Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Blok 1 en 2

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3679 woorden
  • 13 december 2004
  • 141 keer beoordeeld
Cijfer 5
141 keer beoordeeld

Nederlands blok 1 3. 1 t/m 3.6: schrijfdoel: wat je met je tekst wil bereiken. spreekdoel: wat je met het spreken wil bereiken
spreekdoel en schrijfdoel samen = tekstdoel. Verschillende tekstdoelen: informeren, overtuigen, beschouwen, activeren, amuseren. Zakelijke teksten kun je in 3 hoofd- of tekstsoorten onderbrengen: - Informatieve teksten: doel informatie verschaffen. Ze bevatten controleerbare feiten, en zijn objectief (geen mening). - Persuasieve teksten: bevatten feiten, maar ook mening van de schrijver. Is subjectief, maar kunnen ook informatie geven - Activerende teksten: bevatten mening van de schrijver. Hoofddoel is lezer aanzetten tot actie. Dus duidelijk subjectief
Tekstdoel uitgangspunt tekstsoort Tekstvormen

Informeren Feiten (objectief) Informatief Bericht, verslag, uiteenzetting, zakelijke brief
Overtuigen Mening (subjectief) Persuasief Betoog, beschouwing, zakelijke brief, recensie
Activeren Mening (subjectief) Activerend Advertentie, folder, affiche, zakelijke brief, recensie
amuseren diverterend Verhaal, toneelstuk, gedicht
Schema hieronder, de 3 informatieve tekstvormen vergeleken: Bericht verslag Uiteenzetting
Korte begripsomschrijving Mededeling over iets wat pas is gebeurd Beschrijving van wat je ziet en hoort Uitleg hoe iets in elkaar zit of werkt
Doel van deze tekstvormen Betrouwbare informatie geven
Gebaseerd op controleerbare feiten
Op objectieve wijze structuurkenmerk Lead(korte samenvatting) en uitwerking Chronologische volgorde Uitleggend en toelichtend verband
Spreekbeurt of presentatie is een uiteenzetting, als het een objectieve spreekbeurt is. Schema hieronder, 2 voornaamste persuasieve tekstvormen vergeleken: Betoog Beschouwing
Bevat eigen mening
Tekstdoel: overtuigen
Erg subjectief Bevat eigen mening
Tekstdoel: beschouwen (van verschillende kanten belichten) Minder subjectief

structuurkenmerken
Vaak driedeling: - (probleem)stelling (inleiding) - argumenten (middenstuk) - conclusie (slot) Bevat onderdelen als: - oorzaken - voor- en nadelen - mogelijke oplossingen
Activerende teksten die in schriftelijke vorm verschijnen: medium Tekstvorm
Krant of tijdschrift
Ander in veelvoud verspreid drukwerk
publicatiebord Advertentie
Brief, folder, brochure
Affiche, politiek pamflet
Volgende onderdelen in activerende tekst: - aandachttrekkers voor het product, dienst of probleem - informatie over het product, dienst of probleem - argumenten om te overtuigen
4.2.3: hoofdgedachte: bestaat uit 1 zin. Kijk goed naar titel, inleiding, slot en de kernzinnen, om de hoofdgedachte te bepalen
6.9: stijlmiddelen: taalmiddelen waarmee je iets op een meer persoonlijke manier kunt zeggen. Beeldspraak: je maakt gebruik van beelden die een treffende overeenkomst hebben met iets of iemand. 4 soorten: - vergelijking (mijn zakgeld verdwijnt als sneeuw voor de zon) - metafoor: hierbij neemt het beeld direct de plaats in van de persoon die of datgene wat wordt uitgebeeld (die domme gans spelt zelfs haar naam verkeerd) - personificatie: een zaak wordt als een persoon voorgesteld (intieme romans nemen u mee naar.., de nacht is mijn getuige) - metonymia: je noemt bijv. in plaats van het geheel het deel, of andersom. Of je noemt niet het product, maar de maker ervan (doe niet zo flauw, neem nog een kopje. Een Ajax-supporter: Amsterdam heeft het weer goed gedaan. Ik heb een echte Herman Brood gekocht. ) tautologie: om iets te benadrukken zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden. Deze woorden behoren tot dezelfde woordsoort (bijv 2 zelfst. Nw.) (Elk gerucht of