Leesdoel |
Leesstrategie |
Aanpak |
|
Snel vaststellen of een tekst bruikbaar of interessant is voor jou: Onderwerp (en publiek) vaststellen. |
Oriënterend lezen |
Bekijk bij een boek:
|
Bij een artikel:
|
De hoofdzaken van de tekst vinden. |
Globaal lezen |
Lees de voorkeursplaatsen:
|
|
De tekst helemaal goed begrijpen. |
Intensief lezen |
|
|
De betrouwbaarheid van de informatie in een tekst beoordelen. |
Kritisch lezen |
Stel vast:
|
|
De inhoud van een tekst onthouden |
Studerend lezen |
|
|
Bruikbare info (in een tekst) vinden |
Zoekend lezen |
|
H2: Schrijfdoelen en tekstsoorten
§1: Schrijfdoelen
- Informeren: Lezers vertellen wat er gebeurd is / gebeuren gaat; lezers uitleggen hoe iets in elkaar zit.
- Opiniëren: Lezers de gelegenheid geven zich een mening te vormen over een onderwerp.
- Overtuigen: Lezers met argumenten overhalen tot een bepaalde mening, standpunt
- Activeren: lezers aanzetten om iets te gaan doen
- Amuseren: Lezers vermaken door iets leuks of interessants te vertellen
§2: Tekstsoorten
Hoofdindeling |
Schrijfdoel |
Tekstsoorten |
Niet-fictionele of zakelijke teksten |
Informeren |
Teksten die uitleg geven (uiteenzetten):
Teksten die ‘nieuws’ overbrengen:
|
Opiniëren |
|
|
Overtuigen |
|
|
Activeren |
|
|
Fictionele of niet zakelijke teksten |
Amuseren |
|
H3: Tekstopbouw
§1: De indeling van een tekst
Inleiding
De eerste twee á drie alinea’s van een tekst vormen de inleiding, deze herken je aan (1) inhoudelijke en (2) typografische kenmerken:
1.Inhoudelijke kenmerken van de inleiding
Functies van de inleiding:
Inleiding introduceert het onderwerp op een aantrekkelijke manier om aandacht te trekken:
-De geschiedenis
-De actualiteit (bijv. de aanleiding om de tekst te schrijven)
-Het belang van de lezer
-Een voorbeeld
-Een anekdote
De inleiding geeft aan wat het onderwerp van de tekst is.
-In een beschouwing geeft de inleiding ook een vraagstelling of probleemstelling.
-In een betoog staat in de inleiding vaak de stelling (standpunt, mening) die de schrijver verdedigt; dat is dan meteen de hoofdgedachte van de tekst.
De inleiding geeft soms de opbouw van de tekst aan: welke deelonderwerpen komen aan de orde?
2.Typografische kenmerken van de inleiding
Witregels scheiden de inleiding van het middenstuk.
Soms is de inleiding cursief of vet gedrukt.
Het middenstuk
Geeft diverse aspecten van het onderwerp: de deelonderwerpen. Denk aan ‘oorzaken’, ‘voordelen’ of oplossingen’. Soms beslaat een deelonderwerp één alinea, soms enkele alinea’s.
Stel altijd vast welke deelonderwerpen aan de orde komen. Ga na bij welke alinea elk van de deelonderwerpen begint. Gebruik aanwijzingen in de tekst:
1.Structurerende zinnen
Vaak kondigen eerste zinnen van een tekstgedeelte een deelonderwerp aan en ronden de slotzinnen het af. Aankondigende en afgeronde zinnen heten structurerende zinnen.
2.Verbanden tussen alinea’s / signaalwoorden
Let bij het zoeken naar deelonderwerpen op alineaverbanden. Sommige alinea’s horen bij elkaar, dat herken je aan signaalwoorden.
3.Typografische aanwijzingen
Vaak geven witregels de scheidingen tussen deelonderwerpen aan. Soms staan er tussenkoppen boven de deelonderwerpen.
Het slot
De laatste alinea(‘s) van een tekst vormt (vormen) het slot. Je herkent het aan:
1.Inhoudelijke kenmerken
Het slot bevat vaak de hoofdgedachte / conclusie / samenvatting van de tekst à Let op signaalwoorden. Of het slot bevat een aansporing, afweging ( voor- en nadelen), een toekomstverwachting.
