Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Blok 4

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 987 woorden
  • 23 juli 2008
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§2.2 Tijd in verhalen
Chronologische tijdsvolgorde wil zeggen dat de tijd verloopt zoals in de werkelijkheid, de ene gebeurtenis komt in de tijd na de andere.

Het overslaan van tijd noemen we een tijdsprong. In verhalen kunnen korte tijdsprongen zitten, bijvoorbeeld van enkele uren, maar ook lange, waarbij dagen of weken worden overgeslagen.
Schrijvers spelen vaak met de tijd. Ze vertellen dan enkele gebeurtenissen in de gewone volgorde, springen daarna terug in de tijd en vertellen iets dat vroeger is gebeurd. Een terugsprong in de tijd noemen we een terugblik, of flashback. Het verhaal staat dan in niet-chronologische tijdsvolgorde. In een verhaal kan ook iets genoemd worden dat vroeger is gebeurd zonder dat het verhaal echt wordt onderbroken, dat stukje is vaak een uitspraak of gedachte. Zo’n vroegere uitspraak of gedachte noemen we een terugwijzing.

In een verhaal kan ook iets verteld worden over gebeurtenissen die nog gaan komen. We noemen dat een vooruitwijzing.


§2.3 Dagboek
In een dagboek houdt iemand regelmatig bij wat hij meemaakt. Gedachtes en gevoelens spelen daarbij een belangrijke rol. In een echt dagboek schrijft een werkelijk bestaande persoon over zijn belevenissen en gevoelens. Zo’n dagboek is non-fictie.

Verzonnen dagboeken zijn speciaal geschreven om als leesboek te verschijnen. De schrijver van het dagboek is niet de hoofdpersoon ervan. Wat de hoofdpersoon beleeft, is niet echt gebeurd, maar verzonnen. Fictie dus.

§3.1 Woorden

Antibiotica: Geneesmiddel tegen infecties (besmettelijke ziekten)
Arrogant: Hooghartig
Audiovisueel: Waarbij je kijkt en luistert
Autoriteiten: Gezaghebbende personen, de overheid
De balans opgemaakt: achteraf gekeken wat voor resultaat het heeft gehad
Ceremonie: plechtige handelingen
Display: beeldscherm, leesvenster
Generatie: mensen van ongeveer dezelfde leeftijd
Loopings: acrobatische toer (halsbrekend kunststukje) waarbij met de motor een cirkel wordt gemaakt in een verticaal vlak.
Mits: Op voorwaarde dat
NIPO: Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie (=de mening van de mensen) en marktonderzoek.
Ontluisterende: beschamende, waarvoor je je moet schamen

Panel: groep deskundigen die een onderwerp bespreken of commentaar geven
Spectaculair: opzienbarend, verbluffend
Te berde brengen: ter sprake brengen

§4.2 Zinsontleding – De bijvoeglijke bepaling

Een bijvoeglijke bepaling vormt een deel van een ander zinsdeel. Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over het kernwoord (=het belangrijkste woord in de zin). De bepaling kan voor of achter het kernwoord staan.

§4.3 Zinsontleding – Verschil tussen een bijwoordelijke en een bijvoeglijke bepaling

Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel. Een bijvoeglijke bepaling is geen apart zinsdeel, maar vormt een deel van een ander zinsdeel. Je kunt een bijvoeglijke bepaling ook niet voor de persoonsvorm zetten zonder dat de betekenis van de zin verandert.

§4.4 Zinsontleding – De bijstelling

Een bijstelling is een soort bijvoeglijke bepaling en is ook een deel van een ander zinsdeel. Een bijstelling is eenvoudig te herkennen want het staat altijd achter het kernwoord en noemt de zaak nog een keer. Een bijstelling staat altijd tussen komma’s.

§4.5 Woordsoortbenoeming – De voornaamwoorden

4.5.1 Het betrekkelijke voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die en dat. Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord dat, of een woordgroep die vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord staat. Zo’n woord of woordgroep noem je het antecedent.