geluid is vervelend, als je moet studeren) pleonasme: door middel van een bijvoeglijk naamwoord herhaal je een eigenschap die al in het zelfst nw zit. (In de verte zag je niet meer dan een piepklein stipje) antithese: tegenstelling. Door woorden met een tegenstellende betekenis tegenover elkaar te plaatsen vallen ze meer op (Meer smaak. Minder nodig) Paradox: schijnbare tegenstelling. Als je er goed over nadenkt, zijn de schijnbare tegengestelde begrippen heel goed te combineren. (Hij is al twee jaar getrouwd, maar nog steeds vrijgezel) Hyperbool: overdrijving. (betaald voetbal moet worden verboden, want bij elke wedstrijd wordt er voor miljoenen schade aangericht) Understatement: afzwakking, dus het tegenovergestelde van een hyperbool. (Ja, die Van Basten kon wel een aardig balletje trappen) Eufemisme: iets wat minder aangenaam of netjes is, wordt op een verzachtende manier onder woorden gebracht. Eufemisme is niet spottend bedoeld. Understatement wel beetje. (hij heeft gisteren afscheid genomen van het aardse bestaan) Woordspeling: een woord of uitdrukking heeft meer dan 1 betekenis. Verhogen leesplezier (de roker is tegenwoordig steeds vaker de sigaar) Spelen met klanken: om een tekst mooier te laten klinken en zo beter te laten onthouden wordt (en zo komt Jan Splinter door de winter) Retorische vraag: de schrijver maakt een bewering sterker door deze als vraag te stellen. (Wie wil nou die gezellige muziek in winkels en op straat afschaffen?) Jargon: om indruk te wekken dat je veel van het onderwerp afweet. (de rechtbank kan me hiervoor nooit veroordelen, want uit jurisprudentie blijkt dat hier het subsidiariteitsbeginsel geldt.) Ironie: milde vorm van spot. Het omgekeerde zeggen van wat wordt bedoeld. (die jas is zeker speciaal voor jou ontworpen!) Om duidelijk te laten zien dat iets ironisch is, plaatst hij het woord tussen aanhalingstekens (dat heb je maar weer eens ‘keurig’ gedaan. Sarcasme: een spottende opmerking om iemand anders te kwetsen. 1.1.1: brainstormen: je schrijft in telegramstijl snel alles op wat je over het onderwerp te binnen schiet. 1.1.2: Vaste vragen: om je voorkennis over het gekozen onderwerp op een rijtje te krijgen. Deze vragen stel je met behulp van vraagwoorden: Wie? Wat? Welke? Waar? Wanneer? Waarom? Waarmee? Hoe? Hiermee kan je specifieke vragen stellen (bijv. Wie zijn erbij betrokken? Wat is het doel ervan?) 1.3.2: Schrijf- of spreekplan: geef je per alinea kort aan wat je gaat behandelen: Alinea functie Inhoud (kort) 1 Inleiding (voorbeeld) (probleemstelling) In sommige plaatsen spijbelprojecten; bijv in S. Waarom spijbelen leerlingen? 2 Verklaring 1 Veel lessen vervelend
3 Verklaring 2 Buiten school altijd iets interessants te beleven

4 Verklaring 3 Soms best spannend
5 Gevolgen (nadelen) Rondhangen thuis en in stad. Ook negatieve gevolgen, niet alleen voor carrière
6 Slot (afweging) (conclusie) Spijbelen wel verleidelijk, maar niet verstandig. 1.1.3: informatie zoeken: - naslagwerken: algemene informatie over allerlei onderwerpen. Vaak bevatten ze verwijzing naar andere informatiebronnen. Maak gebruik van: *encyclopedieën *woordenboeken *overzichtswerken *jaarboeken, almanakken, adressenboeken en bibliografieën: deze informatie kunnen je snel doorverwijzen, zodat je informatie kunt opzoeken of aanvragen. - knipsel- of documentatiemappen: bevatten artikelen over actuele onderwerpen, die uit verschillende kranten en tijdschriften zijn gehaald. - Keuzelijsten: folders over actuele onderwerpen waarin boeken, artikelen en andere materialen worden genoemd die je op het goede spoor kunnen zetten - Kranten en tijdschriften. Bekendste landelijke dagbladen: volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw, Telegraaf, Algemeen Dagblad - Audiovisuele hulpmiddelen: videobanden met interviews, voorlichtingsprogramma’s of tv-documentaires. Ook de geautomatiseerde bronnen. Internet - Op trefwoord
