Cursus Lezen

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1273 woorden
  • 21 oktober 2013
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
9 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Leesdoel

Leesstrategie

Aanpak

Snel vaststellen of een tekst bruikbaar of interessant is voor jou: Onderwerp (en publiek) vaststellen.

Oriënterend lezen

Bekijk bij een boek:

  • Titel
  • Flaptekst
  • Inhoudsopgave
  • Voorwoord
  • Auteur

Bij een artikel:

  • Titel
  • Lead
  • Eerste alinea’s
  • Tussenkoppen
  • Laatste alinea’s
  • Auteur
  • Publicatieplaats

De hoofdzaken van de tekst vinden.

Globaal lezen

Lees de voorkeursplaatsen:

  • Eerste alinea’s – laatste alinea’s
  • Eerste en laatste zin van tussenliggende alinea’s

De tekst helemaal goed begrijpen.

Intensief lezen

  • Lees tekst helemaal door.
  • Stel betekenis van moeilijke woorden vast.
  • Inleiding: bepaal het onderwerp.
  • Middenstuk: zoek naar kernzinnen van alinea’s en naar signaalwoorden die verbanden aangeven.
  • Stel de deelonderwerpen vast; let op tussenkoppen en witregels.
  • Slot: bepaal de hoofdgedachte.

De betrouwbaarheid van de informatie in een tekst beoordelen.

Kritisch lezen

Stel vast:

  • Is info juist, volledig en niet eenzijdig?
  • Is de auteur deskundig en onpartijdig?
  • Zijn de bronnen van auteur recent/verouderd; zijn ze betrouwbaar?
  • Zijn argumenten van de auteur sterk of zwak?

De inhoud van een tekst onthouden

Studerend lezen

  • Lees de tekst oriënterend (onderwerp) en intensief (deelonderwerpen en eventueel hoofdgedachte).
  • Maak overhoorvragen.
  • Probeer of je bedachte vragen kunt beantwoorden.
  • Lees uittreksel enkele malen door.

Bruikbare info (in een tekst) vinden

Zoekend lezen

  • Zoek in catalogi en computerbestanden geschikte titels van boeken.
  • Zoek via inhoudsopgave, register, gidswoorden, trefwoorden de juiste pagina.
  • Lees nu globaal tot je de gewenste info hebt gevonden.

H2: Schrijfdoelen en tekstsoorten

§1: Schrijfdoelen

  • Informeren: Lezers vertellen wat er gebeurd is / gebeuren gaat; lezers uitleggen hoe iets in elkaar zit.
  • Opiniëren: Lezers de gelegenheid geven zich een mening te vormen over een onderwerp.
  • Overtuigen: Lezers met argumenten overhalen tot een bepaalde mening, standpunt
  • Activeren: lezers aanzetten om iets te gaan doen
  • Amuseren: Lezers vermaken door iets leuks of interessants te vertellen

§2: Tekstsoorten

Hoofdindeling

Schrijfdoel

Tekstsoorten

Niet-fictionele of zakelijke teksten

Informeren

Teksten die uitleg geven (uiteenzetten):

  • Uiteenzetting
  • Handleiding
  • Gebruiksaanwijzing
  • Instructie
  • Recept
  • Studieboek
  • Informatieve folder
  • Rapport

Teksten die ‘nieuws’ overbrengen:

  • Nieuwsbericht
  • Sommige uitnodigingen
  • Geboortekaartje
  • Trouwkaart
  • Overlijdensbericht
  • Notulen

Opiniëren

  • Beschouwen
  • Recensie (bespreking van een boek, film, toneelstuk, cd)
  • Verslag
  • Discussiestuk

Overtuigen

  • Betoog
  • Ingezonden brief
  • Redactioneel commentaar
  • Column

Activeren

  • Reclamefolder
  • Brochure
  • Direct mail
  • Advertentie
  • Affiche / poster
  • Flyer
  • Sommige uitnodigingen

Fictionele of niet zakelijke teksten

Amuseren

  • Roman
  • Strip
  • Cartoon
  • Kort verhaal
  • Mop
  • Cursiefje (klein, grappig verhaaltje in de krant)

H3: Tekstopbouw

§1: De indeling van een tekst

Inleiding

De eerste twee á drie alinea’s van een tekst vormen de inleiding, deze herken je aan (1) inhoudelijke en (2) typografische kenmerken:

1.Inhoudelijke kenmerken van de inleiding

Functies van de inleiding:

Inleiding introduceert het onderwerp op een aantrekkelijke manier om aandacht te trekken:

-De geschiedenis

-De actualiteit (bijv. de aanleiding om de tekst te schrijven)

-Het belang van de lezer

-Een voorbeeld

-Een anekdote

De inleiding geeft aan wat het onderwerp van de tekst is.

-In een beschouwing geeft de inleiding ook een vraagstelling of probleemstelling.

-In een betoog staat in de inleiding vaak de stelling (standpunt, mening) die de schrijver verdedigt; dat is dan meteen de hoofdgedachte van de tekst.

De inleiding geeft soms de opbouw van de tekst aan: welke deelonderwerpen komen aan de orde?

2.Typografische kenmerken van de inleiding

Witregels scheiden de inleiding van het middenstuk.

Soms is de inleiding cursief of vet gedrukt.

Het middenstuk

Geeft diverse aspecten van het onderwerp: de deelonderwerpen. Denk aan ‘oorzaken’, ‘voordelen’ of oplossingen’. Soms beslaat een deelonderwerp één alinea, soms enkele alinea’s.