4.5.2 Het onbepaald voornaamwoord

Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn; iets, niets, niemand, iemand, alles, men, wat, elk, ieder. Het verwijst naar een persoon of een ding zonder er bijzonderheden bij aan te geven. Wat is alleen een onbepaald voornaamwoord als je het kunt vervangen door iets.


4.5.3 Een aanwijzen of betrekkelijk voornaamwoord?

De voornaamwoorden die en dat kunnen een aanwijzen of een betrekkelijk voornaamwoord zijn.

5.1 Massamedia

Als radio, tv, kranten, tijdschriften en andere informatiebronnen grote groepen mensen bereikt noem je dat massamedia.

6.1 Uitspraak, bewering, feit, mening, argument

Als iemand iets zegt, of schrijft, noemen we dat een uitspraak of bewering. Een feit is iets wat waar is: het klopt met de werkelijkheid en je kunt het controleren.
Een mening is dat wat je van iets of iemand vindt. Andere woorden voor mening zijn: opinie, standpunt, visie, stelling of kijk. Om je mening of standpunt te ondersteunen, gebruik je argumenten. Dat zijn redenen waarom je iets vindt. Je kunt argumenten voor iets, of tegen iets hebben. We noemen dat ook wel argumenten pro en argumenten contra. Als je een argument tegen wil gaan , kun je een tegenargument naar voren brengen.

Subjectief en objectief
Met subjectief bedoelen we persoonlijk, met objectief bedoelen we zakelijk en feitelijk.

§6.2 Tekstverbanden: bewering- uitwerking, samenvatting, conclusie, voorwaarde en uitleg
Iemand kan een uitspraak of bewering doen en die daarna verder uitwerken met voorbeelden of argumenten.
Een samenvatting gebruikt iemand als hij nog eens kort opschrijft wat hij eerder uitgebreider heeft verteld.
Bij een conclusie maak je een gevolgtrekking uit wat je eerder hebt beweerd. Je kunt een conclusie herkennen aan het woord ‘dus’.

We spreken van het verband voorwaarde als er eerst iets anders moet gebeuren of aan de hand moet zijn voordat de uitspraak klopt.
Bij het verband uitleg doet iemand een uitspraak en hij legt die vervolgens uit.

§6.3 Informatieve en betogende teksten

Informatieve teksten bevatten feiten en het doel van de schrijver is de lezer informatie geven.

Betogende teksten bevatten meningen en argumenten. Het doel van de schrijver is zijn mening over een bepaald onderwerp naar vormen brengen en zijn standpunt met argumenten te ondersteunen.

§9.2 Verkleinwoorden
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je met behulp van een achtervoegsel een verkleinwoord maken.
- Een enkele keer moet je de schrijfwijzen aanpassen door een letter te verdubbelen, omdat je anders een verkeerde uitspraak zou krijgen. Bijvoorbeeld bij autootje en karretje
- Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op –y (met een medeklinker ervoor) schrijf je een apostrof. Bijvoorbeeld baby’tje en hobby’tje.

§10.1 Je zegt het maar

Als je praat, doe je dat in zinnen. Die zinnen bedenk je. Om je bedoeling duidelijk te maken moet je de juiste woorden, maar ook de juiste toon gebruiken. Door de toon kun je gevoel leggen in de zin. Sommige woorden beklemtoon je, spreek je uit op een hogere of lagere toon, spreek je uit met een bepaalde kracht.

§10.2 + 10.3 Weet je het nog?

Woorden die verschillende betekenissen kunnen hebben heten homoniemen.

Leenwoorden zijn woorden die we in Nederland gebruiken maar die uit een andere taal komen. Maar andersom is soms ook het geval.

REACTIES

F.

F.

echt superhandig die woorden! hoef ik ze zelf niet op te zoeken :)

13 jaar geleden

F.

F.

Super handig, morgen een toets, maar was mijn boeken vergeten. nu kan ik toch leren. Dankjewel Nicole!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.