief en een ik perspectief dat zowel vertellende ik als belevende ik heeft ben je als lezer meer betrokken, je zit meer middenin de gebeurtenissen.
b) de volgorde
Je kan variaties op de chronologische tijdsvolgorde toepassen. Terugverwijzing = een sprong terug in de tijd maken (bv door: gesprek of gebeurtenis in herinnering te brengen).
Vooruitwijzing = een sprong vooruit in de tijd maken (bv door: fantasie over de toekomst, vertellende ik maakt een opmerking als ‘Wanneer ik dat geweten had….’, zo wek je nieuwsgierigheid op).
Om verwarring door chronologische variaties te voorkomen is het goed om het sujet = volgorde van de gebeurtenissen in het verhaal, te vergelijken met de fabel = volgorde van de gebeurtenissen zoals die ‘in werkelijkheid’ hebben plaatsgevonden.
c) de verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd = tijd die verteller nodig heeft voor het vertellen van zijn verhaal. Verteltijd meet je in regels of in pagina’s.
Vertelde tijd = de tijd die het verhaal omvat: minuten, uren, dagen, jaren.
Tijdverdichting = bv: groot aantal jaren op een pagina.
Tijdrekking / tijdvertraging = kleine vertelde tijd (bv: drie minuten van je leven), omschreven in veel verteltijd, bladzijdes.
d) de verhaalruimte
Verhaalruimte = de achtergrond waartegen een verhaal zich afspeelt: de plaats(en), weersgesteldheid, sociale of politieke situatie. Verhaalruimte geeft het verhaal een bepaalde sfeer. Verhaalruimte kan ook informatie verstrekken over de verhaalfiguren. Bv: wie een originele Rembrandt aan de wand heeft hangen moet rijk zijn.
e) de personages
Je leert verhalenfiguren of personages kennen d.mv. de vertelperspectieven. De manier waarop iemand een ander beschrijft, zegt vaak meer over de beschrijver dan over de beschrevene, houdt dus rekening met de subjectiviteit van een beschrijving.
f) thema, motieven en visie
Door een algemene geldigheid van ervaringen, gevoelens van de verhaalfiguren die herkenbaar zijn voor de lezer blijft deze geboeid door een verzonnen verhaal.
Thema = een korte omschrijving van waar het in het verhaal om draait.
Motief = terugkerende elementen in het verhaal die het verhaal mee helpen opbouwen. (vv dit vind ik een beetje onduidelijk uitgelegd in het boek, vandale.nl zegt het ongeveer zo: een overweging/gedachte die tot een bepaald handelen leidt).
Een verhaal wordt vanuit een visie geschreven als bv: een politieke stellingname, visie op mens en maatschappij. Het is zinnig om de visie van de schrijver na te gaan en je eigen standpunt tegenover te zetten.
_
Gebeurtenissen en handelingen in verhalen kunnen een extra lading hebben, een symboolfunctie (vv = het verhaal presenteert iets hoe wij ook zouden moeten handelen). Andere vorm van betekenislagen is intertekstualiteit = tekst is beïnvloedt door andere tekst doordat de schrijver (die zelf ook immers een lezer is) delen van de verhaallijn, personages, scènes of opvallende formuleringen citeert of parafraseert (vandale.nl: beschrijving van iets met andere woorden)).
----------
Poëtica = de theorie van de dichtkunst.
Uiterlijke vorm van een gedicht is duidelijk anders dan bij proza, veel wit op de pagina, regels worden niet vol gemaakt, soms geen hoofdletters of leestekens waar je ze wel verwacht, dichtregels vaak gecombineerd tot strofen, coupletten of gescheiden door een witregel.
In poëzie is meer aandacht dan in gewoon taalgebruik aan ritme, maat en klank. Ook wordt in gedichten vaak ruim gebruikt.
Ritme = de vloeiende beweging in een stukje tekst.