Stel altijd vast welke deelonderwerpen aan de orde komen. Ga na bij welke alinea elk van de deelonderwerpen begint. Gebruik aanwijzingen in de tekst:

1.Structurerende zinnen

Vaak kondigen eerste zinnen van een tekstgedeelte een deelonderwerp aan en ronden de slotzinnen het af. Aankondigende en afgeronde zinnen heten structurerende zinnen.

2.Verbanden tussen alinea’s / signaalwoorden

Let bij het zoeken naar deelonderwerpen op alineaverbanden. Sommige alinea’s horen bij elkaar, dat herken je aan signaalwoorden.

3.Typografische aanwijzingen

Vaak geven witregels de scheidingen tussen deelonderwerpen aan. Soms staan er tussenkoppen boven de deelonderwerpen.

Het slot

De laatste alinea(‘s) van een tekst vormt (vormen) het slot. Je herkent het aan:

1.Inhoudelijke kenmerken

Het slot bevat vaak de hoofdgedachte / conclusie / samenvatting van de tekst à Let op signaalwoorden. Of het slot bevat een aansporing, afweging ( voor- en nadelen), een toekomstverwachting.

2.Typografische aanwijzingen

Het slot is vaak herkenbaar aan een (extra) witregel na het middenstuk.

§2: Vaste tekststructuren

Structuren

Inleiding

Middenstuk

Slot

Vraag/antwoordstructuur

Vraag

Antwoord(en)

Samenvatting/conclusie

Aspectenstructuur

Aankondiging onderwerp

Diverse aspecten van een onderwerp

Samenvatting

Verleden/heden/toekomststructuur

Introductie onderwerp

Situatie vroeger/nu/toekomst

Conclusie

Verklaringstructuur

Noemen van een verschijnsel

Kenmerken, voorbeelden, oorzaken en gevolgen

Samenvatting

Probleem/oplossingstructuur

Probleem

Gevolgen (waarom is het een probleem?), oorzaken, oplossingen

De beste oplossing

Voor- en nadelenstructuur

Vraag of stelling

Voor- en nadelen

Afweging, conclusie

Argumentatiestructuur

Stelling, standpunt

Argumenten voor de stelling, weerlegging tegenargumenten

Herhaling stelling

§3: De alinea

Kleinste eenheid van een tekst. Een goede alinea heeft een onderwerp en een hoofdgedachte.

De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft: Kernzin.

Kernzin:

-Eerste zin (meestal)

-Tweede zin (Als de eerste zin het verband met vorige of volgende alinea’s aangeeft)

-De laatste zin (soms)

§4: Tekstverbanden

Verband

Signaalwoorden

Opsommend verband

Ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, om te beginnen, ten eerste (tweede, derde, slotte), en

Tegenstellend verband

Maar, echter, niettemin, toch, daar staat tegenover, desondanks, evenwel, nochtans, daarentegen, ondanks dat…, aan de ene kant…aan de andere kant (enerzijds...anderzijds)

Chronologisch verband

Eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu, later, voordat, nadat

Oorzakelijk verband (oorzaak-gevolg)

Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat

Toelichtend verband (voorbeeld)

Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou

Voorwaardelijk verband

Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij, mits

Vergelijkend verband

Zoals, net (zo)…als, evenals, (meer/beter)…dan

Redengevend (argument)

Daarom, omdat, derhalve, dus, want immers, dat blijkt, uit namelijk, aangezien, de reden hiervoor is…

Doel-middelverband

Om te…, met de bedoeling…, opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door…te

Toegevend verband

Ook al, zij het (dat), weliswaar, hoewel, ofschoon

Samenvattend

Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Concluderend verband

Dus, daarom, dat houdt in, concluderend, ik kom tot de slotsom dat…, kortom, al met al

H4: Publiek

§1: Publiek en tekstkenmerken

1.De inhoud

Cursusboek voor doe-het-zelvers is anders dan boek voor beroepsinstallateurs. Begrippen en technieken die de technicus wel kent, moeten aan de vrijetijdsklusser uitgelegd worden.

2.Publicatieplaats

Tekst in Flair is voor een ander publiek dan een in het Tijdschrift voor Geschiedenis of in de Donald Duck. Maar niet alle teksten in de Donald Duck zijn bestemd voor kinderen. Als een tekst in de Tv-gids staat, of in een landelijke krant, heb je weinig aan publicatieplaats.

3.Het taalgebruik

Een tekst voor basisschool heeft korte zinnen en weinig moeilijke woorden. Teksten in wetenschappelijke vaktijdschriften hebben lange zinnen en veel ‘moeilijke’ worden. Woordkeus en zinslengte geven dus een indicatie van de lezers voor wie de tekst bedoeld is.

4.De toon

Bij een bepaald publiek past een bepaalde toon. In tekst voor jongeren is de toon vaak populair: Lezers worden met ‘je’ aangesproken (niet met ‘u’) en de tekst bevat typische jongerenwoorden.

5.Lay-out

Jongerentijdschriften en populaire weekbladen voor een breed publiek (Panorama, Weekend, Story) zijn geïllustreerd en hebben een drukke lay-out met veel (motiverende) koppen, veel kleuren en veel lettertypen. Wetenschappelijke tijdschriften voor een klein, hoop opgeleid publiek hebben weinig illustraties, zijn in zwart-wit. De koppen zijn klein en puur informatief.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.