Bronvermelding: -van een artikel uit een krant of tijdschrift: M. van Lieshout, ‘Makers emotie-tv willen gevolgen liever niet zien’. In: de volkskrant, 4 maart 2004. -Van een boek: A. Konig, ‘Crisisbegeleiding in de school’. Nijmegen 2004 -van een lemma in een encyclopedie: Lemma ‘reclame’. In: Grote Spectrum Encyclopedie, Utrecht 2004. Pag. 543-546. -van een documentaire: Tv-programma ‘Gezondheidszorg in Nederland’, Nederland 1,2 mei 2004
2.3 t/m 2.9
Een schrijver bereikt zijn doel als zijn tekst aansluit bij het niveau van het beoogde publiek. Volgende eigenschappen moeten de lezer of luisteraar aanspreken: *inhoud *taalgebruik *opbouw en presentatie *dosering vd informatie *de toon en de gebruiksomgeving/situatie
Het is ook belangrijk dat de tekst voldoende nieuwswaarde bezit, boeiend, interessant en betrouwbaar is; -niveau (begrijpelijkheid): het niveau moet geschikt zijn voor de beoogde doelgroep -aantrekkelijkheid (voldoende nieuwswaarde, boeiend) -betrouwbaarheid
taalgebruik; volgende elementen spelen een rol bij het taalgebruik voor een bepaalde doelgroep: woordkeus, zinsbouw, figuurlijk taalgebruik en ingewikkelde, abstracte formuleringen *woordkeus: een tekst met weinig moeilijke woorden leest prettiger dan een tekst met veel lastige termen. Wees voorzichtig met vaktermen *zinsbouw: het is lastig om een tekst met te lange zinnen meteen te begrijpen. *figuurlijk taalgebruik: hoe meer figuurlijk taalgebruik, hoe lastiger de tekst. (bijv. geen pijl kunnen trekken op; gevoelens losmaken; munt uit iets slaan) *ingewikkelde, abstracte formuleringen: de lezer zal dan gauw de moed opgeven. De opbouw en presentatie moeten ook passend zijn voor een doelgroep; *overzichtelijke opbouw: moet overzichtelijke opbouw hebben: inleiding, middenstuk, slot. Ook in alinea’s. logische manier+logische volgorde. Tussenkoppen. *aantrekkelijke presentatie: overzichtelijk ingedeeld. Vaak in kolommen. Tekst in blokken. Voldoende wit om de tekst. Afwisseling van tekst en illustratiemateriaal. *bijzondere presentatie: sommige bladen willen juist door een bijzondere presentatie opvallen. *opvallen: een aankondiging of advertentie zal de lezer opvallen als de presentatie kort, helder en duidelijk is. *spreken: voor wie een publiek wil toespreken, geldt hetzelfde als voor wie schrijft: de presentatie is bijna even belangrijk als de inhoud; pakkend begin, duidelijke voorbeelden, illustraties enz. zorg ervoor dat je je luisteraars aankijkt. Taalgebruik en toon hangen af van de gebruiksomgeving van de tekst en de gebruikssituatie. Er zijn 4 bepalende factoren: - de relatie met de lezer of toehoorder: hangt van je relatie met de lezer af welke taalgebruik en welke toon je gebruikt. Veel verschil tussen brief naar vriend, vage kennis, een onbekende enz. formeel of informeel. - Tekstvorm: de soort tekst bepaalt het taalgebruik en de toon. Persoonlijke brief, zakelijke brief, reclametekst, informatief artikel enz. - Publicatieplaats: taalgebruik en toon worden ook beïnvloed door het feit dat een tekst wordt gepubliceerd. Publiekstijdschrift heeft andere toon dan artikel voor opinieweekblad. - Tekstdoel en situatie: taal en toon hangen af van het tekstdoen en de situatie. Maakt uit of je wilt informeren, overtuigen of activeren. Verschil tussen klacht of verzoek enz. Checklist publiekgerichtheid: A taalgebruik: Veel moeilijke woorden? Veel eenvoudige woorden? Veel vaktaal? Lange zinnen? Ingewikkelde zinsbouw? Veel figuurlijk taalgebruik? B Inhoud: goede, duidelijke inleiding? Duidelijke probleem- of vraagstelling? Informatie goed over de delen verdeeld? Voldoende nieuwswaarde? Meningen goed beargumenteerd? Feiten controleerbaar gemaakt? C Presentatie: duidelijke alinea’s? voldoende pauzes? Duidelijke opbouw in inleiding, middenstuk en slot? Tussenkopjes aanwezig? Goede illustraties? Duidelijke typografie? Goed verstaanbaar? Oogcontact met publiek? D toon: persoonlijk of zakelijk? Formeel of informeel? Populair of gewoon? 9.2 t/m 9.5
tautologie: als een zin een bepaald begrip twee keer uitdrukt (met andere woorden) zonder dat het een functie heeft. Foutieve tautologie: Hij krijgt weliswaar een lager loon, maar het werk bevalt hem echter stukken beter. Echter is overbodig

Foutief pleonasme: wanneer een gedeelte van een begrip dat al zit opgesloten in een ander woord, nog eens wordt genoemd zonder dat het een functie heeft: wanneer we verzekerd willen zijn van een tafel voor vier personen, kunnen we beter van tevoren even reserveren. Van te voren overbodig. Woord te veel: vaak komt het voor dat er te veel woorden in een zin staan, doordat hetzelfde woord wordt herhaald. De crematie zal plaatsvinden op 2 juli a.s. in het crematorium te Haringhuizen bij Schagen. De toevoeging a.s. is wel gebruikelijk maar overbodig
Dubbele ontkenning: dubbele ontkenning is eigenlijk bevestiging. Wie een dubbele ontkenning gebruikt, zegt eigenlijk het tegenovergestelde van wat hij bedoelt. De fractievoorzitter van het CDA vindt dat de gemeente moet voorkomen dat de mensen niet onder de armoedegrens zakken. Voorkomen en niet; 1 van de 2 moet weg. Soms wordt er ten onrechte een woord weggelaten of kan een woord beter op een andere plaats in de zin staan. De architect vindt dat het zwart geschilderde toegangshek aan het begin van de oprijlaan niet fraai staat en moet daarom verdwijnen. Het woordje ‘het’ moet tussen ‘en’ en ‘moet’. Contaminatie: Twee woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis kunnen door elkaar worden gehaald. Hij behoort tot een van de beste voetballers. Het moet zijn: hij behoort tot de beste voetballers. Hij is een van de beste voetballers Blok 2 3.2 t/m 3.6 al gehad. 1.2
Leesstrategie als je informatie zoekt: oriënterend, globaal, intensief en kritisch
Oriënterend lezen Globaal lezen Intensief lezen Kritisch lezen
Doel: -een eerste indruk krijgen van een onderwerp. –onderwerp/hoofdgedachte/ publiek bepalen Doel: hoofdzaken uit de tekst halen Doel: Een tekst helemaal begrijpen Doel: een tekst beoordelen
Let op: bij een tekst: titel, tussenkopjes, illustraties, inleiding, slot, cursieve of vette tekst, schrijver, bron. Bij een boek: inhoudsopgave, register, flaptekst, schrijver Let op: kernzinnen en signaalwoorden Let op: betekenis van woorden, verwijswoorden, verbanden, opbouw, tekstdoen Let op: is de informatie juist en volledig? Zijn de argumenten eerlijk en overtuigend? 3.7
Zakelijke brief onderscheiden we naar hun tekstdoel in: - informatieve brieven, waarin informatie, toelichting of advies wordt gegeven of gevraagd - persuasieve brieven, waarin de schrijver de lezer probeert te overtuigen - activerende brieven, waarin de schrijver de lezer probeert te overtuigen en oproept tot handelen
3 bijzondere zakelijke brieven: circulaire: zakelijke brief aan meer personen gericht. Sollicitatiebrief: je biedt je aan voor bepaalde functie. Ingezonden brief: brief die is opgenomen in een rubriek van een krant of tijdschrift

Indeling van brief: 1. Naam en adres van de afzender
2. Plaatsnaam en datum: bijv. Almelo, 13 september 2004
3. Naam en adres van geadresseerde. Als de brief aan instelling is zet je op de tweede regel de afkorting t.a.v. gevolgd door naam van de persoon aan wie je schrijft
4. Referteregel (betreft) bijv. betreft: bestelling bouwpakket