2.Typografische aanwijzingen
Het slot is vaak herkenbaar aan een (extra) witregel na het middenstuk.
§2: Vaste tekststructuren
Structuren |
Inleiding |
Middenstuk |
Slot |
Vraag/antwoordstructuur |
Vraag |
Antwoord(en) |
Samenvatting/conclusie |
Aspectenstructuur |
Aankondiging onderwerp |
Diverse aspecten van een onderwerp |
Samenvatting |
Verleden/heden/toekomststructuur |
Introductie onderwerp |
Situatie vroeger/nu/toekomst |
Conclusie |
Verklaringstructuur |
Noemen van een verschijnsel |
Kenmerken, voorbeelden, oorzaken en gevolgen |
Samenvatting |
Probleem/oplossingstructuur |
Probleem |
Gevolgen (waarom is het een probleem?), oorzaken, oplossingen |
De beste oplossing |
Voor- en nadelenstructuur |
Vraag of stelling |
Voor- en nadelen |
Afweging, conclusie |
Argumentatiestructuur |
Stelling, standpunt |
Argumenten voor de stelling, weerlegging tegenargumenten |
Herhaling stelling |
§3: De alinea
Kleinste eenheid van een tekst. Een goede alinea heeft een onderwerp en een hoofdgedachte.
De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft: Kernzin.
Kernzin:
-Eerste zin (meestal)
-Tweede zin (Als de eerste zin het verband met vorige of volgende alinea’s aangeeft)
-De laatste zin (soms)
§4: Tekstverbanden
Verband |
Signaalwoorden |
Opsommend verband |
Ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, om te beginnen, ten eerste (tweede, derde, slotte), en |
Tegenstellend verband |
Maar, echter, niettemin, toch, daar staat tegenover, desondanks, evenwel, nochtans, daarentegen, ondanks dat…, aan de ene kant…aan de andere kant (enerzijds...anderzijds) |
Chronologisch verband |
Eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu, later, voordat, nadat |
Oorzakelijk verband (oorzaak-gevolg) |
Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat |
Toelichtend verband (voorbeeld) |
Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou |
Voorwaardelijk verband |
Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij, mits |
Vergelijkend verband |
Zoals, net (zo)…als, evenals, (meer/beter)…dan |
Redengevend (argument) |
Daarom, omdat, derhalve, dus, want immers, dat blijkt, uit namelijk, aangezien, de reden hiervoor is… |
Doel-middelverband |
Om te…, met de bedoeling…, opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door…te |
Toegevend verband |
Ook al, zij het (dat), weliswaar, hoewel, ofschoon |
Samenvattend |
Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al |
Concluderend verband |
Dus, daarom, dat houdt in, concluderend, ik kom tot de slotsom dat…, kortom, al met al |
H4: Publiek
§1: Publiek en tekstkenmerken
1.De inhoud
Cursusboek voor doe-het-zelvers is anders dan boek voor beroepsinstallateurs. Begrippen en technieken die de technicus wel kent, moeten aan de vrijetijdsklusser uitgelegd worden.
2.Publicatieplaats
Tekst in Flair is voor een ander publiek dan een in het Tijdschrift voor Geschiedenis of in de Donald Duck. Maar niet alle teksten in de Donald Duck zijn bestemd voor kinderen. Als een tekst in de Tv-gids staat, of in een landelijke krant, heb je weinig aan publicatieplaats.
3.Het taalgebruik
Een tekst voor basisschool heeft korte zinnen en weinig moeilijke woorden. Teksten in wetenschappelijke vaktijdschriften hebben lange zinnen en veel ‘moeilijke’ worden. Woordkeus en zinslengte geven dus een indicatie van de lezers voor wie de tekst bedoeld is.
4.De toon
Bij een bepaald publiek past een bepaalde toon. In tekst voor jongeren is de toon vaak populair: Lezers worden met ‘je’ aangesproken (niet met ‘u’) en de tekst bevat typische jongerenwoorden.
5.Lay-out
Jongerentijdschriften en populaire weekbladen voor een breed publiek (Panorama, Weekend, Story) zijn geïllustreerd en hebben een drukke lay-out met veel (motiverende) koppen, veel kleuren en veel lettertypen. Wetenschappelijke tijdschriften voor een klein, hoop opgeleid publiek hebben weinig illustraties, zijn in zwart-wit. De koppen zijn klein en puur informatief.
REACTIES
1 seconde geleden