Nederlands samenvatting cursus 8
Voorgeschiedenis
3400 v. Chr. werd in Mesopotamië, voor het eerst schrift gebruikt. De zogeheten tempeleconomie vereiste een administratie waarbij afspraken op schrift vastgelegd konden worden. Hieruit ontstond ook het spijkerschrift. Onder de orale cultuur verstaan we de eeuwenoude, mondeling overgeleverde verhalen. De oudste verhalen zijn een epos: een verhaal over een (mythologische) held. Na Mesopotamië kwam Griekeland tot bloei. Rond 600 v. Chr. waren er Griekse filosofen die mythen hanteerden als verklaringsmodel. De filosofie, het streven naar inzicht, kennis en waarheid, werd bevrijd uit de mythologie, de oude verhalen over goden en helden. In de 8e eeuw ontstond in Griekland de polis: de stadstaat. Vanaf de 5e eeuw v. Chr. bloeide in Athene, de Griekse tragedie. Een tragedie heeft een vaste opbouw: expositio, de beschrijving van wat er al gebeurd was, peripeteia, er volgde een crisis en dan een beslissende wending, catastrofe, na de wending eindigt het met een verzoening of een ondergang. Het doel van de Griekse tragedie was de uitwerking (katharsis) op het publiek. Het Romeinse Rijk nam vanaf de 6e eeuw v. Chr. een machtige positie van Griekeland over. Propagandamiddelen waren in die tijd kunst en literatuur. In de periode van het Romeinse Rijk ontstond jet christendom. De Bijbel werd het heilige boek van de christenen.
1 Historische context
De christelijke kerk breidde zijn macht en invloed steeds meer uit door kerstening: overal in West-Europa werd het christendom verkondigd. Daar was in de middeleeuwen slechts één erkende christelijke kerk: de rooms-katholieke kerk. In 632 ontstond een nieuwe godsdienst: de islam. Het christelijke West-Europa reageerde erop met een reeks van kruistochten.
Het gewest Holland werd in de middeleeuwen bestuurd door een graaf. Er ontstonden belangrijke handelscentra, die zich in de 14e eeuw aansloten bij de Hanze.
De maatschappij was verdeeld in drie groepen: adel, geestelijkheid en de burgers en boeren in deze standentheorie ontbrak de groep: burgerij in de steden.
De geestelijkheid is te veredelen in twee groepen. De reguliere geestelijkheid (monniken en nonnen) en de seculiere geestelijkheid (paus, bisschoppen, pastoors).
Ridders vormden tot de 14e eeuw de kern van de legers. Vanaf de 8e tot de 11e eeuw kwam de feodale maatschappij tot ontwikkeling. De kern van het feodaliteit was een dienstrelatie die vrije mannen hadden met hun adellijke heer. De beloning was een wapenuitrusting en inkomsten van hun leenheer. Deze inkomsten werden verkregen uit een leen: vaak een stuk land. In economisch opzicht was de feodale maatschappij een agrarische maatschappij. Men was afhankelijk van de opbrengsten van de landbouw en veeteelt. De vazal moest zijn leenheer met raar en daad bijstaan. Hertogen en graven werden in de 11e en 12e eeuw steeds machtiger. Ze hadden twee middelen om hun gezag te handhaven: kastelen en goed bewapende strijders te paard, de ridders. De ridders vormden een groep, de ridderschap, met eigen ‘ridderlijk’ gedrag: moed, trouw, morele zuiverheid, dienstbaarheid en kameraadschap. Zonen van vazallen moesten een ridderopleiding doen. De feodale adel en ridders leefden in een eercultuur. Binnen een eercultuur ligt de norm voor het individuele gedrag in jet aanzien of de waardering dat men van anderen ontvangt. Het begrip eer drukte in de middeleeuwen aan en waardwering uit.
Vanaf de 10e eeuw komt de verstedelijking in West-Europa op gang. De economische basis van de stad waren handel en productie van goederen. Kenmerkend voor de stad was het belang dat de stedelingen niet hechten aan een eigen niet-feodaal recht. Er ontstond een burgerlijke mentaliteit.
Tot de 12e eeuw werd voornamelijk geschreven door monniken in kloosters. In de 12e eeuw kwam daar verandering in. Vorsten en opkomende steden waren steeds meer aangewezen op een schrijfcultuur. In de middeleeuwen waren er drie literaire milieus: de wereldlijke, adellijke en de religieuze. In de 15e eeuw werd de boekdrukkunst uitgevonden. Kopiisten zorgden voor het overschrijven van de teksten. Handgeschreven boeken noemen we manuscripten.
2 Culturele context
Kerkelijke geleerden plaatsten het geloof en de theologie boven kennis en filosofie. Filosofie en wereldlijke kennis werden aan universiteiten gedoceerd. De filosofie was neoplatonistish georiënteerd: achter de zintuigelijke aanneembare werkelijkheid lag een diepere, hogere of ‘echtere’ werkelijkheid. De wereldlijke kennis betrof het artes liberalis, de zeven vrije kunsten.
Het neoplatonisme speelde een belangrijke rol in de middeleeuwse opvatting over kunst. In deze opvatting stond symboliek centraal: concrete, zichtbare dingen verwezen naar een diepere, hogere werkelijkheid. Een belangrijk symbool in die tijd was licht. Bij de bouw van Gotische kathedralen stond de lichtsymboliek centraal. Ook op middeleeuwse schilderijen werd gebruik gemaakt van symboliek. De middeleeuwse beeldhouwers, schilders en bouwmeesters werkten in opdracht. Ze waren afhankelijk van opdrachten die een mecenas (een rijke opdrachtgever) verstrekte. Kunstenaren wilden niet origineel zijn, maar werkten in een artistieke traditie en voegden hun werk in die bestaande traditie. Het was de functie van middeleeuwse kunst om jet publiek te beleren. Kunst uit de middeleeuwen was in hogere mate belerend, moralistisch en didactisch.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
THANKSSS dit is superhandig voor mn herkansing morgennn
6 jaar geleden
AntwoordenI.
I.
9 maanden later.... kijk ik weer eens een keertje op mijn eigen account :). Is het gelukt?
5 jaar geleden