5. Aanhef: naam bekend: Geachte heer van Oord, Naam niet bekend: Geachte Heer/Mevrouw, Geadresseerde is bestuur: Geacht bestuur, 6. Inleiding, middenstuk, slot. Begin niet met “ik”. Niet te lange zinnen. Achter slotformule staat een komma: Hoogachtend, 7. Handtekening en naam van de ondertekenaar. Als je namens bedrijf schrijft. Eerst bedrijf of instelling, dan de handtekening, en dan de naam. 4.1
Kernzin: de hoofdmededeling in de alinea. De schrijver wil dat wij de kernzin in ieder geval lezen of horen. Daarom zet hij de kernzin op een opvallende plaats. Vaak de eerste zin. Of spreker kan die zin beklemtonen. Het kan ook in de laatste zin zijn. Het is dan als ware een samenvatting van de voorgaande zinnen. Of een conclusie uit de voorafgaande zinnen. Bij een alinea die met vraag begint, maak je van vraag en antwoord een kernzin. 5.2
Binnen het middenstuk kun je samenhang aanbrengen door de alinea’s met elkaar te verbinden. Hier zijn verschillende soorten verbanden: - tegenstellend verband: bij. Voor een auto heb je een rijbewijs nodig, maar voor een brommer nog niet. Woorden zoals: doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds, anderzijds enz. - opsommend verband: ik moet straks eerst naar de kapper, dan moet ik ook nog een boodschap doen. Daarna kom ik nog bij je langs. Woorden zoals: ook, niet alleen… maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel… als…, ten eerste… ten tweede - Oorzakelijk verband en redengevend verband: Ons team presteerde slecht, doordat we net gehoord hadden dat onze trainer was ontslagen (oorzakelijk). Voor roeien heb je sterke armspieren nodig; daarom doe ik veel aan krachttraining (redengevend) woorden zoals: oorzakelijk: daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van enz. redengevend: omdat, want, immers - Uitleggend verband: een goede schrijver zet in iedere alinea een kernzin, dat wil zeggen een zin die de hoofdmededeling bevat. Woorden zoals: met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie enz. - Concluderend en samenvattend verband: wie veel vrije tijd heeft, heeft vaak veel geld nodig om die vrije tijd aardig te besteden; dus hebben veel scholieren een bijbaantje. Woorden als: concluderend, samenvattend, alles bij elkaar enz. - Voorwaardelijk verband: als het morgen regent, gaat de geplande sportdag niet door. Woorden als: mits, wanneer, indien, tenzij, in het geval dat enz. - Vergelijkend verband: Net als in veel landen is het ook in NL verboden mensen op grond van ras, geloof of geslacht te discrimineren. Woorden als: zoals, hetzelfde, eenzelfde geval enz. - Soms ook nog andere verbanden zoals: toelichtend verband, argumenterend verband, verklarend verband. Hier geen duidelijke signaalwoorden voor
8.2
discussie waarin je je eigen mening geeft, verheldert en eventueel bijstelt op basis van eigen gedachten en meningen van anderen, heet meningvormend. Een discussie die tot een oplossing, een concreet besluit of actieplan leidt, noemen we probleemoplossend of besluitvormend. Vier fasen discussie: *het onderwerp en probleem worden geïntroduceerd. *iedereen laat om zijn beurt zijn standpunt horen. *discussie begint. *gemeenschappelijk standpunt formuleren
6.2

Een betoog bevat een stelling met een aantal argumenten of een bewering met een of meer toelichtingen. Argumenten in 2 groepen indelen: - objectieve argumenten: feiten, zijn controleerbaar. Argumenten op basis van feiten, noemen we dit. - subjectieve argumenten: juistheid is niet echt controleerbaar. Argumenten op basis van geloof of argumenten op basis van intuïtie of geloof, noemen we dit. 10.3 t/m 10.9
Meervoudsvorm: Soms is er een dubbel meervoud met –(e)n of –s, waaruit je kunt kiezen. (gemeentes, gemeenten) Sommige woorden komen alleen in enkelvoud of alleen in meervoud voor. (beukenhout, zeewater, hersenen, media) Moeilijke meervoudsvormen: Woorden op een a, i, o, u of y schrijven we in meervoud met – ’s om verkeerd lezen te voorkomen
