Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Blok 1 en 2

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2350 woorden
  • 17 december 2009
  • 52 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
52 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Nederlands (Op Nieuw Niveau) blok 1 en blok 2 – klas 3 vwo
Deze samenvatting is gemaakt voor de proefwerkweek, waardoor alleen Over Lezen, Taalschat, Grammatica, Leesvaardig, Schrijfvaardig en Spelling in de samenvatting zitten.

Blok 1
Over Lezen
Beeldspraak
Je kunt taal letterlijk of figuurlijk gebruiken. Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat je zegt. Bij figuurlijk taalgebruik hebben de woorden een andere betekenis.
Bij figuurlijk taalgebruik is er sprake van een beeld. Het gebruik van beelden noemen we beeldspraak. Alle uitdrukkingen en gezegdes zijn beeldspraak.


We gebruiken een vergelijking als er een overeenkomst is tussen twee zaken.
De twee delen van een vergelijking zijn meestal verbonden met het werkwoord ‘zijn’ of het werkwoord ‘lijken’. Ook kunnen er de woorden ‘als’, ‘zoals’ en ‘van’ tussen staan.
Voorbeeld: Die cd is een juweeltje.

Bij een metafoor is het verbeelde weggelaten. Dit komt bij literatuur veel voor, maar ook alle uitdrukkingen en gezegdes zijn metaforen.
Voorbeeld: Wat een juweeltje is dit!

Bij een personificatie wordt een abstract begrip of iets uit de natuur als persoon voorgesteld.
Voorbeeld: Het gevaar loerde op elke straathoek.

Bij een metonymia is het gebruikte beeld niet gebaseerd op een overeenkomst, maar op een ander verband (deel – geheel, oorzaak – gevolg enz. enz.).
Voorbeeld: Hij heeft geen dak meer boven zijn hoofd. (deel (dak) – geheel (huis))

Verrijk Je Taalschat
Woorden
authentieke = echte; oorspronkelijke
bagatel = kleinigheid
biodiversiteit = verscheidenheid aan plant- en diersoorten
concessies doen = toegeven
contemporaine = eigentijdse

dissidenten = andersdenkenden
expertiserapport = rapport van deskundigen (experts)
hypothese = stelling die men als waarheid aanneemt
initialen = voorletters
malversaties = verduistering van gelden
meewarig = vriendelijk-medelijdend
nacalculatie = kostenberekening achteraf
prognose = voorspelling
sceptisch = vol twijfel omdat men er niet in gelooft
triviale = alledaagse; niets inhoudende

Synonieme woorden
accuraat = nauwkeurig; nauwgezet
adhesie = instemming
alibi = bewijs dat je tijdens het misdrijf niet op de plaats van het misdrijf aanwezig was
audiëntie = plechtig gehoor
corrupte = omkoopbare; onbetrouwbare
declameren = voordragen
decoratieve = versierende
defileren = voorbijmarcheren
degenereren = ontaarden

dependance = bijgebouw

Grammatica
Het bijwoord
Bijwoorden vertellen iets over een ander woord, maar dat andere woord mag geen zelfstandig naamwoord zijn. Ze bestaan slechts uit één woord. Ze vertellen iets over:
a) Een werkwoord; De trein rijdt langzaam.
b) Een bijvoeglijk naamwoord; Je bent tamelijk ver achter.
c) Een ander bijwoord; Zijn zusje kneep hem nogal gemeen.
d) Een telwoord; Er zaten ongeveer 300 mensen.
e) Hele zinnen; Expres duwde hij haar de trap af.
Een bijwoord heeft als kenmerk dat je het woord kunt weglaten zonder dat de zin wezenlijk verandert.
Let op: waar – waarom – hoe – wanneer – hoeveel – waardoor zijn ook bijwoorden.

Leesvaardig
Publiekgerichtheid
Een tekst is bedoeld voor een bepaald publiek. Als je wilt vaststellen voor welk publiek, let je op de volgende dingen:
- Richt de tekst zich duidelijk tot een bepaalde groep of op een bepaald persoon? (manier van aanspreken, diepgang en voorkennis die je moet hebben)

- Is de tekst verschenen in een blad voor een algemeen publiek of voor een groep?
- Wordt er vaktaal of groepstaal gebruikt?
- Worden er lange, ingewikkelde zinnen en moeilijke woorden gebruikt?
- Bevat de tekst veel figuurlijk taalgebruik?
Je kunt de volgende soorten publiek onderscheiden:
- Een persoon die je:
a) Persoonlijk kent.
b) Niet persoonlijk kent.
- Een groep:
a) Zonder bepaalde kenmerken.
b) Met bepaalde kenmerken.

