Uiteenzettende teksten= Objectief, geen eigen mening, je geeft informatie en je legt iet uit.
Objectieve teksten= controleerbare feiten en doel is info geven
Subjectieve teksten= hebben feiten maar de Mening komt er het meest nadrukkelijk uit
Hoofdgedachte= waar een stuk over gaat, is een mening van de schrijver over het OW
Kernzin= Hoofdmededeling of hoofdbewering. Meestal in het begin van een Alinea
Discussie=Gemeenschappelijk standpunt, Doelgericht gesprek, meningvormend, probleemoplossend.
Hoofdstructuur:
Inleiding = Functies: Belangstelling wekken
OW introduceren
Opbouw aankondigen
Hoofdgedachte formuleren
Aanleiding voor het schrijven van de tekst benoemen
Lezer/luisteraar welwillend stemmen
Pakkende inleiding: Directe vragen stellen
Uitspraak in vorm van een stelling, gevolgd door vraag
Retorische vraag
Verrassende, uitdagende, shockerende, sarcastische openingszin
Korte anekdote (verhaal in vorm van een herinnering)
Aanleiding schrijven tekst
Probleem meteen aan orde stellen.
Middenstuk = KERN Deelonderwerpen die in alinea’s zijn verdeeld
Slot = Functies Korte samenvatting geven, Conclusie trekken, Aanbeveling doen
VERBAND - Signaalwoorden
Tegenstellend Maar, integendeel, doch, daar staat tegenover enerzijds….anderzijds, echter
Opsommend Ook, verder, daarnaast, zowel…als., ten 1e ten 2e ,daarna, bovendien
Concluderend samenvattend Concluderend, samenvattend, alles bij elkaar kortom, dus.
Voorwaardelijk Op voorwaarde, mits, als wanneer, indien, tenzij. In dat geval
Vergelijkend Net als, vergeleken, zoals, hetzelfde, eenzelfde geval
Oorzakelijk Daardoor, zodat, doordat, Ten gevolge van enz.
Redegevend omdat, want, immers, daarom. Enz.
Uitleggend/uiteenzettend Dat wil zeggen, zo, bijv. met andere woorden, ter illustratie enz.
Structuurmodellen= Voor- en nadelenstructuur
Vroeger- en nu structuur
Vroeger- en toekomststructuur
Probleem- en oplossingstructuur
Verschijnsel- en verklaringstructuur
Bewering- en argumentenstructuur
Verschijnsel- en besprekingsstructuur
Checklist samenvatting =
1. Staat de oorspronkelijke titel en naam van de auteur boven de samenvatting(altijd)?
Is de plaats van de oorspronkelijke publicatie vermeld ( alleen bij de documentatiemap)?
2. Is de samenvatting direct en zakelijk geschreven?
3. Kis de samenvatting verdeeld in duidelijke alinea’s?
4. Zijn er geen beknopte of fouten formuleringen gebruikt?
5. Zijn spelling en interpunctie correct?
6. Telt de samenvatting niet teveel woorden?
7. Zijn alle gevraagde elementen aanwezig?
Verslag van discussie
1. Datum
2. Namen discussievoorzitter+ deelnemers
3. OW/probleemstelling
4. Per deelnemer hoofdzaken opschrijven
5. Oplossing of resultaat / onoverbrugbaar meningsverschil.
6. Mening verloop : Vlot? , Hield iedereen zich aan de regels en 4fasenstructuur? Kwalitieit?
7. Aantekeningen 200 woorden
Dubbele ontkenning= NIET + WW als voorkomen beletten verhinderen verhouden ervoor waken en ervan afhouden= WEL
Contaminatie= 2 woorden of uitdrukkingen met dezelfde betekenis die door elkaar zijn gehaald.
Congruentiefout= Als enkv. Pers. en Enkv. OW niet hetzelfde zijn dus MV pers. en enkv. OW
Verwijzingsfout= Als het bij een het woord die wordt gebruikt en bij een de word dat
Beknopte bijzinnen= Goed maken door aan het begin nadat hoewel doordat enz. te plaatsen.
Losstaande zin gedeelte= Zomaar onnodige zin gedeeltes moet je aan de hoofdzin koppelen.
Woorden op verkeerde plaats=Zinsconstructie fout en onduidelijk
Zakelijke brief:
Tekstdoel= Informerend, uiteenzettend, betogend, beschouwend en activerende brieven
Circulair= aan meerdere personen gericht (Informerend activerend)
Sollicitatiebrief= Aanbieden voor een functie (Activerend) ( in referteregel de advertentie of vacaturenummer als er naar wordt gevraagd)
Ingezonden brief= Krant, tijdschrift (Betogend activerend of informerend)
Briefmodel
1. Naam adres afzender
2. Plaatsnaam datum
3. Naam adres geadresseerde
4. Referteregel:Betreft
5. Aanhef
6. A Inleiding
B Middenstuk
C Slot
D Slot formule
7. A Handtekening
B Naam ondertekenaar (en E.V. functie)
8. Bijlage
Schrijf of spreekplan:
1. Belangrijkste gegevens van de opdracht
2. Bronnen die je hebt gebruikt
3. Per alinea kort wat je gaat behandelen
Woorden met een bepaalde gevoelswaarde= Negatief of positief
Beeldspraak= Vergelijking = Beeld en naaste zaak worden vergeleken.
Metafoor = twee of meer ongelijke betekennissen worden met elkaar verenigd
Personificatie = levenloze natuur of abstracte begrippen worden voorgesteld
Metonymia = begrip niet rechtstreeks benoemd maar iets waarmee het te maken heeft
Tautologie= twee keer hetzelfde met verschillende woorden
Pleonasme= Bijv. NW een eigenschap herhalen van het Zelfst. NW
Antithese= Tegenstelling naast elkaar (meer en minder bijv.)
Paradox= Schijnbare tegenstrijdigheid (2 jaar getrouwd, maar vrijgezel)
Hyperbool= Erge overdrijving
Understatement= bewering wordt afgezwakt, tegenovergestelde van hyperbool.
Eufemisme= Iets minder aangenaams op een zachte manier gezegd
Woordspelling= Taalgrapje
Spelen met klanken= Tekst mooier maken zodat het beter klinkt (bijv. met rijmen)
Retorische vraag= bewering sterker maker door deze als een vraag te formuleren
Jargon= Indruk wekken dat ze veel van het OW afweten door vaktaal, moeilijke woorden
Ironie = Milde vorm van spot.
Zie blz. 214, 215, 167-177 + HS 10&11 doorlezen
Blok 4
ADVERTENTIE
Fix onze energie!
Studeer energie & techniek. Iedereen staat te springen om jou! We hebben namelijk veel technische toppers nodig die de energie van morgen fixen. Met een opleiding in energie & techniek ben je onmisbaar voor de toekomst. Check Power Up The Planet en ontdek welke opleiding het beste bij je past!
Check Power Up The Planet!

REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden