3.5 uiteenzettende teksten
Je geeft informatie en legt iets uit. Je verklaart hoe het ene verschijnsel met het ander samenhangt of hoe iets in elkaar zit of hoe iets werkt. Een uiteenzetting is objectief.
Het uiteenzetting vind je bijvoorbeeld in schoolboeken, encyclopedieën en kranten.
3.2 objectieve en subjectieve teksten
Objectieve teksten:
- informatie verschaffen
- controleerbare feiten
Subjectieve teksten
- bevatten feiten
- daarnaast komt de mening van de spreker of schrijver naar voren
4.2.2 hoofdgedachte
Meestal moet je deze zelf onder woorden brengen, dat kan door goed te kijken naar de titel, inleiding, slot en de kernzinnen.
De hoofdgedachte is een uitspraak van de schrijver over het onderwerp in één lange zin.
4.3 hoofdstructuur
4.3.1 drie delen
1. de inleiding
2. het middenstuk
3. het slot
4.3.2 de inleiding
Meestal heeft een inleiding meer dan één functie. Verschillende functies:
1. De belangstelling van de lezer of luisteraar wekken
2. Het onderwerp introduceren en/of de hoofdgedachte naar voren brengen
3. Aankondiging hoe de tekst is opgebouwd
4. De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
5. De lezer of luisteraar welwillend stemmen
4.3.3 een ‘pakkende’ inleiding
Tip voor een goed inleiding:
1. Begin met een of meer directe vragen.
2. Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag. Die vraag geeft dan het hoofdonderwerp van de tekst aan.
3. Begin met een retorische vraag: een vraag waarop je geen antwoord verwacht. In feite is het een mededeling in vraagvorm.
4. Begin met een verrassende, uitdagende, shockerende of sarcastische openingszin. Gebruik daarvoor stijlmiddelen als overdrijving, ironie en sarcasme.
5. Vertel een korte anekdote
6. Stel het probleem meteen aan de orde.
7. Noem de aanleiding tot het schrijven van je tekst.
4.3.4 het middenstuk
In het middenstuk wordt het onderwerp echt behandeld. Meestal uitgewerkt in een aantal deelonderwerpen die meestal elk in een aparte alinea worden behandeld.
4.3.5 het slot
Het slot heeft al doel de tekst af te ronden. De drie meest voorkomende manieren:
1. In de laatste alinea wordt een korte samenvatting gegeven. Vooral bij informatieve teksten en uiteenzettingen.
2. Er wordt een conclusie getrokken. Vooral bij een betogende en activerende tekst.
3. Er wordt een aanbeveling gedaan.
5.2 Verbanden
5.2.3 oorzakelijk verband
Signaalwoorden: daardoor, zodat, waardoor.
5.2.4 redengevend verband
Signaalwoorden: omdat, want
5.2.5 uitleggend verband
Signaalwoorden: met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie.
7.2 samenvatten
7.2.1 verschillende samenvattingen
a. Uittreksel, zoals in een leesverslag
b. Samenvatting, zoals in een documentatiemap
c. Representatieve samenvatting, een korte tekst die de oorspronkelijke kan vervangen.
d. Geleide samenvatting, zoals op een eindexamen
7.2.2 Eisen aan een samenvatting
a. Bevat alleen de hoofdzaken, de informatie-elementen
b. De strekking is juist weergegeven
c. Geschreven in goed Nederlands en prettig leesbaar
d. Omvang is 20% van de basistekst, tijdens het examen 10%
e. De samenvatting moet representatief zijn
7.2.3 Voorwaarden
Voorwaarden om een goede samenvatting te maken:
- Je begrijpt de inhoud van de tekst helemaal
- Je herkent de tekstsoort
- Je kent de strekking van de tekst
- Je weet hoe de tekst is opgebouwd
- Je kunt de tekst heel beknopt in eigen woorden weergeven
7.2.4 aanwijzingen
Om een samenvatting kort en overzichtelijk te houden.
1. Zet boven de samenvatting: Samenvatting van (titel van de tekst) door ( schrijver van de tekst).
2. Schrijf in directe, zakelijke stijl.
3. In een samenvatting laat je altijd weg:
- Details
- Voorbeelden
- Anekdotes
- Uitweidingen
- Herhalingen
7.2.5 structuurschema
Voor een goede samenvatting, moet je de structuur van de tekst doorzien. Daarvoor moet je:
- de hoofdstructuur vaststellen
- de structuur van het middenstuk herkennen
- de verbanden herkennen
- de functies van tekstgedeelten herkennen
Structuurschema maken:
1. je stelt eerst per alinea vast wat het onderwerp van de kernzin is.
