Zakelijke teksten > eenduidige teksten met als doel informatie geven en zorgen dat de lezer geen vragen meer heeft
Literaire teksten > meerduidige teksten hebben niet als per se als doel informatie te geven er kunnen dus vragen ontstaan. Dit ontstaat door open plekken.
Open plek > een klein of groter tekst gedeelte dat onduidelijk is en vragen oproept.
Open plekken ontstaan op de volgende wijzen:
- informatieachterstand, door tegenstrijdige informatie of informatieachterstand.
- Er ontstaat een vermoeden hoe het verhaal verloopt , je gaat af op bepaalde suggesties of verwachtingen waarvan je wilt weten of deze uitkomen
- Door het gedrag van personages, je wilt de motieven weten van een personage en weten waarom het personage iets of juist niet doet
- Door de titel ontstaat er meestal een open plek, je wilt het verband weten tussen de titel en het verhaal. Waarom deze titel?
Je leest door om open plekken in te vullen
Literaire kunnen op drie manieren worden gepresenteerd:
Proza > is een tekst waarbij de manier waarop de tekst die op de pagina staat niet belangrijk is. De regels vullen de totale breedte van de pagina’s.
- Prozatekst met minder dan 80 pagina’s = Kort verhaal
- Prozatekst met 80 tot 100 pagina’s = Novelle
- Prozatekst met meer dan 100 pagina’s = Roman
Gedicht > Herkenbaar door dat de tekst op een bijzonder manier op de pagina staat. De regels vullen meestal niet de totale breedte van de pagina
Een gedicht bestaat uit:
- versregels
- Strofen = groepjes van regels gescheiden door witregels
Toneel > toneel tekst is bedoel voor acteurs die voor een publiek worden gespeeld
Non-fictie > tekst die betrouwbaar is over het algemeen zakelijke teksten
Fictie > tekst kan werkelijk zijn maar er mag van worden afgeweken. Schrijvers kunnen de werkelijkheid verdraaien maar mogen ook personages, emoties en gebeurtenissen verzinnen
Veel literaire teksten zijn fictie > je hebt als lezer geen waarheidseis bij de tekst.
Tekst, lezer en betekenis
- Je probeert als lezer vast te stelen wat betekenis of thematiek van een verhaal is
Spontane betekenisgeving > je hebt aandacht voor bepaalde aspecten van een tekst, andere merk je direct op. Je bent als lezer gericht op wat jou aanspreekt of opvalt.
Bewuste betekenisgeving > Je leest de tekst bewust en gaat na of je nog ander niet vermoede samenhangen kunt ontdekken. De bewuste manier van lezen wordt analyseren genoemd
Cursus ‘Het lezen van verhalen’
1 Waarover wordt verteld?
Als je bij het lezen van verhaal de vraag stelt waarover
verteld wordt, dan let je op de volgende aspecten.:
- De
chronologische volgorde van gebeurtenissen
- De personages
- De tijd en ruimte
Verhaal bestaat uit gebeurtenissen in Chronologische volgorde. Maar soms worden de gebeurtenissen niet in chronologische volgorde verteld. Als lezer leg je verbanden tussen de chronologisch op elkaar volgende gebeurtenissen
Chronologische > in de tijd op elkaar volgende moment of gebeurtenissen
Personages vervullen verschillende rollen:
- De hoofdpersoon > streeft doel na (doel is vaak afhankelijk van het soort verhaal/genre)
- De bijpersonen > vervullen rollen als helper of tegenstander
- Personages leer je op de volgende wijze kennen:
- Direct manier > je leest duidelijke opsomming van karaktereigenschappen, uiterlijke en innerlijk
- Indirect manier > je leert de personages kennen door wat ze doen of niet doen en door wat ze denken, zeggen of verzwijgen
Reacties als lezer op personages:
- Je benadert het personage op psychologische wijze. Je vindt wat een personage doet bijvoorbeeld vreemd, logische of onbegrijpelijk
- Je beoordeelt de personages op basis van normen en waarden
Setting > tijd en ruimte samen
2 Hoe wordt verteld
Historische tijd > in welke tijd waarin het verhaal zich afspeelt
Ruimt > om duiding van de omgeving waar de gebeurtenissen zich afspelen(plekken, plaatsen, streken, steden en straten)
Verteltijd > tijd die nodig is om de tekst te lezen
Vertelde tijd > tijd die verstrijkt in het verhaal voor alle gebeurtenissen
Chronologische volgorde > gebeurtenissen volgen elkaar op in de tijd
Niet-chronologische volgorde > jij moet de volgorde van de gebeurtenissen vast stellen
De chronologische volgorde wordt onderbroken door:
- Vooruitwijzingen > wat nog gaat gebeuren
- Terugverwijzingen > wat al gebeurd is , bijzonder vorm van terug verwijzing is de flashback
Flashback > een personage beleeft een bepaalde gebeurtenis nogmaals, een belangrijke functie van flashbacks is het informatie geven over een personage
Als lezer let je op betekenisvolle herhalingen. Elementen die herhaald worden in verhalen zijn motieven.
