BLOK 7: Het milieu – de beschouwing
Samenvatting:
* beschouwing herkennen:
- Belicht een onderwerp van verschillende kanten, door het geven van oorzaken, oplossingen en voor- of nadelen.
- Je dringt je eigen mening niet op
- Je probeert anderen niet te overtuigen
* delen van een beschouwing begrenzen:
-
* hoofdgedachte formuleren:
- is nauw verwant aan het onderwerp van de tekst, maar niet hetzelfde
- het is een uitspraak van de schrijver over het onderwerp
- kijk goed naar: titel, inleiding, slot en kernzinnen
* Functies van tekstgedeelten vastleggen:
- zie 5.7
* Redenering beoordelen:
- mening of stelling en de onderbouwing aan de hand van argumenten tezamen
- zuiver redeneren is gebaseerd op de principes van de logica
- zwakke argumenten zijn inhoudelijk niet sterk
- hoe objectiever, hoe sterker
- drogrederingen:
- het-op-de-man-spelen
- meelopersmotief
- generalisering
- dreigement
- ontduiking van de bewijslast
- cirkelredenering
- vertekening van het standpunt
- onjuiste oorzaak-gevolg-relatie
- beroep op de verkeerde autoriteit
- valse vergelijking
* argumenten en tegenargumenten vaststellen:
- gebruik je om je mening te onderbouwen of aannemelijker te maken
- objectieve argumenten zijn gebaseerd op feiten en zijn controleerbaar
- subjectieve argumenten zijn gebaseerd op meningen en waarvan de juistheid niet nauwkeurig onderzocht kan worden.
- tegenwerping: geeft altijd een mening of feiten weer die staan tegenover wat een ander juist heeft beweerd.
* tekst met probleem-oplossingstructuur schrijven:
- meestal een betoog
- beschrijft in de inleiding het probleem
- in het middenstuk presenteert hij mogelijke oplossingen
- in het slotgedeelte geeft hij aan hoe het probleem het best opgelost kan worden
- hoofdvraag: hoe kan het probleem het best worden opgelost?
- alleen mogelijke oplossingen: uiteenzetting of beschouwing
- wordt er aangegeven wat de beste oplossing is: betoog
* agenda opstellen:
- notulen geven een samenvatting van de vergadering en besluiten die zijn genomen
- voor de vergadering wordt de agenda naar alle leden verstuurd
- deelnemers kunnen ook punten toevoegen
- agenda vermeld punten die achtereenvolgens aan de orde zullen komen
- deelnemers moeten zich grondig voorbereiden door de agenda en bijlagen door te nemen
* vergaderen:
= lopende zaken te bespreken, problemen op te lossen en besluiten te nemen.
* notuleren:
- notulen zijn een schriftelijk verslag van de behandelde punten in een vergadering
* debatteren:
- 3 kenmerken:
- ander overtuigen
- standpunten staan vast
- concurrentie
- uitgangspunt debat: stelling
- basisvorm: beleid x moet worden vervangen door beleid y
- voldoen aan: open, controversieel, actueel
- 4 debatvragen:
- zijn er problemen bij het huidige beleid?
- worden de problemen veroorzaakt door het beleid?
- worden de problemen door het nieuwe beleid opgelost?
- zijn de voordelen groter dan de nadelen?
* discussiëren:
- doelgericht gesprek: meningvormend, probleemoplossend
- voldoen aan: open, controversieel, actueel, interesses, genoeg informatie
- 4 fasen:
- voorzitter introduceert onderwerp en het op te lossen probleem
- ieder laat zijn standpunt horen, wordt niet op gereageerd
- ieder onderbouwt zijn eigen mening met argumenten
- voorzitter probeert gemeenschappelijk standpunt te formuleren
- taken voorzitter: (verantwoordelijk voor een goed verloop van de discussie)
- introduceert onderwerp en de probleemstelling (fase 1)
- zorgt dat iedere deelnemer aan het woord komt (fase 2)
- zorgt ervoor dat iedereen aan het woord kom, remt zo nodig af of stimuleert (fase 3)
- vat de resultaten correct samen en sluit af
* taal- en stijlfouten herkennen en verbeteren:
Verkeerd woord/verkeerde uitdrukking:
- de buitenboordmotor sloeg af, omdat de benzine op was.
- = doordat
Modewoord of –uitdrukking:
- die videoclip is vet, zeg.
- = goed
Foutieve tautologie:
- maar het begon echter te regenen.
- Voortaan zal ze in het vervolg vooraf de normen bekent maken
- = schuin gedrukte woord weglaten
Foutief pleonasme:
- de sint kwam aangereden op zijn witte schimmel.
- = schuin gedrukte woord weglaten
Dubbele ontkenning:
- het alarm moet voorkomen dat er niet wordt ingebroken.
- = schuin gedrukte woord weglaten
Contaminatie:
- doe het maar een keer opnieuw.
- = opnieuw/over
Congruentiefout:
- Cees of Agnes zijn in Ierland geweest.
- = is
Verwijzingsfout:
- Amsterdam heeft haar parkeertarieven verhoogd.
- = zijn
Verkeerd aansluitende beknopte bijzin:
- staande in de trein werd de krant gelezen.
- = las ze de krant
Foutieve samentrekking:
- de heggenschaar was afgeprijsd en wilde hij daarom wel kopen
- = en die wilde hij daarom wel kopen
- = en hij wilde die daarom wel kopen
Geen symmetrie:
- hij had drie bezwaren: de lange levertijd, de kleur en de prijs was te hoog.
- = en de hogere prijs
Storend figuurlijk taalgebruik:
- ze hadden haar voor hetzelfde geld het hogere bedrag in rekening kunnen brengen.
- = met evenveel kans/ net zo goed
Verkeerd gebruik van de leidende vorm:
- door Karel wordt wekelijks de auto van de buurman gewassen. Hij wordt er goed voor betaald.
- = Karel wast wekelijks de auto van de buurman. Die betaalt hem er goed voor.
REACTIES
1 seconde geleden