2. je probeert van twee of meer alinea’s gezamenlijk het onderwerp vast te stellen
3. je probeert vast te stellen wat de functie van elk deel in de hele tekst is
7.2.6 een tekst met uitgewerkt structuurschema
Als je de kernzinnen hebt onderstreept, de functies van de tekstgedeelten hebt vastgesteld, maak je een structuurschema: Alinea – functie – kernzin
7.2.7 de informatieve en de persuasieve tekst
Bij een informatieve tekst moet je er vooral voor zorgen dat alle belangrijke informatie wordt opgenomen, bij een persuasieve tekst zijn juist de argumenten het belangrijkst.
7.2.8 de geleide samenvatting
Wordt op het eindexamen gevraagd. In de opdracht:
- maximale lengte
- correct en verzorgd Nederlands
- goedlopende zinnen
- eis van representativiteit
- eisen wat betreft inhoud
- eisen wat betreft opbouw
7.2.9 samenvatting van de werkwijze
Het is heel handig in de tekst kernzinnen te onderstrepen of op andere wijze te markeren, voorbeelden en andere delen die je weg kunt laten door te strepen enz.
4.1.2 kernzin
De kernzin is de hoofdmededeling of hoofdbewering van een alinea. Vaak staat de kernzin in de eerste of tweede zin, of laatste zin.
6.1 basisbegrippen
6.1.1 meningen, standpunten en stellingen
Er wordt een mening mee aangeduid. Je kunt er het werkwoord ‘vinden’ bij gebruiken. Een standpunt is ook een mening, maar iets nadrukkelijker.
6.1.2 argumenten
Argumenten gebruik je om een mening te onderbouwen. Een redenering is een keten van meningen en argumenten.
2.3 soorten publiek
Er zijn vier soorten publiek:
- bepaald = individu
- bepaald = groep
- onbepaald = individu
- onbepaald = groep
2.4 een beeld van je publiek
- Hoe staan ze tegenover het onderwerp?
- Wat weten ze al van het onderwerp?
- Welke informatie willen ze?
- Wat is hun niveau?
8.1 de presentatie
8.1.1 spreekdoel en tekstsoort bepalen
De voornaamste tekstsoorten zijn:
- de uiteenzetting
- het betoog
- de beschouwing
8.1.2 een presentatie houden
Tips voor het houden van een presentatie:
8.1.3 een presentatie beoordelen
Je kunt gebruik maken van vragen.
8.5 verslag van discussie, debat en presentatie
Verslag discussie:
1. datum
2. namen van voorzitter en deelnemers
3. onderwerp/probleemstelling
4. noteer per deelnemer de hoofdzaken van wat hij/zij zegt
5. noteer oplossing, resultaat
6. mening over verloop van discussie
7. verslag van aantekeningen
Verslag debat:
5. noteer resultaat
6. mening verloop van debat
7. verslag van aantekeningen
8.2 discussie
8.2.1 hoofdtypen en onderwerpkeuze
Soorten discussies:
1. meningvormend
2. probleemoplossend
Discussieonderwerp:
- open
- controversieel
- actueel en sluit aan bij interesses
- je kunt er genoeg informatie over vinden
8.2.2 de vier fasen in een forumdiscussie
Vier fasen:
1. de voorzitter introduceerd het onderwerp
2. iedereen laat om de beurt zijn standpunt horen
3. de eigenlijke discussie begint
4. voorzitter formuleert gemeenschappelijk standpunt
8.2.3 aandachtspunten voor deelname aan discussie
a. bereid je goed voor
b. houd je aan de vierfase structuur
c. houd je aan het onderwerp en de probleemstelling
d. luister naar anderen
e. speel in op wat anderen zeggen
f. herhaal jezelf niet steeds
g. gebruik eerlijke argumenten
h. richt je tot de hele groep
i. moedig deelnemers aan wat te zeggen
j. je bent samen verantwoordelijk voor goed sfeer
8.2.4 een forumdiscussie beoordelen
d.m.v. vragen
9.8 dubbele ontkenning
Werkwoorden als voorkomen, beletten, verhinderen, verhoeden, ervoor waken en ervan afhouden drukken uit dat iets niet moet gebeuren. Als je in dezelfde zin ook nog het woord niet gebruikt zeg je het omgekeerde van wat je bedoeld.
9.9 contaminatie
Twee woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis die door elkaar zijn gehaald.
Vb: hollend achteruitvlieg = hollend achteruitgaat of achteruitvliegt
Ze behoort tot een van de = ze behoort tot of ze is een
9.10 woord(en) op de verkeerde plaats
Wanneer je woorden op de verkeerde plaats zet kan het onduidelijk zijn.
9.11 congruentiefout
Tussen het onderwerp en de persoonsvorm bestaat congruentie. D.w.z. dat bij enkelvoudig onderwerp een enkelvoudige persoonsvorm hoort.