Verhaalmotief > het terugkeren van bepaalde situaties, waarnemingen, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens
Leidmotief > herhaling van bepaald woord of een betekenisvol concreet voorwerp
Verhaallijn > is samenhangende reeks van gebeurtenissen
3 Wie vertelt?
Als je je als lezer richt op de vraag ‘wie vertelt het verhaal’?
Verschillende vertelinstanties:
- Is de vertelinstantie merkbaar in het verhaal aanwezig
- Het vaststellen van de merkbare vertelinstantie of de verteller wel of geen personage in het verhaal is
Auctoriale vertelinstantie > verteller is duidelijk merkbaar in de tekst aanwezig, bijvoorbeeld door commentaar of door jou als lezer uitleg te geven
Ik-vertelinstantie > de verteller is merkbaar aanwezig en vertelt wat hij heeft beleeft of meegemaakt
Meervoudige verstelinstantie > meerdere personages die vertellen wat ze beleven of meemaken bijvoorbeeld door een brief
Personele vertelinstantie > de vertelinstantie is niet merkbaar aanwezig, de vertelinstantie laat niet merken dat er verteld word
Als je wilt weten waarom er iets gebeurt in een verhaal moet je na gaan of de vertel instantie (on)betrouwbaar ze kunnen je op het verkeerde been zetten. Ze kunnen liegen, zich vergissen of geheugen verlies hebben
4 Aanwijzingen van de schrijver
Titelverklaring > hierbij moet je opletten of je de titel figuurlijk
Ondertitel > hierdoor kan je je als lezer laten leiden
Motto > meestal een citaat uit een (beroemd)boek dat aan een verhaal voorafgaat. Motto’s fungeren als leesaanwijzing
Literair taalgebruik
2 Stijlfiguren
Tegenstelling > woorden, zinnen of tekstgedeelten zijn tegengesteld aan elkaar. Zoals heden -verleden, goed - slecht, of leven – dood
Herhaling > een woord of woordgroep wordt (vrijwel) ongewijzigd herhaald
Paradox > een tegenstelling waarbij tegengestelde begrippen toch met elkaar worden verbonden.
Opsomming > een opsomming van namen, feiten of andere gegevens
Pleonasme > een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip wordt nog eens extra genoemd(meestal overbodig). Bijvoorbeeld bloedrood, ronde cirkel en witte sneeuw
Tautologie > eenzelfde begrip wordt meerde malen met synoniemen uitgedrukt. Bijvoorbeeld blij en verheugd.
Hyperbool > sterke overdrijving. Bijvoorbeeld ‘Ik sta al uren te wachten’
Retorische vraag > een retorische vraag is geen echt vraag omdat het antwoord als bekend wordt verondersteld
3 Beeldspraak
Beeldspraak > figuurlijk taalgebruik
Om te bepalen of iets letterlijk of figuurlijk maak je gebruik van de volgende aanwijzingen:
- de context
- het object (dat gene wat letterlijk bedoeld is)
- het beeld ( het figuurlijke beeld)
Verschillende vormen van beeldspraak zijn :
Vergelijking-met-als > het object (letterlijk) en het beeld (figuurlijk) worden beide genoemd met bepaalde woorden (als, zoals, gelijk, zo…als, van)
Voorbeeld: ‘De vuurtoren (object) staat als een trouwe wachter (beeld) bij de haven’
Vergelijking-zonder-als > het object (letterlijk) en het beeld (figuurlijk) worden genoemd, maar een woord dat het object en beeld met elkaar verbindt ontbreekt
Voorbeeld: ‘De vuurtoren (object), een trouwe wachter (beeld), staat bij de haven’
Metafoor > je leest alleen het beeld, het object ontbreekt. Je moet als lezer bepalen uit de context wat het object is. Er bestaat tussen het letterlijke bedoelde object en figuurlijk beeld iets gemeenschappelijks
Voorbeeld : ‘een trouwe wachter (beeld) staat bij de haven’
Metonymia > je leest alleen het beeld, het object ontbreekt. De relatie tussen beeld en object is een niet een relatie op basis van iets gemeenschappelijks.
Voorbeelden: - ‘De nieuwste Giphart lezen’ (maker voor product)
- ‘Geef me nog maar een glas’ (verpakking voor inhoud)
- ‘Even koppen tellen’ (deel voor geheel)
Personificatie > levenloze voorwerpen of abstracte begrippen worden als leven voorgesteld of krijgen menselijke eigenschappen
Voorbeeld > ‘De wind huilt om het huis’
4 Symbolen, stijlbreuk en ironie
Symbolen > woorden die voor jou als lezer letterlijk bedoeld zijn, krijgen een andere diepere betekenis
Stijlbreuk > Passages in stijl of woordkeus die niet bij elkaar passen
Ironie > milde vorm van niet kwetsende (zelf)spot
Bij ironie wordt vaak het tegenovergestelde bedoeld van wat er wordt bedoeld
Voorbeeld : ‘Lekker wakker worden’
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
het had wat netter uitgewerkt kunnen worden maar goede samenvatting
7 jaar geleden
Antwoorden