We schrijven de s aan het woord vast wanneer verkeerd lezen is uitgesloten
Dat geldt ook voor woorden met een klinker voor de –y. Afkortingen schrijven we met –‘s Thema, taxi, video, paraplu, intercity
Douche, vakantie, etui, chimpansee, cadeau, café Diskjockey, display
Wc’s, tv’s
De klemtoon valt niet op de laatste lettergreep. Dan geen extra –e. De klemtoon valt wel op de laatste lettergreep. Dan wel extra –e. Eenlettergrepige woorden
Woorden op –ee, ook extra -e Poriën, bacteriën, koloniën
Kopieën, calorieën, industrieën. Knie-knieën
Reeën, ideeën, zeeën
In veel gevallen verdubbelen we de medeklinker in het meervoud
Bij woorden met een onbeklemtoonde slotlettergreep verdubbelen we niet. Dit zijn woorden met uitgant –ik, -es of -et Tikken, vallen, rebussen, baronessen, etiketten
Slimmeriken, haviken, luiwammesen, lemmeten
In het meervoud verandert de f meestal in een v en de s in een z

Op deze regel zijn uitzonderingen
Een klein aantal woorden mag met een s of een z worden geschreven Brieven, golven, slurven, huizen, prijzen, rozen
Biografen, filosofen, smurfen, lansen, mensen
Forensen/forenzen
Verkleinwoorden: We verdubbelen de klinker bij –a, -é, -o en –u. –i wordt –ie. Cameraatje, cafeetje, videootje, menuutje, skietje
Bij woorden op –y (met medeklinker ervoor) en bij afkortingen en letters schrijven we apostrof: hobby’tje, tv’tje b’tje
Samenstelling: -(e)n: Schrijf –(e)n waarvan het eerste deel uitsluiten een meervoud heeft op –(e)n: bessensap, boekenbon, kattenbak, ziekenwagen
Schrijf –en bij woorden die niet op een e eindigen en die ook een meervoud hebben op –en: ambtenarencentrale, directeurenoverleg
In de volgende 3 gevallen geen –(e)n: - het eerste deel vd samenstelling heeft geen meervoud: tarwemeel, rijstepap - het eerste deel vd samenstelling heeft alleen een meervoud op –s: aspergesoep, garagehouder - het eerste deel vd samenstelling heeft wel een dubbele meervoud, maar eindigt op –e: gemeentehuis, groentezaak -e-: 1. het eerste deel vd samenstelling noemt een persoon of zaak waar er meer 1 van is: koninginnedag, zonnestraal, Onze-Lieve-Vrouwetoren
2. het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord: rodekool, blindedarm

3. het eerste deel is een dierennaam, het 2e een plant: kattekruid, paardebloem, vliegezwam
4. het eerste deel is een werkwoordsvorm: spinnewiel, wiegelied
5. het woord is niet goed meer herkenbaar als samenstelling, of het is van oorsprong geen samenstelling: ruggespraak, papegaai, bolleboos, bullebak, hazewind(hond), schattebout
6. wanneer het eerste deel een versterkende werking heeft: beresterk, boordevol, reuzeleuk
Paar die niet kloppen als je deze regels ziet: koninginnensoep, kattenstaart, spinnenweb, spinnenkop, ruggengraat, ruggensteun, hazenpad, hazenrug, hazenlip -s-: 1. In samenstellingen waar je –s hoort: dorpsplein, bakkerswinkel, personeelsvereniging, publieksprijs
2. Bij samenstellingen waarvan het tweede deel met een sisklank begint kun je de s niet horen, dan moet je ander woord voor in de plaats zetten: dorpsstraat.. dorpsbakker hoor je de s wel dus is dorpsstraat met 2 s’en
Uitzondering: vervoermiddel bijv. Soorten bijvoeglijke naamwoorden: *Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden: meestal met –(e)n. Veel moderne hebben geen uitgang: papieren zakdoekjes. Aluminium ladders *Bijvoeglijke naamwoorden, afgeleid van voltooid deelwoord: 1 medeklinker. Verwachte opbrengst. Soms moet de medeklinker verdubbeld worden: uitgeputte, bekladde (anders is de uitspraak niet goed).Sommige woorden zijn afgeleid van een voltooid deelwoord dat op –en eindigt: gezouten, gebraden. *Na het woord te schrijven we het hele werkwoord: te verwachten, te verbreden