9.12 verwijzingsfout
De belangrijkste regels voor de verwijzing.
9.13 te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte, te lange zinnen
==++==
9.14 verkeerd aansluitende beknopte bijzin
Bijzin sluit niet aan op de rest van de zin.
9.15 losstaand zinsgedeelte
Soms wordt een deel van een samengestelde zin ten onrechte behandeld als een aparte zin, die met een hoofdletter begint en met een punt eindigt. De bijzin komt dan los te staan van de rompzin.
Opdracht 11
Bureaucratie: Bestuur waarbij alles door ambtenaren volgens de regels en met papieren en formulieren geregeld wordt.
Democratie: Staatsvorm waarbij het volk invloed kan uitoefenen op de samenstelling van de regering en de te nemen besluiten.
Technocratie: Bestuur waarbij de invloed van deskundigen en bedrijvers van toegepaste wetenschap(technici) groot is.
Discofiel: Iemand die houdt van grammofoonplaten en cd’s.
Megafoon: Geluidsversterker voor de menselijke stem.
Choreograaf: Schrijver(ontwerper) van balletten.
Seismograaf: Toestel dat lijnen schrijft(registreert) die de richting, duur en kracht van een aardbeving aangeven.
Tachograaf: Apparaat in vrachtwagens dat de snelheid gereden afstand enz. opschrijft.
Cardiogram: Geschreven(grafische) voorstelling van de hartslag.
Cryptogram: Kruiswoordpuzzel met raadselachtige omschrijvingen.
Pictogrammen: Beeldschrift.
Geologisch: Door kenners van de aardvorming.
Socioloog: Iemand die de menselijke samenleving bestudeerd.
Psychopaat: Geestesziekte.
Apathisch: Gevoelloos.
Kleptomaan: Iemand met een ziekelijke aandrang tot stelen.
Pyromaan: Iemand meteen ziekelijke aandrang tot brandstichten.
Periscoop: Kijker(optisch instrument) waarmee op een hoger niveau kan worden rondgekeken(bijv. vanuit een onderzeeboot of loopgraaf).
Artotheek: Bewaarplaats van beeldende kunst(om uit te leven).
Cartograaf: Zeventiende-eeuwse vervaardiger van atlassen en kaarten.
Opdracht 12
Met argusogen: Met argwaan
Nieuwe bezems vegen schoon: Pas benoemde personen doen in het begin goed hun best.
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan: Uiteindelijk blijkt toch wat iemand aard is
Het doel heiligt de middelen: Om een verheven doel bereiken mag je ook minderwaardige middelen gebruiken.
De druiven zijn zuur: Iemand wil iets eigenlijk wel hebben maar probeert dat niet te laten blijken.
In het land der blinden is éénoog koning: Onder de mensen die weinig kunnen is iemand die wat meer kan algauw een knappe bol.
Het hemd is nader dan de rok: Men denkt eerst aan zichzelf en dan pas anderen.
Wie een hond wil slaan vind altijd wel een stok: Wie iemand wil benaderen vind altijd wel een rede.
Alle hout is nog geen timmerhout: Niet iedereen is even geschikt voor elk karwei.
Je kunt van een kikker nu eenmaal geen veren plukken: Wie niks bezit kan niks afstaan.
Het zijn niet alle koks die lange messen dragen: Niet iedereen is werkelijk wat hij uiterlijk schijnt.
Wet van meden en perzen: (een) regel waaraan niets te veranderen valt.
Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht: Wie slechte dingen vertelt van een bloedverwant, deelt in de schande.
Geen profeet is in zijn eigen land geëerd: Iemand van verdienste vind in zijn eigen omgeving geen bewondering.
Het is goed riemen snijden van andermans leer: Royaal zijn op andermans kosten.
Waar gehakt wordt, vallen spaanders: Waar gevochten wordt, vallen aan weerszijden slachtoffers(waar gewerkt wordt, gebeuren onvermijdelijk onaangename dingen).
Ieder meent zijn uil een valk te zijn: Iedereen denkt dat wat van hem is, het beste is.
Je vangt meer vliegen met stroop dan met azijn: Met vriendelijkheid bereik je meer dan met harde woorden.
Een wit voetje halen: In de gunst komen.
Stille waters hebben diepe gronden: Zwijgzame mensen hebben vaak de diepste gedachten
De wens is de vader van de gedachte: Wat je graag wilt en daarom graag als werkelijkheid ziet, is toch vaak niet zo.
Dat heeft hem geen windeieren gelegd: Dat heeft veel voordeel opgeleverd.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
M.
M.
dit is echt heel goed!
11 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
Super samenvatting,
schilt mij weer tijd (:
10 jaar geleden
Antwoorden