Leesstrategieën
Zie tabel in boek

Beeld en opmaak
Het uiterlijk van de tekst noemen we de opmaak of lay-out. Deze wordt gevormd door de volgende elementen:
- De titel(s)
- De tussenkopjes
- De illustraties
- De lettertypes
- De bladspiegel
- De tekst- en alinea-indeling
- Aparte tekstblokjes
De titel geeft meestal aan waar de tekst over gaat of maakt je nieuwsgierig naar de inhoud. Soms is er een ondertitel die in een wat kleinere letter staat en nog wat meer informatie geeft over de inhoud van de tekst.
De tussenkopjes in de tekst zeggen iets over de stukken tekst waar ze boven staan. Ze helpen je de tekst snel te overzien bij zoekend, oriënterend en globaal lezen.

Illustraties hebben verschillende functies:
1. Je helpen bij het beter begrijpen van de tekst.
2. De aandacht trekken.
3. Inhoudelijk iets nieuws toevoegen.
4. Een versierende functie.
Als er een ander lettertype wordt gebruikt, trekt dat ook de aandacht.
De manier waarop alle tekst en illustraties op de bladzijde staan, noemen we de bladspiegel.
Er kunne ook op de bladzijde aparte tekstblokjes staan, waarin aanvullende informatie kan worden gegeven die met de tekst te maken heeft.

Tekstopbouw: inleiding – middenstuk – slot
Een zakelijke tekst bestaat uit drie hoofddelen:
1. De inleiding
2. Het middenstuk of de kern
3. Het slot.
De inleiding, die vaak uit één alinea bestaat, moet de aandacht van de lezer trekken. Dat kan op de volgende manieren:
1. Een anekdote vertellen.

2. De aanleiding noemen.
3. Het onderwerp/de hoofdgedachte/centrale vraag/het centrale probleem noemen.
4. Een voorbeeld geven van het probleem.
5. Vertellen wat de opbouw is.
6. Vragen stellen.
7. Een samenvatting geven van de inhoud.
8. Een deskundige voorstellen.
9. Een mengsel van deze.
Het middenstuk of de kern beschrijft het onderwerp of het centrale probleem van de tekst, verdeeld in tekstdelen of deelonderwerpen die in alinea’s worden uitgewerkt. Een deelonderwerp kan in één alinea aan bod komen, maar ook in meerdere. Dit is de alinea-indeling.
De eerste zin van een alinea is meestal de kernzin. Kernzinnen kunnen ook aan het eind staan, dan hebben ze een samenvattend of concluderend karakter.

Schrijfvaardig
Leestekens gebruiken (1)

Één nieuwe leestekenregels:
1. Bij gedachten en wensen worden geen aanhalingstekens geplaatst
Sarina dacht: waar heb ik mijn spiekbriefje gelaten?

Spelling
Weet je het nog?
Om een werkwoordsvorm goed te spellen, moet je erop letten of je te maken hebt met een persoonsvorm (tegenwoordige of verleden tijd), een voltooid deelwoord of een infinitief.
Van elk voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. Eindigt het voltooid deelwoord op –en, dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord ook op –en. Eindigt het voltooid deelwoord op –d of –t, dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord meestal op –e. Verder moet je het bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk schrijven.

Weet je het nog?
De regels voor hoofdletters:
1. Het eerste volledige woord van een zin schrijf je met een hoofdletter.
2. Namen van personen en zaken die als heilig worden beschouwd.
3. Persoonsnamen. Het voorzetsel of lidwoord schrijf je met hoofdletter als er geen (voor)naam of voorletter aan voorafgaat.
4. Aardrijkskundige namen en afleidingen hiervan.
5. Namen van feestdagen en historische gebeurtenissen, maar NIET de afleidingen.
6. Allerlei andere (eigen)namen, behalve culturele, maatschappelijke en religieuze stromen.

7. Voor het gebruik van hoofdletters in afkortingen zijn geen officiële regels.

Blok 2
Over lezen
Spanning
Bij verhalen maak je stap voor stap kennis met de personages en gebeurtenissen. Schrijvers maken daar ook gebruik van; ze vertellen niet meteen alles, maar maken je nieuwsgierig door iets weg te laten of nog niet helemaal te verklappen. Je wilt verder lezen om er achter te komen. Plaatsen in verhalen die vragen en vermoedens oproepen, noemen we open plekken. Open plekken zorgen voor spanning. Hoe slimmer de manier is waar op de schrijver daar gebruik van maakt, hoe spannender het verhaal wordt.

Globale spanning is de soort spanning die de lezer door het hele boek heen trekt. Je hebt op het verleden gerichte spanning (er is iets in het verleden gebeurd en het hele boek gaat over de vraag wat) en op de toekomst gerichte spanning (er hangt iets in de lucht, maar wat gaat er gebeuren).

Lokale spanning is de spanning op een bepaalde plaats in het boek en op korte afstand. Die spanning lost vrij snel op.