Woorden aaneenschrijven: *zelfstandige naamwoorden schrijven we zoveel mogelijk aaneen, ook drieledige: ziektekostenverzekering, openhartoperatie *veel bijvoeglijke naamwoorden schrijven we aaneen: kogelvrij, veelgelezen *veel werkwoorden schrijven we aaneen, anderen weer los: achteruitgaan, gelijklopen, gevangenzitten, foutparkeren, autorijden, uiteenspatten, televisiekijken, aaneenschrijven, tot stand komen, in werking treden, zich zorgen maken, ervandoor gaan, trompet spelen, los schrijven *voornaamwoordelijke bijwoorden (woorden met er, daar, hier en waar) schrijven we aaneen: erop, daarmee, hierover, waaromheen *getallen tot honderd, en de samenstellingen met –honderd en –duizend aaneen: tweeëntwintig, negenhonderd, achtduizend
Liggend streepje: *Bij twee gelijke klinkers plaatsen we liggend streepje: na-apen, snij-ijzer *ook bij andere letters die tot verkeerd lezen kunnen leiden:giro-envelop *tussen gelijkwaardige delen: journalist-cabaretier, minister-president. *bij de volledige naam van gehuwde vrouwen staat een streepje: Mevrouw Petra Verbeek-Van Dalen *Als het eerste deel uit 2 woorden met een hoofdletter bestaat: Tweede-Kamerfractie, Rode-Kruispost *Samenstellingen met cijfers letters en andere tekens en die met Sint of St.: 16-jarig, mbo-diploma, ANWB-kantoor, $-teken, Sint-Jozef, St-Maarten *In samengestelde aardrijkskundige namen: Rotterdam-Zuid *Samenstellingen met eigennaam: Miele-wasdroger, Ford-garage *Samenstellingen met privé,pro, ex, niet, non, quasi, loco, semi, vice en oud krijgen een streepje *woorden met anti krijgen alleen streepje wanneer het tweede deel met een hoofdletter begint: Anti-Russisch *Sommige woorden hebben 2 liggende streepjes: doe-het-zelfzaak, glas-in-loodraam, peper-en-zoutstel

11
leestekens: Punt: aan einde van een zin. Geen punt als zint eindigt met een ‘?’ ‘!’ of afkorting
Na een vraag: vraagteken
Na een uitroep, wens waarschuwing, aansporing of bevel: uitroepteken
Komma: *tussen delen van een opsomming *achter en/of voor een aangesproken persoon en tussenwerpsels: Let op, Brenda! Dat is vreemd, nietwaar? *Voor en achter een bijstelling: de prijs, een zilveren reiger met oorkonde, wordt aan Bert gegeven (bijstelling is een zinsdeel dat dezelfde zaak of persoon nog eens noemt, maar dan met andere woorden) *Voor een aantal voegwoorden die twee aparte mededelingen met elkaar verbinden: maar, want, doordat, opdat, zodat, hoewel, terwijl, mits, tenzij. Voor volgende voegwoorden soms een komma: als, wanneer, omdat, doordat, nadat, totdat, voordat, toen. Let op: komma staat hier tussen de delen van een samengestelde zin *tussen twee werkwoorden uit verschillende gezegdes: zodra we in de trein zitten, trekt ze haar jas uit *na een beperkende of uitbreidende bijvoeglijke bijzin, en vóór een uitbreidende bijvoeglijke bijzin, omdat deze extra informatie verstrekt. De leerlingen die het werk af hebben, mogen alvast gaan. Op de A9, die van Alkmaar tot enkele kilometers voorbij Amstelveen loopt, staan geregeld files *voor en na tussengeschoven woorden: de mosselen, klein maar smakelijk, werden opgediend in een zwarte pan *om verkeerd lezen te voorkomen: hij vroeg haar, de volgende dag de klachtenlijn te bellen
puntkomma: *tussen 2 zinnen of mededelingen die nauw met elkaar samenhangen *in langere opsommingen is een puntkomma soms duidelijker dan een komma
dubbele punt: *bij directe reden *vóór een uitwerking, opsomming of verklaring
aanhalingstekens: *bij directe reden als iemand dat zegt. Bij gedachten en wensen zetten we geen aanhalingstekens *als gebruikte woorden van een anders zijn *titels van boeken, films programma’s enz. *bij ironie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.