Maat (metrum) = vast, stak patroon van sterk en zwak beklemtoonde lettergrepen.
Jambe = maatschema of metrum met een regelmatige afwisseling van één zwak en één sterk beklemtoonde lettergreep.
Rijm = de overeenkomst in klank tussen vrij dicht bij elkaar staande lettergrepen. De herhaling van klanken zorgt voor een klankspel en geeft de lezer het gevoel dat de zin ‘af’ is. Rijm maakt een gedicht makkelijker om te onthouden.
Veelvuldig of onzorgvuldig rijm gebruik kan een geforceerde indruk maken.
Enjambement = een middel om rijm niet al te opvallend te laten werken. De zin loopt door terwijl de versregel is afgelopen .
Rijmverdoezeling = het niet echt opvallen dat twee worden op elkaar ruimen. Vb: is ‘sterke’ en ‘merken’.
_
Poëzie is compacter geformuleerd dan alledaagse taal. Woorden hebben daardoor ingedikte betekenis.
Hier een strategie om met gedichten om te gaan:
1 lees paar keer het gedicht zodat het op je inwerkt. Poëzie moet je horen dus lees het hardop.
2 wat voor gevoelens roept de (herhaalde) lezing op.
3 Wat voor associaties (zijn beelden, herinneringen) roept de tekst bij je op. Voor een deel zijn deze collectief zoals bv: de dood, associatie van verlies en verdriet.
4 Parafraseer (vv: herschrijf of vertel in eigen woorden) de tekst.
Analyseren:
5 zoek naar verwante woorden met dezelfde betekenissfeer.
6 zijn er al of niet complete zinnen te reconstrueren en dan te parafraseren. (vv: ?)
7 Omschrijft de toon van het gedicht, sfeer en gevoelens die je erbij hebt.
Sonnet = gedicht van veertien regels, verdeeld in twee strofen van vier regels en twee van drie regels of drie van twee regels.
_
Bloemlezing = selectie van gedichten van verschillende dichters (vv: waarvan de gedichten iets gemeen hebben).
Bij een bundel mag je ervan uitgaan dat de gedichten over (ongeveer) dezelfde onderwerpen gaan, of dezelfde sfeer uitademen, of uit een bepaalde periode komen van dichter of tijdperk.
----------
Drama = handelen, doen (in het Grieks daarmee verband).
Theatrale middelen: de invulling van de rollen, de gebaren, de mimiek, het stemgeluid, het decor, licht, geluid, de make-up, kleding. Mise-en-scène = de manier waarop de regisseur de handelingen uit laat voeren.
Tv-drama vernauwt het beeld van toneel doordat je ziet wat de camera aanbiedt en het formaat dat je toestel heeft. Andere kant verruimt tv-drama je blik d.m.v. de close-up, beeldwisselingen en montage.
In een toneelstuk is net als in proza sprake van een spanningsopbouw. We spreken bij toneel (maar ook vaak bij proza) van de protagonist = de hoofdrolspeler. Antagonist = de tegenspeler die meestal de tragiek, het probleem, het conflict introduceert.
----------
De literatuur is vaak het uitgangspunt voor een film. Boek en film vertellen beiden met eigen middelen een verhaal. Boeken laten de concrete invulling van beelden (over uiterlijk, ruimte etc)over aan de fantasie van de lezer. Regisseur kiest concrete acteurs en locaties. Een regisseur moet andere manieren bedenken dan een schrijver om gedachten en gevoelens zichtbaar te maken. Bv door: een voice over iemands gedachten hoorbaar maken, of via in beeld gebrachte associaties een gevoel zichtbaar maken. Film biedt mogelijkheden die de schrijver niet heeft. De mise-en-scène zoals camerahandeling (afstand tot de handeling, op welke hoogte, stil of bewegend etc), muziek en andere vormen van geluid. Boek en film kun je dus nooit zomaar ‘inwisselen’ voor elkaar.
REACTIES
1 seconde geleden