Een spanningsboog is de periode tussen het begin en het einde van de spanning. Lokale spanning heeft een korte spanningsboog. Globale spanning heeft een spanningsboog die het hele boek voortduurt.

Spanning ontstaat door informatie niet meteen te geven, maar dit uit te stellen. Spanning is dus een spel van informatie geven en achterhouden. De trucs uitstel en vertraging spelen een grote rol. Ook de cliffhanger is bekend. Het verhaal breekt op een spannend moment af. Er volgt dan bijvoorbeeld een terugblik of herinnering of een andere verhaallijn.

Spannend wordt een verhaal ook door dwaalsporen en verkeerde vermoedens. De schrijver stuurt je dan bewust de verkeerde kant op. Het gebruik van vooruitwijzingen zorgt ook voor spanning.


Ook een spanningstruc is de informatievoorsprong. Je weet als lezer dan meer dan de personen in het verhaal.

Stijlfiguren (1): herhaling, parallellisme, tautologie, pleonasme, cliché
Bij herhaling wordt hetzelfde nog eens met dezelfde woorden gezegd. Het effect is extra nadruk. We spreken van parallellisme als dezelfde woordvolgorde telkens terugkeert, in dezelfde grammaticale volgorde. Een tautologie is als twee keer hetzelfde wordt gezegd met andere woorden.
Bij een pleonasme wordt met behulp van een bijvoeglijk naamwoord een eigenschap genoemd die het zelfstandige naamwoord al bezit.
Een cliché is een veelgebruikte en daardoor versleten uitdrukking, zegswijze, vergelijking of beeldspraak.

Verrijk Je Taalschat
Woorden
censuur = toezicht, controle op de inhoud
concept = ontwerp, een eerste versie
context = samenhang
excessief = buitensporig
geënsceneerd = in scène gezet (er is gedaan alsof)
feedback = terugkoppeling, herhaalde uitleg van (de) theorie
generaliseren = veralgemeniseren, uit één geval iets algemeens afleiden
postuum = na hun dood
interpunctie = het gebruik van leestekens
introvert = in zichzelf gekeerd, gesloten
non-verbale = niet met woorden maar door gebaren, blikken, enzovoort

onorthodoxe = afwijkende
sekseneutrale = niet aangevend of het een man of een vrouw betreft
stigmatiseren = brandmerken
virtueel = niet werkelijk, slechts schijnbaar

Synonieme woorden
sarcofaag = stenen doodskist
memoreren = gedenken, herdenken
idyllisch = lieflijk, landelijk
hallucinaties = waanvoorstellingen
ovatie = applaus, toejuichingen
gerenommeerd = befaamd, bekend
panorama = vergezicht
souffleren = influisteren, voorzeggen (bij het toneel)
pagode = oosterse tempel
referendum = volksstemming

Grammatica
Het werkwoordelijk gezegde (uitbreiding)
Sommige werkwoorden zijn wederkerende werkwoorden. Ze hebben een wederkerend voornaamwoord bij zich.
Als je het wederkerend voornaamwoord niet kunt vervangen door een ander woord, maakt het deel uit van het gezegde.


Als uitdrukkingen een zin worden gebruikt, maken ze deel uit van het gezegde.

Werkwoordelijk gezegde of voorzetselvoorwerp?
Bij allebei heb je te maken met figuurlijk taalgebruik. Als iets echter een uitdrukking is, hoort het bij het werkwoordelijk gezegde. Als het geen vaste uitdrukking is, is het een voorzetselvoorwerp.

Het voornaamwoordelijk bijwoord
Voornaamwoordelijke bijwoorden bestaan uit twee delen. Het eerste deel wordt meestal gevormd door er, hier, daar en waar. Het tweede deel is een voorzetsel.
Ze kunnen ook gescheiden voorkomen en ze kunnen geen betrekking hebben op personen.

Het voegwoord
Voegwoorden zijn woorden die woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbinden. We onderscheiden neven- en onderschikkende voegwoorden.
Nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, of, dus.
Onderschikkende voegwoorden zijn: zodat, voordat, omdat, nadat, doordat (enz.), ook, aangezien, als, dan, hoewel, indien, mits, tenzij, toen, zodra, dat en soms ook of.

Leesvaardig
Tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
We onderscheiden de volgende tekstdoelen:

• Informeren; gegevens verstrekken.
• Uiteenzetten; de tekst leert je iets.
• Overtuigen; de schrijver probeert aan te tonen dat zijn standpunt het juiste is.
• Beschouwen; de tekst belicht verschillende kanten van het onderwerp.
• Activeren; de tekst spoort de lezer aan iets te gaan doen.
• Amuseren; de tekst wil de lezer vermaken.
Teksten die informeren en uiteenzetten noemen we informatieve teksten. De teksten die overtuigen, beschouwen of activeren noemen we overtuigende teksten.
Zie tabel in boek

Bij de 6 tekstsoorten horen tekstvormen:
Informerende teksten: nieuwsbericht, verslag, zakelijke brief.
Uiteenzettende teksten: langer artikel in tijdschrift of krant, teksten in schoolboeken en naslagwerken, uiteenzetting.
Betogende teksten: commentaar in tijdschrift of krant, betoog, ingezonden brief, recensie.
Beschouwende teksten: achtergrondartikel in tijdschrift of krant, beschouwing.
Activerende teksten: advertentie of reclametekst, ingezonden brief, folder of brochure, pamflet.

Amuserende teksten: jeugdboek, roman, gedicht, strip, cabarettekst, toneeltekst, filmscenario.

Informerende en uiteenzettende teksten: nieuwsbericht, verslag, uiteenzetting
Nieuwsberichten zie je vooral in de krant. Ze geven betrouwbare informatie weer, het bericht is objectief. Veel nieuwsberichten beginnen met een dikgedrukte alinea, de lead. Hierin staat het belangrijkste kort samengevat.

Een verslag is een tekst waarin gebeurtenissen of activiteiten worden beschreven.
Dit is een objectieve tekst, de informatie is betrouwbaar.
Als er een mening staat, moet duidelijk zijn dat dit een mening is. In sportverslagen zit nogal eens een persoonlijke mening van de schrijver verwerkt.

Bij een uiteenzetting wordt in de eerste plaats informatie gegeven en daarna volgt uitleg. De tekst beschrijft feiten op een objectieve en betrouwbare manier en probeert de lezer iets te leren. Je vindt uiteenzettingen vooral in school- en studieboeken.

Betogende en beschouwende teksten: betoog en beschouwing
Een betogende tekst is subjectief: de mening van de schrijver staat centraal en hij ondersteunt die met argumenten. Een kritische leeshouding is belangrijk. Een betoog heeft vaak de volgende opbouw: inleiding met vraag of stelling, middenstuk met argumenten en slot met conclusie. Betogen hebben vaak een behoorlijke lengte. Je vindt ze vaak in opinie(=mening)tijdschriften. Je vindt ook betogende teksten in brievenrubrieken van kranten. Recensies zijn ook betogende teksten.

In een beschouwing wordt het onderwerp van verschillende kanten bekeken. De voor- en nadelen worden besproken. De lezer moet zelf een oordeel vormen. De tekst is dus veel minder subjectief.


Activerende teksten: advertentie, ingezonden brief, folder of brochure, pamflet
In een advertentie of reclametekst wordt de lezer aangespoord iets te kopen of te gaan doen. Het is een subjectieve tekst. Er wordt informatie gegeven, maar dat is niet het hoofddoel. Aan de opmaak wordt veel aandacht besteed.

In een ingezonden brief kan de lezer opgeroepen worden iets te gaan doen. De mening staat centraal en die wordt ondersteund met argumenten. De tekst is zeer subjectief.

Folders en brochures zijn teksten waarin de lezer wordt aangespoord iets te gaan doen. Er wordt ook informatie gegeven, maar die wordt subjectief gepresenteerd, omdat het hoofddoel aansporen is. Een folder bestaat uit één blad, een brochure is een klein boekje.

Een pamflet is een zeer subjectieve tekst waarop de lezer sterk wordt aangespoord om iets te gaan doen. Het is één veel papier.

Schrijfvaardig
Leestekens gebruiken (2)
Twee nieuwe leestekenregels:
1. Je zet (meestal) een komma voor een voegwoord, mits het voegwoord aan het begin van de zin staat.
We maakten een sneeuwpop, nadat het had gesneeuwd.
2. Titels van boeken, films en programma’s staan tussen aanhalingstekens.
Heb jij ‘De Slavenring’ al gelezen?

Spelling
Weet je het nog?
Samenstellingen zijn woorden die gemaakt zijn van twee andere woorden. Tussen de woorden van een samenstelling schrijf je soms tussenletters.

Regel 1: als het eerste deel van een samenstelling een meervoud heeft op –n of –en, schrijf je de tussenletter(s) –(e)n.

Regel 2: is het eerste deel van de samenstelling een woord dat eindigt op een –e? heeft het woord een meervoud op –n én –s? Dan schrijf je geen tussen-n.
Er zijn meer gevallen waarin je geen –n schrijft:
1. Het eerste deel van de samenstelling noemt een persoon of zaak waar er maar één van is.
2. Het eerste deel van de samenstelling heeft geen meervoud.
3. Het eerste deel van de samenstelling is geen zelfstandig naamwoord maar een bijvoeglijk naamwoord/werkwoord/versterkend woord.
4. Het woord is geen samenstelling.

REACTIES

N.

N.

telange samenvatting

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.